| |
Negende brief.
Juffrouw anna hofman, aan Juffrouw elizabeth stamhorst.
Eindelijk mijne lieve, neem ik de pen op om aan u te schrijven: minder in antwoord op uwen brief, waarin gij mij uw geheel hart openbaart, en mij zo beweegelijk de aankomst van onze lieve keetje verhaalt, als ook meldt hoe wèl mijn walter u gevalt, dan om u te zeggen dat onze reizigers voor eenige dagen gelukkig en gezond zijn aangekomen: gij weet immers wel, mijn betje! hoe onuitsprekelijk ik u bemin; hoe dierbaar mij des uw vertrouwen is, hoe ik uwe gaaf van natuurlijk te schrijven, bewonder, en hoe uwe goedkeuring mij vleit daar gij mijnen walter met dezelve vereert.
| |
| |
Ik weet ook dat nieuwsgierigheid geen der kleinste trekjens in uw levendig charakter is; mij dunkt ik zie hoe gij uwe fijne handen wrijft, en met uw aangezicht een weinig vooruit en opgeligt zegt - ‘Wel nu onze reizigers! onze Juffrouw harris! enz. enz.’ - Ik ga u voldoen, en zo omstandig schrijven als gij zelve wenscht.
Reeds meermaal was ik in gezelschap van den vriend williams, Juffrouw harris, Mevrouw klinkert, Mejuffrouw de groot, en haaren Joodschen Schoonbroeder... à prôpos, uw Broeder kan niet dulden dat men den laatsten dien alias geeft, en ik geloof dat hij, met uw gunstigst welnemen, gelijk heeft: nu dan met den Heer samuel de groot, den vriend aller menschen en den dankbaaren dienaar zijns Gods - ik heb reeds veel hooren redeneeren, en revelen, veele gewigtige waarheden wèl bewijzen, veele ernstige pligten met vuur en nadruk hooren staaven, veele gewaagde stellingen welmeenend verdedigen; veele bijgeloovige voorschriften zuchtend hooren wederleggen - kort, ik hoorde veele ernstige dingen, en veele die geen ernstig onderzoek verdienen, gemoedlijk aanbeveelen: hier over zoude ik u gaarne zelve laaten oordeelen, indien ik tijd, en talenten genoeg hadde; bij gebrek daarvan zult gij dit nu op goed geloof dienen aanteneemen - tekende ik alles aan ik zou een boek moeten schrijven ten minste zo groot als dat, getijteld: 'S werelds Gods- | |
| |
diensten - hoewel ik veel in onze Amsterdamsche wereld heb omgewandeld en gelegenheid had om veele menschen van veelerleie begrippen te leeren kennen, zo bevond ik mij echter nooit in een bij elkander zijnd gezelschap waar in zo veele onderscheiden begrippen heerschten, als in dat, waarin ik mij genoegzaam dagelijks bevind: ik geloof niet dat 'er te Rhijnsburg ooit grooter en algemener verdraagzaamheid plaats had, dan onder deeze zo onderscheiden denkende lieden, en dit doet mij niet minder gunstig oordeelen over hun verstand, dan over hun hart: gij zult ook nu misschien liever meerder willen hooren over hunne persoonen dan over hunne gevoelens: gij zeidet mij eens: ‘Ik hou zo veel van lange brieven als van korte predikatiën’ - maar, toen hadt gij onze grooten Leeraar nog niet gehoord - dit in 't voorbijgaan.
Geen Juffertje, dat niets is dan een modepopje, kan zeker meer verlangen, om te hooren hoe de voornaamste personen op een bal, alwaar zij zelve niet was, waren opgeschikt, en wie de meeste oogen trok, dan betje stamhorst begeerig is om te hooren van de twee onbekende persoonen, en wat 'er voorviel bij hunne aankomst: en, gelijk een Hert schreeuwt naar de waterbeeken, zo schreeuwt zeker uw Sentimenteel gevoel van verlangen, naar de tooneelen die ik bijwoonde, toen een geliefde Zoon in de armen zijner Moeder weder- | |
| |
keerde; toen ik mijn waarden walter gezond en gelukkig weder zag: ik zal zien of ik u voldoen kan.
