onkundig daarvan is, heb ik nooit meer blijken van goedkeuring dan van afkeuring ontvangen. Dit bemoedigt mij om te denken dat zij onverschillig, maar geenszins afkerig van mij is. In die hoop vraag ik u, Mijnheer, of gij mij toestaat aan uw huis te verkeren, met het bepaald oogmerk om uw dochters genegenheid voor mij te winnen?
Mijn omstandigheden zijn u bekend, maar ik zal u, indien gij mijn verzoek aanneemt, daarvan een groter opening geven, wel overtuigd dat er van die kant voor mij niets te vrezen valt.
Mijn ongedurigheid naar een antwoord van u is zo groot, dat ik te eerder eindig om u dus in staat te stellen spoedig te voldoen aan het verzoek van
Mijnheer!
uw nederige dienaar,
J. van Veen.