16 Cornelia Wildschut aan Anna Hofman
Lieve Naatje!
Gij komt dan niet eens aan? Wel heden! Ik heb al drie dagen tevergeefs op u gewacht, zo dat, ik weet niet wat er aan scheelt dat gij niet komt, en daarom laat ik u weten als dat voorleden zaterdag de lieve waarde mevrouw Lenting hier is aangekomen. Gij moet haar zien, mijn lieve Hofman! Och wat een beminnelijke vrouw is dat! Ik houd dol veel van haar, en Mama niet minder. Zij is heel vrolijk, en, al is zij niet gezond, geen ziertje kribbig of zo. Ik ben sedert zaterdag nog geen voet uit geweest en de tijd verveelt mij niet met al. En wat is zij kundig en huislijk! Ja Naatje, wij mogen wel wat van haar leren. Haar broer is hier nu of hij zal er komen; hij houdt schrikkelijk en vreeslijk veel van haar, en zij van hem, en Mama zegt dat dit een goed teken is. Juffrouw Sadelaar is uit de stad voor enige maanden, ik meen naar haar ziekelijke moeder; ei lieve, groet haar eens voor mij. Ik verlang zodanig naar mevrouw Lenting dat ik uitschei met schrijven. Ik ben
uw vriendin,
Keetje.