Ik ontving aan het huis van samuel de groot, in gezelschap onzer vrienden een klein briefjen van den Heere walter, waarin hij mij schreef, dat hij met keetje Gelderland inreed en hoopte gelijktijdig met de overige reizigers niet verre buiten Amsteldam te zullen zijn, om van daar de reis verder voord te zetten, hebbende de Heer williams hem beloofd, in gevalle hij daar niet reeds ware wanneer de postwagen aankwam, op hem te wachten: dit bericht deedt ons hoopen dat wij hem woensdag, of donderdag zouden zien: men overlegde des waar de vriend williams en zijne Pupil, te logeeren: ik durfde niets voorstellen, dewijl ik begreep dat mijn Ouders huis het minst geschikt van allen was: van veen en zijne Zuster verzochten dat zij Juffrouw harris mogten logeeren: die van veen is een rechte dwingeland; hoort gij dat wel betje? hij kreeg zijn' zin, en mietje was hem daar recht dankbaar voor: ik wist zo veele redenen bijtebrengen dat wij allen moesten toestaan: de Heer van veen heeft gelijk: zijn Oom zelf had zijn huis aangeboden, zo dat, Neef japik kon daar inbrengen wie hij wilde: had de Heer samuel niet gezegd dat hij dit stuk niet opgaf, hij zou zeker den vriend williams ook al genaast hebben; doch dat ging niet en japik moest, hoewel zeer ongracelijk,
| |
| |
opgeeven: 't hielp niet dat ik hem ongelijk gaf: 't ging hem niet aan: zo dat, kind! gij zult een man hebben daar, zo als uwe Tante zegt, een hoofd op staat: leer des onderwerping: ik zeide hem dat ik bij u over hem zou klaagen: hij lachte, en gaf te kennen dat moedige meisjes nooit veel hebben tegen mannen die hun stuk weeten doortezetten, wijl dit haare eigenliefde maar te meer vleit, als zij zien dat ook deeze knaapen naar haare pijpen dansen: ‘Ontken het eens’, zeide hij, mij een tikje op mijn' wang geevende, ‘kunnen meisjes als mijne betje en mijne naatje, een' lummel van een' doet-oor uitstaan, die, bij gebrek van energi altoos aan den leiband loopt, en niets heeft opteofferen dan een zo laf hart, dat het geen opraapens waardig is?’ - Die duikersche Menist! hij moet meer van onze geheimen weeten dan wij vermoedden! waarlijk hij heeft (entre nous) deugdzaam gelijk; maar als wij eene keuze doen zo als wij beiden deeden, dan zie ik ook geen gevaar voor ons - verstandige, goedaartige mannen kunnen niet doorgaands onredelijk zijn; en wat hebben wij, ik herhaale het, dan van hunne sterkte te vreezen?
Dit was nog niet genoeg voor die vrienden-gierigaart; ja zo wil ik hem noemen! hij wil ook volstrekt dat walter, die tot nu op kamers woonde, die kamers verlaat en bij hem inkomt, tot dat hij zelf een huis heeft, of, getrouwd zijnde, bij mijne Ouders kan inwoonen: hij had reeds
| |
| |
bij de vrouw geweest, en gezegd dat zij over de kamers konde disponeeren: zie mij zo een haaneveêr, zoo een bemoeial eens aan! ‘van veen,’ zei ik, met een zeer deftig gelaat, en opgeligte hand, ‘Gij zult uw' Oom wel t'huis komen met alle uwe gasten!’ - ‘ô! mijn Oom! wel die gaat dood ouderwets en eenvoudig gekleed, maar wil echter wel weeten dat hij duiten heeft, en gelogeerd is als een Vorst: ik maak des mijn hof aan hem, als ik fatsoenlijke lieden noodig en logeer, (met wie hij zich echter niet bemoeit dan om hen zijne geliefde vertelling te doen) en mietje zal zich een feest maaken om den vriend haarer vriendinne als haar Broeder te bezorgen.’
Wel nu betje, wat zegt gij? zult gij hem nu nog neemen? zeg nooit dat ik u niet gewaarschouwd heb: ik zal u nog al meer kwaads van hem schrijven: hoe gelukkig dat hij mij daartoe de gelegenheid geeft! en hoe gelukkig voor u dat gij nog van hem kunt afzien! wèl mag men zeggen, dat de gelegenheden de charakters ontwikkelen: dit is die van veen die daar zo stil en bedaard voor zich heen gaat! die nooit van zich deed spreeken als moeitemaaker of tapageur!
Onze reizigers waren des woensdags nog niet hier; donderdag middag verliep, geen reizigers! dit maakte mij wat onrustig: na den maaltijd ging ik bij Mejuffrouw de groot; zij was alleen in haar zijkamer; wij spraken over hen, wij gisten,
| |
| |
wij dachten, wij hoopten, en zo bragten wij een uur door: 'er stond een koets voor de deur, ik zag dat het die van van veen was, (of, wilt gij, van zijn' Oom;) hij zelf vloog de stoep op en schelde: ik was zo onthutst dat ik, als een malloot voor het raam bleef staan: Juffrouw de groot verloor in zo verre haare bedaardheid dat zij naar boven ging en riep: ‘de groot! kom af! daar zijn zij allen!’ De meid deed open en in een oogenblik stonden zij allen in de zijkamer: zij ging werktuigelijk naar de zaal; wij volgden, niemand had nog een woord gesproken, zo schielijk was alles gegaan: hier vloog walter mij in de armen, ik beefde, en zo waar als ik het u zeg, ik schreide zonder het te weeten; het handdrukken en welkom-kusschen werd algemeen: de jonge de groot hing zijne Moeder aan den hals en snikte - ‘Welkom mijn kind!’ riep zij, ‘welkom mijn geliefde Zoon!’ zij kon niets meer zeggen, zij was al te overstelpt; de jonge de groot zag zijn' Vader; hij viel op zijne knieën, en zei - ‘Ach mijn Vader! mijn waarde Vader! hebt gij mij alles vergeven?’ - ‘Zoon!’ riep de braave mam, ‘kom, omhels mij, uws Vaders hart klopt ook voor u; gij zijt mijn Zoon, mijn verdwaald kind zag zijne dwaasheid, hij is gelukkig, hoe zouden zijne Ouders anders zijn kunnen?’ en toen kuschte hij hem met traanen - zijn Zoon was verstomd: de Vader in vervoering die hem zo geheel
| |
| |
vreemd schijnt, zeide: ‘Moeder! wat is nu ons verlies daar wij onzen Zoon gezand en met een hersteld verstand weder ontvangen? kunnen wij ooit genoeg dankbaar zijn?’ hij sprak nog al voord, want, naar walter gaande, drukte hij hem in zijne armen en zei: ‘Wij, mijn vriend! kunnen u niet beloonen; wij kunnen alleenlijk dankbaar zijn, maar God zal u zegenen om dat gij uw jongen vriend niet verliet toen hij voor u geen gezelschap zijn konde, om dat gij hooptet hem nog nuttig te kunnen zijn: als gij zelf Vader zijt zult gij beseffen kunnen wat Ouders bij zo eene gelegenheid moeten gevoelen.’
