Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 6
(1796)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 249]
| |
mijn geliefde vriendin!Meermaals zeidet gij, dat ik te zacht te meêwarig was om u nuttig te kunnen zijn: dit herhaalt gij nogmaals in uwen brief: maar, mijne vriendin! behandelt gij u zelve niet al te gestreng? zoude het mij voegen, mij, die zelf zo zeer tegen mijne Ouders misdeed, een' steen op u te werpen? zoude ik ooit uw verslagen geest hebben kunnen bedroeven? wat zeide de groote, de heilige vriend der menschen tegen petrus? ‘Indien gij bekeerd zijt, versterk uwe Broederen:’ ik zag mijne dwaasheid; ik deed afstand van haar: maar is 't het vertrouwen op God, of de geringheid mijner schuld, die mijne teder beminde Moeder in het leven en gezondheid hieldt? Neen mijne vriendin! ik heb u nooit bedroefd; ik zal u nooit bedroeven; ik zal, integendeel, zo veel in mij is u troosten, door u te wijzen op dat boek, waarin verzekerd word: ‘Dat jezus in de wereld gekomen is, om berouwhebbende zondaaren zalig te | |
[pagina 250]
| |
maaken:’ in dat boek waarin getuigd wordt: ‘God zal het gekrookte riet niet verbreken of de rookende vlaschwiek uitblusschen.’ Ieder kan, ieder moet, met opzicht tot zijne heerschende drift zeggen, ik ben de voornaamste zondaar: jezus Apostelen waren de voornaamste zondaaren, met betrekking tot hun zwak geloof, en onvolkomen vertrouwen, hun weifelend aardsgezind hart: toen ik onlangs deeze woorden van paulus las: ‘waar van ik de voornaamste ben’ wilde mijne reden dit niet zo terstond aanneemen, maar mijne aandacht daar bij houdende, zeide ik: jacobus en johannis, de dierbaare vrienden des Heeren, met opzicht tot hunne heerschzucht en wraaklust; petrus, die vuurige vriend zijns Meesters, door zijn iedel zelfvertrouwen; paulus, door zijnen onverlichten iever, onverstandigen haat en vervolgzucht der belijders des Heeren, konden zich als de grootste der zondaaren aanmerken: zó, mijne vriendin! is het nog heden: gij zijt dus door uwe onverzettelijke gehechtheid aan uwen onberedeneerden wil; ik door eenen zondigen dwaazen hoogmoed: naar het involgen of bestrijden deezer onzer boezemzonde, zijn wij schuldig of aangenaam in de oogen van Hem die de Geesten weegt, en ons veel minder zal oordeelen naar de vorderingen die wij in het goede gemaakt hebben, dan wel naar de oprechtheid onzer poogingen, en de grootheid onzes be- | |
[pagina 251]
| |
rouws: als wij ons zelve onderzoeken, zullen wij weeten of wij voorwerpen zijn kunnen der Godlijke barmhartigheid, dan of wij nog geene dier geschiktheden hebben, die 'er vereischt worden, om genade te kunnen ontvangen: Gij, mijne lieve vriendin! zult zeker, zo wel als ik, dit nuttig onderzoek op alle mogelijke wijzen voordzetten, en u even als ik durven troosten. Het hoofddenkbeeld des geheelen Euangeliums is dit: God is de goedertieren Vader der menschen: Hij eischt van ons, berouw over onze overtredingen, en belooft ons die om jezus zijns Zoons wille te vergeeven: onze verdienste is, indien wij al eenige hebben, te gering om daarop onze hoop te bouwen: onze zelfkennis is te weinig, om ons, indien wij aandachtig zijn, gerusttestellen; maar wij kunnen weeten of ons berouw oprecht is: dit is een onbedriegelijke toetststeen: ons geweten zal ons niet veroordeelen, indien ons berouw oprecht en bestendig is, indien het ons aandrijft tot goede werken - werken overeenkomstig met de Godlijke wetten: hoe zoudt gij dan twijfelen of ook uwe zonden vergeven zijn? ô! mogt gij nog veele jaaren hier vertoeven, om tot uwe eigene vertroosting uw geloof te toonen uit uwe werken! Gij zijt nog zo jong, gij kunt hier nog zo nuttig zijn, terwijl gij u voorbereidt tot dien staat, waartoe wij, als menschen, als Christenen geroepen zijn: wacht u voor eigenwilligen Godsdienst: volg de voorschriften van onzen Zaligmaker, en Hij | |
[pagina 252]
| |
zal tot u zeggen: ‘Sta op! uwe zonden zijn u vergeeven’ - Dit zij uw deel, en dat van
Uwen vriend,
c. de groot.
P.S. Van den Heere samuel de groot.
Alles zal hersteld worden: de volheid der Heidenen zal ingaan, geheel Israël zal zalig worden: gij gelooft zeker in den Joodschen en Christelijken Godsdienst, dewijl gij niet twijfelt of zij van Godlijken oorspong zijn: neem des het getuigenis dier beide Verbonden aan met een ootmoedig en in God vertrouwend hart: dat des ouden Verbonds: ‘Zo waarachtig als ik leeve spreekt de Heere, Heere, zo ik lust hebbe aan den dood des stervenden zondaars! maar daaraan heb ik lust dat hij zich bekeere en leeve:’ dat des nieuwen Verbonds: ‘God wil niet dat een eenig mensch verloren ga, maar dat zij allen tot de kennis der waarheid komen en behouden worden.’
Ondertekend door de bijzondere vrienden der bedroefde - samuel de groot, jan de groot, maria de groot, maria van veen, en f. lichthart. |
|