9 Jacob van Veen aan Cornelia Wildschut
Mejuffrouw!
Indien ik het geluk had van u ooit enige minuten alleen te spreken, zou ik de vrijheid niet nemen om u met een brief lastig te vallen. Ik heb des geen ander middel overig om mij bij u bekend te maken; en dit wens ik des te meer omdat mijn hart het grootste belang daarin stelt. Ik bemin u - zie daar eenvoudig wat ik u wenste te betuigen. Indien gij mij een enigszins aanmoedigend antwoord gelieft te geven, zal ik mijnheer en mevrouw Wildschut daar kennis van geven, in het aangenaam vooruitzicht van eens in een nadere betrekking met hen te komen. Ik weet wel, Mejuffrouw! dat gij bezocht en gevolgd wordt van vele jonge lieden die mij in geest, in aardige vrolijkheid, en misschien ook in nog andere begaafdheden overtreffen, maar dewijl ik het eerlijk oogmerk heb om u door goede rede en een goed natuurlijk verstand te behagen, hoop ik dat gij wel enige kleinigheden die mij ontbreken over het hoofd zult zien. Verre zij het van mij u voorin te willen nemen tegen zulken die gij boven mij schijnt te verkiezen in uw verkering, maar mag ik u als een vriend herinneren, dat de schitterendste hoedanigheden niet altoos met een geregeld gedrag en eerlijke beginsels gepaard gaan. De beledigende vrijheden die zeker heer gaarne omtrent mij zou gebruiken, indien ik zulks toeliet, hebben geen deel altoos in hetgeen ik u over 't algemeen herinner. Ik zie zo duidelijk zijn oogmerk dat ik het hem ook daarom te eerder vergeef. Mocht ik met een gunstig antwoord vereerd worden! Dit durf ik u verzekeren, dat ik u bemin om uzelve, en niets anders bedoel of behoef te zoeken dan uzelve, zijnde mijn omstandigheden in een zo goede staat dat ik het fortuin van de