Terwijl hij dus sprak schreide hij, met, durf ik zeggen, met waardigheid - de jonge de groot boodt daarop zijne lieve harris aan zijne Ouders aan - beiden omhelsden haar als of zij reeds hunne lieve Dochter was: ik zag dat beiden de keus hunner Zoon goedkeurden; en geen wonder: deeze Juffrouw harris is, zo als onze Dichteres eens bij zo eene gelegenheid zeide, een Engel in een menschen-schijn: maar ik zal op een andermaal meer van haar zeggen: van veen was bij ieder ongemeen levendig: de vriend williams zat in een' leuningstoel met gevouwen handen en half geslotene oogen, verdiept in de overdenkingen des geestes en, geloof ik, op deszelfs invloed om te spreeken wachtende; doch zeide niets.
Onder het theedrinken sprak men over de schik- | |
| |
kingen die wij gemaakt hadden: de Heer samuel kwam nu ook binnen: kees vloog naar hem toe en was zo innemend, zo beminnelijk, omtrent zijnen Oom, dat die daar over was aangedaan: ‘Wel nu mijne vrienden,’ zeide de zonderling vroome man, en hij zag met een gerust genoegelijk gelaat rondom zich, ‘wel nu mijne vrienden! zijt gij nu nog niet overtuigd dat de Almagtige Liefde nooit zijn beeld vernietigen zal? dat zelfs de zondaar, het genadig plan, 't welk God ontwierp toen Hij menschen vormde naar zijn beeld, niet vernietigen kan? dat alles, hoewel door zeer onderscheiden middelen en langs verscheiden wegen zal te recht komen, hersteld worden! God wil dat zich allen bekeeren en wijs worden, en wie heeft zijnen wil wederstaan! onze liefdeloosheid, onze traage onverschilligheid, ons gebrek aan menschenliefde, vertraagt ja verhindert de bekeering der afgedwaalden: even zo als schijnheilige en boosaartige Jooden, den ingang in het Koningrijk van jezus verhinderden, maar even zo zeker als armoede, in spijt der gierigheid, gevoed, ellenden verzacht worden in spijt der onbermhartigheid, zal ook de zondaar, in weêrwil van alle vijanden en beletzels, geheiligd en gezaligd worden, en dat zonder de minste krenking zijner vrijheid; want zodra de zondaar zijn ongeluk ziet en gevoelt, kan hij niet meer met vermaak voordzondigen - ô mijne vrienden! God straft even gelijk een Va- | |
| |
der, niet dan om te verbeteren: de mensch kan de zonde niet beminnen als zonde, maar hij volgt haar om het schijngenot 't welk zij de bedwelmende zinnen geeft; ik ben des nooit zo zeer als nu overtuigd geweest, dat alles zal te recht komen: ik zie dit aan een verdwaald, verwaarloosd opgevoed kind; ik zie dit aan mijn' Neef, die, toen hij dwaas was, geloofde wijs te zijn - ja, de volheid der Heidenen zal ingaan en geheel Israël zal zalig worden’ - Niemand sprak hier tegen, wij hadden hem met te veel liefde en hoogachting gehoord: van veen, walter en ik, zagen elkander eens aan, 't was als of wij zeiden: op dit alles zoude men nog al zo iet kunnen aanmerken: veel is zeer gewaagd, rust op onderstellingen, en het zoude zeer onvoorzichtig zijn dit op de daken te prediken, dewijl de toehoorders niet genoeg voorbereid zijn, om aan deeze woorden een welverklaarden zin te geeven: ik voor mij ben ook overtuigd dat de braave man zich in zijn' ijver min naauwkeurig uitdrukte dan hij doen zoude, indien hij zijne gedachte bedaard schreef, en ieder perriode toetste aan het gezond oordeel en aan de H. Schrift: de vriend williams scheen ook nu aftewachten wat de geest hem zoude ingeeven en leeren, of deeze leer uit God was, dan of zij moest verworpen worden.
Kort daar op reed de koets van van veen op, hij leide den vriend williams, Juffrouw harris en walter daar in: de Heer sa- | |
| |
muel verkoos te voet te gaan om zijnen gast te ontvangen: hij nam afscheid, en walter zeide mij dat zodra hij den vriend en Juffrouw harris aan hunne logementen gebragt en bij zijn gewezen Baas geweest was, hij nog eens zoude terug komen.
