| |
| |
| |
Aan een lieven kleinen jongen.
Wys: 't Lust my nu dees dag te vieren.
Heintje, nu 's de tyd verscheenen
Dat men u de Taalen leert;
En gy zult geen plakken krygen
Zo gy u maar dapper weert.
Goeyen dag nu geit en wagen;
Goeyen dag nu knyn en hoen;
Goeyen dag ook paardje speelen;
Daar 's wat aêrs voor u te doen.
't Is of ik u al hoor zeggen:
Haut hoog, Bas laag; en zo voordt;
Nu zyt gy aan 't conjungeeren,
Of zoekt driftig naar een woord
In de groote Dictionaire,
't Zy van Halma, of Marin;
'k Weet, gy zult wel haast uw Vader
Iets vertellen in 't Latyn.
| |
| |
Lustig! nu aan Themaas maken.
Help! daar komt het Grieks in 't spel;
Nu dat zal zich ook wel schikken
Doet gy slegts uw zaakjes wel.
Is de leerlust te beperken
Als gy eens een prys zult krygen,
Ziet gy al uw werk vergoedt!
Maar wanneer gy wordt geprezen
En de Rector u begunstigt;
U tot lof schryft aan Papa,
Dan zal u de nyd vervolgen
(Maak daar staat op, lieve Hein,)
Van een hoop verwaande Jongens
Reeds Zoïlen; doch in 't klein.
't Minste dat gy zult misdryven,
't Kleinste grapje eens aangeregt,
Wordt ten eersten aan den Rector
Op 't kwaadaartigst aangezegt.
| |
| |
Wilt gy u hier voor bevryden?
Laat uw snaaksche grillen naar.
Anders, troost u de gevolgen.
Lach er om; en daar meê klaar.
Maar voor alles, lieve jongen!
Laat geen trek tot Plattery
Toe, wanneer gy u moet oeffnen.
Doet gy dit, geloof me vry
't Zal u zelfs tot nadeel strekken.
Geest is geenszints hier genoeg;
Wilt gy wetenschap verkrygen?
Lustig mantje naar den ploeg.
Dus verloopen deeze jaaren.
Gy zyt naarstig en te vreên.
En wat dan? zult gy my vragen:
Dan? - naar 't Academie heen'
Maar, dat wild Studentenleven,
'k Beef wel eens voor u; 't is waar!
Want nu zult gy u bevinden
In een Draaikolk vol gevaar.
| |
| |
En nu wordt gy niet beteugelt
Door het Vaderlyk gezicht;
't Hart leert morren tegen pligt;
Nu de lusten driften worden,
Aangezet door 't kookend bloed;
En de waereld haar tooneelen
Voor uwe oogen oopen doet.
Zult gy geene schipbreuk lyden,
In deez' zorgelyken tyd? ..
Nu! de wagt is u bevoolen
Geen Collegies te verzuimen;
Overwegen 't geen gy daar
Hoorde van uw Professooren
Is van dienst in dit gevaar.
Geef aan niemand ongenoegen,
Haat het speelhuis, schuw den wyn.
Laat de lichtmis u bespotten:
Lof van hem zou schandlyk zyn.
| |
| |
Is er geest in 't glaazen inslaan?
Is er pret in dolligheên?
'k Laat dit aan uw oordeel over;
'k Weet het, gy zult zeggen: neen.
Voeg u ook niet by die knaapen
Zo belachlyk in hun zoort;
Ik bedoel nu de Pedantjes,
'k Bid u treedt met hen niet voort.
Niets misstaat in zulke jaaren
Zo geweldig als die fout.
Maar ik hoef hier niet te zorgen:
Heb ik u te regt beschouwt,
Dit zal nooit uw zotheid worden.
En hoe dit? gy hebt verstand:
Lugtig, vrolyk, los, en levend,
Dit valt meer in uwen trant;
Zie dat kon er wel van komen;
'k Twyfel er in 't minst niet aan.
Nu! ik wil het best wel hoopen;
Zo is 't niet. Om voort te gaan.
| |
| |
'k Zou ligt uw gedult verveelen,
Sprak ik met u dus in 't breed.
Onderschei u van die pronkers
Die men Petitsmaitres heet.
Opschik voegt geen Jongelingen,
Sus! dat komt de meisjes toe.
Laaten zy zich keurlyk kleden,
Kom, ik hou dit haar ten goê.
Is 't iets dwaas in Jonge dames?
Haatlyk is het in een' man:
Hy moet in geen spiegel kyken;
Voor de meisjes gaat dat an;
Hier wat poeyer, daar een lintje,
Als zy zitten aan 't Toilet,
Dat is nog wel in te schikken;
Maar dat zich een man daar zet!..
Dat hy grootsch is op zyn' beenen,
Op zyn tanden, op zyn kleur....
Op zyn mooye gouwen rokken,
Waarlyk, dit kan 'er niet deur!
| |
| |
Poog alle uitersten te myden.
Hoor eens, al te wys is zot.
Schik u zo ver naar de Modes
Dat de jeugd u niet bespot.
Zoek een goede Conversatie,
Want gij zyt wel opgevoedt.
Kies voorzichtig uwe vrienden,
En om u nooit te verveelen
Als gy moet alleenig zyn,
Leer wat speelen, leer wat zingen.
Ik raade u aan 't Clavecyn,
Want u is een stem gegeeven
Die, wordt zy maar wel geleidt,
Zanggezinden zal bekooren,
Door haar kragt, en zuiverheid.
Leer nu ook een weinig teeknen.
Schuw het dobblen, zoek geen kaart;
Beter moet ge uw tyd besteden
Dien gy u hebt uitgespaart,
| |
| |
In met order dóór te werken;
Werken, mantje, blyft het woord!
Dat voor al niet te vergeten;
Of gy doet niet als 't behoort.
Maak ons om uw tyd verspilling
Niet verlegen of beschaamt,
En gedraag u t' allen tyden
Als 't een eerlyk man betaamt.
Tracht, en hier by zal ik 't laaten,
't Wordt hoog tyd dat ik besluit...
Maar ik preek voor stoel en banken;
't Schelmpje is reeds ter kamer uit.
|
|