Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut
(1992)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
42 Paulus Wildschut aan zijn dochterGa naar voetnoot*Mijn enig dierbaar kind! Gij zult mij toch toelaten u zo te noemen, hoe weinig reden gij ook hebt te geloven dat gij mij dierbaar waart... Ik kan niet sterven voor ik u deze geschreven heb; ik bedien mij van enige heldere ogenblikken die ik thans geniet. Gij zult dit niet lezen voor ik in het graf rust. Thans, mijn kind, spreek ik tot u zonder toorn, zonder drift, zonder dwaling, maar als een redelijke, u beminnende vader. O, indien de goede en wijze God, zoals ik onophoudelijk bid, u niet verlaat in 't midden van duizenden gevaren, die gij niet kent maar mijn hart verstijven; als gij in deze brief mijn berouw leest, dan zult gij zeker mij niet verachten, niet - kan ik het schrijven? -niet haten. Ik heb uw gehoorzaamheid, uw liefde verbeurd, maar ik straf daar mijzelf over; ik lijd onuitsprekelijk! Ja, mijn kind, ik ben de oorzaak van alles: ik heb uit onmanlijke lafheid, uit zorgeloze onverschilligheid, uit schandelijke traagheid, uit gehechtheid aan mijn vermaken, u in uw eerste jeugd verwaarloosd. O, mijn kind, indien ik de raad van uw tante intijds en bestendig gevolgd had, hoe gelukkig zou ik - zoudt gij thans zijn! Maar hoe onwaardig gedroeg ik mij! Ik liet drift en dwang opvolgen, toen ik logge laffe toegevendheid verliet. Hoe kon ik mij toch vleien een verwaarloosd, verdoold, verleid meisje daardoor te winnen? Was dit dan het middel om haar terecht te brengen? Heeft uw tante mij niet alles voorspeld? Zag ik, als ik bedaard was, dit zelf niet door? Wat zal, wat kan ik ter mijner ontschuldiging bijbrengen! - Ja, mijn kind, gij had gebreken, maar ik heb die gesterkt door dwaze oogluiking; en toen het u bijna onmogelijk geworden was eiste ik een blinde gehoorzaamheid. Gij had ook | |
[pagina 191]
| |
zeer vele goede neigingen, doch ik heb die niet aangekweekt. Indien gij een betere opvoeding genoten had, indien ik als een verstandig vader uw oordeel verlicht en geleid had, o dan, dan zou mijn Keetje geen oorzaak zijn dat haar stervende vader bloedige tranen weent! Onuitsprekelijk zijn mijn zielsangsten als ik aan u denk! O, barmhartig God! verlaat, verlaat mijn arm onnozel kind niet! De pen ontvalt mij op de gedachte - dat denkbeeld, ik durf het niet nederzetten, verscheurt mijn hart! Zo jong, zo schoon, omringd van deugnieten, zo onkundig van de wereld, in de macht van de snoodste verleider! - Wat vader, indien hij de natuur niet verzaakt heeft, indien hij de eer bemint, kan zulke overdenkingen uitstaan en zijn verstand behouden? - Herdenk ik aan uw eerste kindsheid, aan uw kleine liefkozingen... ach! Indien gij mij niet eerde en beminde, ik zelf ben daar de oorzaak van! Zult gij, als gij hoort dat uw vader door droefheid en berouw stierf, niet een traan over hem wenen? O God! ik zou sterven, en mijn enig dierbaar kind zou mij geen één traan schenken!... Neen, mijn kind, dat kan niet zijn, uw hart is, was nooit hard, kon het niet zijn - zal er nooit eens een wens in uw boezem oprijzen om uw vader te zien, om in zijn armen vergeving te ontvangen van - waar van? Wat hebt gij dan misdaan daar ik de grond niet toe legde? O, zag ik u, zag ik u nog maar éénmaal! O mijn kind, mijn hart brandt, het bezwijkt in mij van verlangen. Kon gij nog ontvlieden: maar waar, waar zijt gij? Zoudt gij, verondersteld zijnde dat gij uw ijselijke toestand ziet, zoudt gij dan de moed hebben om tot ons terug te keren? Vreest gij niet te zeer voor de toorn van uw beledigde vader, uw misleide moeder? Maar mijn kind! Gij hebt een tante, gij hebt een oom, o, gaf God dat gij u voor hen vernederde! Wist gij hoe veel deernis zij met uw jeugd en onervarenheid hebben... Nacht en dag bid ik voor u, God zal u niet verlaten; Hij zal mijn gebed, het gebed van een dodelijk bedroefde vader verhoren. Ach! Indien gij immer met berouw uw dwaasheid, en met | |
[pagina 192]
| |
verterende angst uw toestand ziet, mocht gij dan tot hen toevlucht nemen; daar zijt gij veilig, daar zult gij niet verstoten worden, daar zult gij leren gelukkig en deugdzaam te zijn, uit vaste godsdienstige beginsels. O, mocht ik nog zo lang leven dat ik vernemen kon hoe mijn gebed verhoord is! De flauwste straal van hoop verkwikt mij reeds! Versmaad, o mijn kind, uw moeder niet; zij heeft zich niets te verwijten; zoudt gij haar dan iets verwijten kunnen? Zij deed hetgeen zij oordeelde haar plicht te zijn. Zo is het niet met mij: ik zag, maar verwaarloosde die! Deze brief, mijn kind, is alles wat uw vader u kan nalaten; hij heeft u noch tijdelijk noch zedelijk bevoordeeld, geen schatten bezorgd voor deze of voor de toekomende wereld. Indien gij uw vader de waardige jongeling die u zo teder, zo geheel belangeloos beminde, ten schoonzoon gegeven had; indien zijn liefde, zijn deugd u had kunnen bewegen hem toe te staan u gelukkig te maken! Ach mijn kind, wat zou ik thans te wensen hebben? Ook dit wijt ik u niet, ik gaf u nooit de geschiktheid om wél te kunnen kiezen. Uw natuurlijke gebreken stelden, door mijn dwaze toegevendheid, u de wet. Nooit kan ik vergelden wat de heer Van Veen mij ten beste deed; was ik te redden geweest, hij zou door zichzelf en door zijn krediet alles hersteld hebben. Wees gerust mijn kind! Uw Vader is geen bankroetier; arm maar eerlijk daalt hij in 't graf. Had ik de raad van mijn vriend De Groot opgevolgd, ik zou geen ondernemingen gedaan hebben wier mislukking de val van mijn huis na zich sleept. Nu ik aan u geschreven heb is mijn hart minder pijnlijk. O, mijn kind! indien gij van deze zware val opstaat, zo verneder u voor uw God; bid Hem voor u en uw vader om vergeving, en poog, door een deugdzaam leven, de ergernis die gij gaf uit te wissen. Leer uw God en Zaligmaker kennen, en bereid u vroegtijdig voor de hemel; o, mocht ik u daar eens wederzien! Want op deze aarde vrees ik u nooit meer te zullen zien. O God! zijt Gij mijn enig kind, zijt haar schuldige vader genadig, om | |
[pagina 193]
| |
Jezus onzen zaligmakers wille - Vaarwel, vaarwel, en nogmaals vaarwel is de bede van uw zieke, dodelijk bedroefde vader, Wildschut. |
|