Ik bleef daar dien avond en toen Mejuffrouw de groot haar Zoon en ik alleen waren, nam hij met hartlijkheid mijne hand: ‘Kunt gij, lieve!’ zeide hij, ‘mij vergeeven dat ik eens zo dwaas was van u te durven beminnen, u die niemand dan een' walter kan verdienen?’ Ik antwoordde daar op met beleefdheid, en wendde het gesprek op keetje: hij voldeed mij op alle mijne vraagen: hij zeide zo veel goeds van haar; zeide dat haar berouw zo oprecht was, doch dat hij zo wel als walter vreesde dat haare droefheid over haars Vaders dood haar gezondheid ondermijnde; voor 't overige beeldde hij haar af op eene wijze die geheel instemt met uwe beschrijving: ‘'T is ongeloovelijk,’ zeide hij, ‘hoe zij veranderd is sedert zij dacht dat haar Vader niet meer leefde: toen wij haar aantroffen zag zij 'er nog uit als een roos en scheen zeer gezond, misschien gaf haar ongenoegen van ontdekt te zijn, en haare drift om zich tegen walter te verzetten, haar meer kracht en vuur dan zij bezat, dat kan ik niet bepaalen, maar dit weet ik, dat ik haar sedert nooit dan met het innerlijkst medelijden zien kon: ô wist gij hoe walter
| |
| |
gepoogd heeft haar' verslagen geest opteheffen! hoe minzaam hoe vertroostend, met hoe veel medegevoel hij haar behandelde! wat de lieve Juffrouw harris, en, (mag ik ook iet van mij zelven zeggen,) wat ik al zeide: 't was vergeefsch: zij sprak ons niet tegen maar vroeg alleenlijk: is mijn lieve Vader niet door mijne schuld bijnaar van zijn verstand beroofd en misschien... daar zweeg zij dan: het woord dood is voor haar te ijsselijk om het te kunnen uitspreken.’ Dit alles hoorden Mejuffrouw de groot en ik met traanen: maar wij vleien ons nog al dat uwe Moeder meer vermogen zal hebben om haar hart tot rust te brengen, dan wij allen: zij beminde en eerbiedigde altoos haare Tante, en indien de snoode Mevrouw lenting haar niet bedrogen hadde, zij zoude zeker naar haare vermaningen en liefderijke lessen gehoord hebben: laaten wij hoopen! ik kan het denkbeeld niet uitstaan dat zij ons zo vroeg zoude verlaaten! ach! hoe vuurig verlang ik om haar te omhelzen, om haar nog eens gelukkig te zien! schrijf mij toch omstandig over haar: groet, kusch haar voor mij, en zeg haar toch dat ik haar teder bemin, altoos beminde, en haar bijnaar niets verwijt, vermids ik weet hoe zij was opgevoed en in welke snoode handen zij verviel - vervolgends sprak de groot over niets of niemand dan over walter, even als of ik hem niet in alle zijne waarde kende: hij sprak met zo veel
| |
| |
vuur en levendigheid dat ik wel zag hoe zijn hart hem deed spreeken.
Gij zult, lieve betje! misschien denken dat ik in gevaar ben, om zeer trotsch te worden op zijne liefde: dit is gelukkig zo niet: ik kende hem voor zeer lang in alle zijne schoone hoedanigheden: hij was, hoe jong ook, altoos mijn Leermeester, mijn getrouwe, oprechte vriend, die mij nooit vleide, en zo dikwijls gelegenheid gaf om mij eenen nuttigen raad medetedeelen, zo dat, ik heb zelve eenige ongemaklijkheid om aan hem als aan mijn' man te denken: hoe vreemd u dit moge toeschijnen ik gevoel dat echter, en deel u als mijne vriendin dit ook mede: ik zal wèl kunnen beloven hem te eeren en te vreezen! maar ware hij minder beminlijk, minder toegevend, ik zoude hem (geloof ik) niet zo hartlijk durven beminnen, als hij tot zijn geluk noodig heeft: indien alle jongelingen uwen van veen en mijnen walter meerder geleken, hoe gemaklijk zoude het dan voor verstandige meisjes vallen haare mannen onderdanig te zijn! immers dit zoude ons ligter vallen, dan uit de aanmerking, dat adam eerst gemaakt is, en daarna eva.
Als wij deeze woorden van paulus zo oppervlakkig leezen, zien wij niet al te wèl in, de rede die hij daarvan geeft, als hij zegt want: evenwel als wij nadenken dat de Apostelen, om zich voor hunne tijd- en land-genooten verstaanbaarder uit- | |
| |
tedrukken, hunne grondstellingen en lessen meermaals grondden en afleidden op, en uit de begrippen hunner tijdgenooten, dan gaat dit beter: het recht der eerstgeboorte, den Jooden zo boven alles dierbaar, om dat dit het recht insloot van over hunne Broeders te heerschen.
Terwijl ik mijne gedachten daarbij een weinig meer dan gewoonlijk inspan, valt mij het volgende in; ik zal u dien inval mededeelen, oordeel zelve wat hij gelden kan.
paulus zegt niet: de vrouw moet den man onderdaanig zijn, want adam is eerst gemaakt, daar na eva: (zo als men die plaats doorgaands aanhaalt) maar hij zegt: de vrouw moet niet heerschen over den man, want dit is het recht des eerstgeborene; en ‘eva is niet eerst gemaakt, maar adam; eva daar na’ - anders zouden bejaarder haneveeren dan haare mannen, het recht aan haare zijde hebben, als zijnde deeze eva's, eerder gemaakt dan deeze adam's; en ik zie niet hoe een adam van vijf-en-twintig jaar, zijn recht als man zoude kunnen verdedigen, indien, zo als een in mijne Famille, de eva, haaren adam aan den leiband had leeren loopen: dit, zeggen de Leeraars, zo maar mijne geliefden, in 't voorbijgaan.
