Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut
(1992)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
aant.1 Cornelia Wildschut aan Anna HofmanLieve Naatje! Mijn moeder is deze ochtend heel vroeg uitgereden, om de gehele dag buiten bij haar goede vriendin door te brengen. Ik houd niet van buiten; dat is een smaak. Mama ook niet, maar zij doet veel om andere lui te plezieren; en ook men speelt daar sterk, maar ik mag de kaarten luchten noch zien; ik speel alleen om zo wat te lachen en te stoeien, weet gij? Ik zei des aan Mama dat ik verkoos thuis te blijven, en dewijl zij, zoals ook billijk is, mij altoos mijn zin geeft, was dat afgedaan. Mijn vader geeft een grote partij aan zijn buitenlandse correspondenten in de Haarlemmer Hout; zo dat, ik ben maar met mijn knecht en onze oude Griet alleen in huis. Dit vooruitzicht - eens geheel en al alleen te zijn, kwam mij gisteren heel aangenaam voor. Maar hoe of het komt, of hoe het is, ik vind er niets in: het is nog maar tien uur (want ik stond te zevenen reeds op) en de tijd verveelt mij zo geweldig, dat ik niet weet wat te beginnen. Dit maakt mij heel gramstorig, en dingsig: ik ben te woelig om stil te zitten, en heb ook niets te doen. Al mijn borduur- en breiwerk ligt in een hoek, en ik zie er tegen aan om het te gaan zoeken. Ik heb ook al een hele stapel romans en komedies doorgebladerd; niets bevalt mij; sommige vond ik te zot, sommige te wijs voor mij. Gij zei mij wel dat er enige zeer goede onder waren; ik vind dat in 't geheel niet; althans die langwijlige Sophia's Reizen, en die treurige Clarissa moet gij mij niet vergen te doorlezen; dat is onbegonnen. Het schrijven verveelt mij ook al; en het is geen mooi weer, anders kon ik eens uit pampelen. Ei lieve Naatje, kom bij mij, wij zullen dan de dag wel omkrijgen; gij zijt vrolijk en weet wel wat nieuws. Zo uw moeder wat pruttelt, breng dan tien el van dat superbe gebor- | |
[pagina 8]
| |
aant.duurde neteldoek mede; ik heb het wel niet nodig, want ik heb stapels van japonnen en chemises, doch het eet geen brood, en kan te pas komen. Nu, te twaalf uren zal Gerrit met een slee bij u zijn, ik denk dat gij vast komen zult bij uw vriendin, Wildschut. |
|