Houd mij, bie ik u, dit klein lutke Theologie ten beste! gij weet nog wel dat de zalige blankaart geen grooter vriend zijn kon, dan ik de verwonderaarster ben van den rondom eerlijken,
| |
| |
diep doordenkenden, (ik zeg niet doorgeleerden) paulus: zo een platje als gij, die somtijds met uw eigen speelziek vernuft geen raad weet, zoude misschien, dit lezende, met uwe Germain Nicht, Mevrouw rijzig, wel eens kunnen zeggen: ‘Hoe dit evenwel zamen hangt weet joost!’ gij ziet, dat, bij bedaard nadenken men zo veel verstand niet behoeft te hebben als dat boosaartig, nijdig weeten, om 'er tamelijk veel zamenhang in te ontdekken: gij kunt 'er echter met leentje wel eens over keuvelen - Nu zal ik de pen tot morgen nederleggen; want zo dra ik ontbeeten heb ga ik Juffrouw harris bezoeken: vaar zo lang wel; slaap den slaap der jeugd, der ontschuld en der gezondheid!
| |
eerste vervolg.
Ik vond beiden de vrienden te zamen op mietje's kamer, druk aan 't praaten: Juffrouw harris die niet zeer goed Hollandsch spreekt, doch ten vollen verstaat, in 't Fransch, en mietje in haare taal: ik vond des onze mietje met haare vriendin, - ‘Met haare vriendin, naatje! hoe moet ik dit verstaan?’ - Gij moet dit verstaan in den ouderwetsten, uitgebreidsten, eigenlijksten zin des woords, betje: ik ben gerust dat de ziel van mietje nu haare wedergade gevonden heeft; ik houde mij verzekerd, dat de Ko- | |
| |
ning der verschrikking, niet alleen voor ondeugd en dwaasheid, maar ook Koning der verschrikking voor liefde en vriendschap, die zielen-echt nooit zal kunnen scheiden: nooit zag ik mietje, die tog, gij weet het, een recht zoet teutelkousje, of, zo als uwe Tante haar noemt, een lief Menist hondje is, zo opgeruimd, zo vlug, zo levendig, zo praatachtig: zij was geheel opgewonden, geheel aandacht, geheel bezield door vriendschap; kort gezegd, betje! puur sentimenteel: ik kende haar naauwlijks: ja dit ging zo ver, dat, schoon het geheele vuur aan koolen lage, zij niet in de gedachten kreeg om te schellen en te beveelen, die koolen in de keukendoofpot te leggen, en ik durf 'er, eene groote zaak, uwe vriendschap onder verwedden, dat zij den eersten nacht, na dat Juffrouw harris daar in huis was, niet meer geslapen heeft, dan betje, toen die hoorde dat mietje's Broêr degelijk verliefd was op haare Nicht keetje: zij ziet alles te gelijk wat maar in betrekking staat tot haare vriendin, en is bijnaar zo gaauw als gij: Juffrouw harris zag naar haar snuifdoos, dit merkte mietje, zij ging naar boven en was weêr beneden, (met de doos) in zo weinig tijds, als gij noodig hebt om een glas water te drinken.
Juffrouw harris schijnt als ingelijfd in deeze familie, is zo opgeruimd, zo beminnelijk, zij ziet 'er zo gerust, zo helder uit, dat men zien kan, dit jong mensch is gerust en gelukkig: kort ge- | |
| |
zegd, zij heeft het voorkomen van een kind des huizes, die eene lieve Zuster bezoekt: het speet mij half dat ik deeze vriendinnetjes in haar gesprek gestoord had, te meer daar haar tijd dierbaarer is naar maate die rasch òm zijn zal: mietje is zo grootsch op haare vriendin als wij beiden op onze aanstaande Heeren en Meesters zijn, al willen wij dit juist voor jan alleman niet weeten: zie hier een bewijs: mietje nam mijne hand met zo veel levendigheid en warmte als zij nooit gewoon was, en zei, opgetogen door blijdschap: ‘Nu, lieve naatje! heb ik ook de vriendin gevonden daar mijn hart zo lang naar zocht?’ Ik wilde voor betje stamhorst speelen, en haar eens verlegen maaken - ‘Ook eene vriendin gevonden,’ antwoordde ik, met een spijtig trekje op mijn gelaat, en met een aartig opgeschort lipje, ‘wel ik dacht dat betje en ik ook uwe vriendinnen waren; wij hebben ons dan te veel gevleid; weet gij wel dat dit uw en ook ons niet veel eere aandoet?’ - zij liet zich niet verbaazen, zij zei schielijk en op staande voet, ik wilde maar zeggen dat ik Juffrouw harris bemin, zo als betje u bemint: hier konde ik niets op antwoorden en mietje kwam 'er met glans door: ja betje, mietje heeft haare vriendin gevonden; ik zie dat zelve klaar en duidelijk.
Onder het drinken van een kop Chocolaad, nam ik de gelegenheid waar om Juffrouw harris over keetje te onderhouden: haare berichten
| |
| |
stemmen zo volkomen overéén met die van walter dat ik 'er u niets van melde: zij verzekerde mij echter ook dat keetje, sedert zij berouw gehad en haare misslagen gezien had, zo ten haaren voordeele veranderd was, dat zij, onder het opzicht uwer Moeder, nog eens wat meer worden konde dan een dagelijks character: zij had mij ook recht gedaan en gezegd, dat ik nooit dan haar geluk bedoeld had, dat zij mij zelfs zeer slecht had behandeld, en niet meer verdiende dat ik belang in haar stelde: Juffrouw harris had haar wel eens gevraagd, (hoe weinig keetje ook met haar sprak', vóór de komst van walter,) wat zij toch doen zoude om haar brood te winnen? dat, was haar antwoord, weet ik in 't geheel niet; gij ziet wel hoe onbekwaam ik daar toe ben: dan viel zij weder in een norsch stilzwijgen, en zat in haare gedachten verlooren: eindelijk vroeg zij aan haar die altoos zat te borduuren, of zij ook iet voor haar te doen had? - Dewijl ik nu, zeide Juffrouw harris, om mij voor behoefte te bewaren, nacht en dag werkte, en mijne Meestresse wel betaalde, gaf ik haar ook werk: dit ging in 't eerst zeer gebrekkig, doch met mijne hulp won zij echter zo veel als zij daar noodig had, om eenvoudig te leeven: hoe zeer ik haar uitlokte om haar hart voor mij te openen, dit konde ik niet verwerven; zij was al te verbitterd om te klaagen: haare droefheid was ongestuim; zij weende nooit; maar dit heeft haare gezondheid zeer
| |
| |
benadeeld; zij was reeds eenige dagen ongesteld, hoewel zij het ontkende, toen de Heer walter haar vond, en dwong met hem te gaan; vervolgends spraken wij nog veel over keetje en dat wel zo als medelijden en genegenheid jonge lieden ingeeft, wanneer zij vrij en openhartig over eene afwezende spreeken: terwijl wij dus aan de praat waren trad walter binnen; hij was uitgegaan om naar de gezondheid van den vriend williams te verneemen, doch de Heer samuel had hem gezegd dat de vroome man zeer vroeg was uitgegaan, met oogmerk om zijne kleine gemeente te bezoeken: hij was ook bij Mejuffrow de groot geweest, die had hij, met haar man en zoon gezellig en vriendlijk bij elkander gevonden; kees was zo verheugd, zeide hij, toen hij mij zag, als of hij mij in geen eeuw gezien en voor verloren geacht hadde, zo dat, betje! ik moest zo gierig zijn als het graf, om niet toetestaan dat walter rijklijk door zijn' vriend betaald is: omtrent één uur maakte ik beweging om heen te gaan: mietje zeide maar beslissend weg, dat zij mij gebood met de Famille te eeten: ik was geheel gehoorzaamheid, tot groot genoegen van walter, die al begon te vreezen dat ik zoude heengaan.
Oom was ook aan tafel: mietje was zo vrolijk en ja zo raar, dat Oom zelf bijnaar meesmuilde, maar dit weghoestte: onze japik zei alleenlijk: ‘Ja dit is nu alles goed en wèl, ware mijne
| |
| |
lieve stoute meid hier ook’ - ‘Al met 'er tijd,’ antwoordde mietje: Juffrouw harris was een weinig benieuwd; wie was (dacht zij) toch die lieve stoute meid? mietje gaf haar te verstaan dat dit mijne vriendin was, en zag mij schelms in de oogen: nu wist Juffrouw harris nog even weinig: hier op voldeed walter aan haare nieuwsgierigheid, en even als of van veen haar niet kende, luisterde hij al zo oplettend als zij: hoor, betje! walter maakte van u een afbeelding die u volmaakt geleek: ik hoorde van arkel eens zeggen: ‘Juffrouw stamhorst is een meisje, dat ik met allerleie sauses zo zou willen opeeten’ - Ik geloof dat japik van zijn gevoelen was; meer zeg ik niet: op het dessert kreegen wij de levensbeschrijving van Oom: walter en Juffrouw harris waren de eenige aan tafel die 'er naar luisterden - uit beleefdheid denk ik: eindelijk vroeg hij: ‘Nicht! denk je wel om de Pippind'or in de groote Porcelaine potten te leggen?’ - ‘Zeer wel Oom! maar zij liggen op eene drooge plaats, ik denk dat zij daar even goed zijn’ - de oude Heer schudde zijn hoofd en wist niet hoe hij het had - hij werd tegengesproken! Had mietje de tijd gehad, zij zoude zelf verwonderd gestaan hebben over haare vrijmoedigheid, want ik weet zeker dat dit de eerste reis van haar leven was: zo zien wij, betje! dat eene geringe verandering in ons lot ons geheel kan omscheppen, (zeggen de Duitschers)
| |
| |
en dit woord vind ik nog krachtiger dan wijzigen: dit ontwikkeld in ons bekwaamheden en ook gebreken die wij niet in ons vermoedden: 't is niet alleen de Sexe-liefde, bij voorbeeld, die een bloôhartig meisje moed geeft: vriendschap heeft dat zelfde vermogen: liefde, dien naam waardig, maakt de held: 't zij het voorwerp onze Beminde, onze Ouders, onze Godsdienst, onze Vrijheid, of ons Vaderland is; zij verheft ons boven ons zelven: ik houde mij gerust, dat, indien iemand Juffrouw harris durfde beledigen, onze mietje, zo fluweelzacht uit haar' aart, zo weerloos door principes, zo toegevende uit reden, haar zoude verdedigen, met uwen moed, en vastheid van geest.
Na den maaltijd gingen van veen, walter en ik, in dit schoon droog weder eene goede wandeling doen: Juffrouw harris was nog te vermoeid van de reis, en mietje des ook van haar huislijk bestuur: al praatende spraken wij over den vriend williams, en ik verwonderde mij dat een man van zulke hooge jaaren had kunnen besluiten, zo eene reis te doen om de vrienden in Duitschland, en nu weder te Amsterdam te bezoeken, en te stichten; ik vroeg of hier niet wel een lutke waan onder liep, dewijl 'er toch ook daar gemoedlijke zielen waren om te stichten? zie hier wat van veen antwoordde: de Gemeente der Quakers is hier zeer klein; men spreekt, na de dood van Zuster timmerman, daar zeer zelden: de leden, hoe ook overtuigd dat zij door den Geest
| |
| |
spreeken en door hem inwendig verlicht wordende, zo weinig voorraad van gedachten hebben, en des, terwijl zij stil en met gesloten oogen dien invloed afwachten, bijnaar nooit iet te zeggen hebben, dat zulke menschen bij gebrek van denkbeelden in gevaar zijn, om zeer verkeerde, en misschien wel eens zondige invallen te krijgen; dat daarom eene aanspraak, hoe verward, hoe ongerijmd ook, nog dienen konde om zulke invallen te verjaagen - ik geloof dat hij gelijk heeft: walter voegde 'er bij, kleine gezelschappen zijn altoos meer verbonden, meer vereenigd, dan groote; dit leert de ondervinding, ook met opzicht tot die, die geheel voor de wereld zijn aangelegd; vooral indien zij het doel der bespotting waren: het moet des ook de Quakersche Gemeente ongemeen behaagen wanneer een vroom oud man, zich bij haar voegt; en nog meer, indien zo een man, om haar te stichten, eene groote reis ondernam, en allermeest indien zo een gemoedlijk man haar verzekert dat de H. Geest hem gedwongen heeft haar te komen troosten en stichten: dit heeft iet Apostolisch, en aanstaande Zondag zal ook deeze Apostel, (zo verzekerde mij de Heer samuel,) hier een woord tot stichting spreeken.
De welvoegelijkheid en de nieuwsgierigheid zullen mij daar heen leiden: hoor ik iet, uwer waardig, dan zal ik het u schrijven: Juffrouw harris verschilt zeer veel in begrippen met haaren voogd; maar dit belet hem niet, haar als een teder Vader
| |
| |
te beminnen: hij is verzekerd dat zij ook in de genade begrepen is: zo eene verdraagzaamheid is een zedelijk raadzel, in een' man die gelooft door Gods Geest te spreeken: dit zeide ik ook: zie hier wat van veen daarop antwoordde: een Quaker beschouwt den Heiligen Geest als een verstandig Vader die alle zijne Kinderen niet naar het zelfde plan opvoedt, maar acht geeft op hunne talenten en geaartheden: hij geeft elk het beste om aan hunne bestemming te voldoen: die Geest zal des aan dit jong mensch, (zo denkt ongetwijfeld williams,) dit geheel anders leiden dan aan mij, maar zij zal even getrouw zijn aan haar licht, dit is de groote zaak - hier uit zien wij dat de Christelijke verdraagzaamheid al zeer uitgebreid zijn kan, zonder in onverschilligheid, of nog erger, te ontaarten.
Toen wij terug kwamen, merkte ik, dat de twee vriendinnen geschreid hadden; mogelijk wel over haare kort aanstaande scheiding: misschien hebben zij ook reeds eene briefwisseling vastgesteld, want het is onmogelijk dat zij, in zo weinig dagen alles zullen kunnen uitpraaten; en al ware dit zo, de vriendschap, dien naam waardig, heeft eene vertrouwelijke briefwisseling, vooral in onze jaaren, zo noodig als de liefde.
Ik ben meer en meer overtuigd dat 'er zielen zijn die voor elkander geschapen werden; als zij elkander ontmoeten, (doch dit gebeurt zelden,) is zien en beminnen het zelfde: al ware Juffrouw
| |
| |
harris 's daags naar haare komst bij mietje, vertrokken naar het uiterste der schepping, dan nog zoude zij zeggen: ik heb mijne vriendin gevonden: afstand verzwakt geene vriendschap; zij blijft in het hart gegrond: niets kan haar daar uitrukken: oordeel hoe veel verpligting deeze vriendinnen aan walter meenen te hebben, die haar bij elkander bragt - Nog een gril, om eens wat anders te praaten, van Oom - hij drinkt altoos vier kopjes thee met veel melk, maar het laatste altoos zonder melk of suiker; en waarom? uit smaak? gantsch niet, maar om de beslagenheid van de tong aftespoelen, die anders van de melk overblijft; maar die zelfde man eet echter, voor zijn avondeeten niets dan een aanzienlijke kom rijst en brei, zonder ooit te denken aan een beslagen tong: ik geloof dat alle Ooms-grilletjes geen ander oogmerk hebben dan, om te zien of Nicht wel alle behoorelijke attentie voor hem heeft, maar dan is zijn hoogmoed gefopt, want mietje doet dit reeds veele jaaren uit gewoonte, zonder 'er iet bij te denken: lieve betje! pas toch op als gij zijne huisgenoote zijt, anders zult gij nooit zijn vriendin worden: onze kees, (niet meer cornelius,) kwam in en verzocht ons jonge lieden, bij zijne Ouders ten eeten: dit verzoek was te beleefd en te gemeenzaam om afgeslagen te worden; wij gingen met hem en sleeten een alleraangenaamsten avond: hij is zo verliefd op Juffrouw harris, als hij voormaals op dat ding was, dat
| |
| |
hij Philosophie noemde; maar dit staat hem zo wel dat hij 'er in onze oogen bij wint: zijne Ouders en Oom samuel zien dit met het grootste genoegen: 't is waarlijk jammer dat hij nog wat te jong is om zijn oogmerk (en dat geloof ik van het meisje ook,) weldra te voltrekken - Thans t'huis gekomen, schrijf ik aan u, om u en ook mij zelve te voldoen: het verstand zegt misschien, ik heb 'er niets aan, maar het hart, ten minste de nieuwsgierigheid, zal 'er mede te vreden zijn: ik herhaal mijn verzoek, schrijf mij veel over keetje: ik vroeg van veen of hij ook niet aan u schreef, hij antwoordde mij, dat hij aan u volstrekt over niets konde schrijven, dan over zijne liefde, en hij had te veel achting voor u om u thans, daar gij zo zeer deelt in het ongeluk en de ziekte uwer vriendinne, met zijn gesnap te verveelen: de jongens zijn tog wonderlijke schepzels! alles moet op hun belang uitloopen of zij doen niets: kan hij u dan zijne liefde niet toonen door deel te neemen in uw verdriet? - nu, hij zal zich wel bij u weeten te verantwoorden.
| |
tweede vervolg.
Ik geloof dat het Mevrouw rijzig is, die zegt, dat zij heel gaarne zo eens in een zeer vermengd gezelschap eeten mag: in zulk een gezelschap bevond ik mij gisteren: 't was eene, mag
| |
| |
ik het zo met alle eerbied voor deugd en naauwgezetheid noemen - stichtelijke klossen-partij: behalven de vrienden die elkander thans dagelijks zien, waren 'er ook Mevrouw klinkert, uwe Tante en de Heer jordaan: allen genodigd door den Heer samuel: ô betje! de man heeft uitgehaald! zo is het woord: hier waren gezond verstand, naauwgezette ernst, wèl gemeende dweeperij, goedhartigheid, zedelijke Godsdienst, en onkundige weltevredenheid, geest en oordeel, aan de zelfde tafel: ik geloof half dat de vriend williams het woord naasten uitstrekt tot alle gevoelige schepzels, en zich zo zorgvuldig van dierlijk voedzel onthoudt, als een Bramin die in de zielsverhuizing gelooft: Juffrouw harris zeide mij dat hij, schoon in het vleesch eetend Engeland geboren en opgevoed, sedert zijne eerste jeugd niets dan moesvruchten en melk genuttigd had; deeze man is echter in zijne hooge jaaren zo gezond en sterk als of hij zich niet gevoed had dan met de organische deeltjes, ons bekend gemaakt door le buffon: hij zat meest met half gesloten oogen en in zichzelven ingekeerd: ik twijfel sterk of ook zijne reukzenuwen hem wel duidelijke berichten gaven van de spijzen die wij gebruikten: maar hij was zelf te veel afwezig met den geest, om ook door een enkele zucht onze praatachtige weltevredenheid aftekeuren: samuel presenteerde hem een vleugel van een hoen, en om hem overtehaalen daar van te proeven, voegde hij
| |
| |
'er (zonderling genoeg,) bij, wij zijn niet onder de Wet maar onder de Genade: williams bedankte zonder daar eenige rede van te geeven: de jonge de groot wist haast niet of hij zijn bord zoude leêg eeten, zo geneigd is hij om deezen mans voorbeeld te volgen: de Quaker zeide: alle spijs is goed, met dankbaarheid gebruikt zijnde: zalig is hij die zich zelven niet oordeelt in 't geen hij voor goed houdt! de Hernhutter die meer eigen gerechtigheid heeft dan de Kwaker, hoe zeer hij ook daar tegen ijvere, vond zijne eigenliefde een weinig geraakt, om dat williams zich naauwgezetter gedroeg dan hij; hij zeide met zo veel gezachs of hij eene oudste geweest ware: ‘Ik ben verzekerd dat geen ding 't welk God gemaakt heeft onrein is, en niemand mag het ook zo noemen’ - ‘Ik,’ was het zachtmoedig antwoord, ‘ben van uw gevoelen, vriend! ik zie het niet aan als onrein, maar ik vind de wereld van God zo rijk in smaaklijke spijzen, dat ik, ter voldoeninge mijner lusten geen gevoelig wezen een oogenblik smart zoude willen aandoen: het leven is zo zoet voor de onnozele dieren!’ - ‘En ik,’ zeide uwe Tante, die haar' vriend wilde verdedigen, ‘denk, dat God de beesten voor de menschen schiep; en ik zou ook weldra van de graad vallen zo ik geen vleesch ate’ - de goede williams reikte haar een duif, en zeide: ‘Vriendin! eet met dankzegging’ - hierop sloot hij weder de oogen
| |
| |
en verplaatste zich in de andere wereld - onder het dessert vroeg de Seister Broeder: (die, dunkt mij, zich wilde doen kennen als een kind des Heilands:) ‘Vriend william's! wat is toch de reden, dat gijlieden u in 't geheel niet wilt schikken, naar de onverschilligste en vastgestelde gebruiken der zamenleving? zo als het groeten met afneming van den hoed, het aanspreken met titels en onderscheidingen’ - Om dat mijn vriend, die dingen voor ons niet onverschillig zijn.
de hernhutter.
Is het afnemen van den hoed, is het zeggen Mijnheer, zonde?
de quaker.
Geenzins: maar alle valsche betuigingen zijn zonde: ik weet dat gij mijn dienaar niet zijt, dat ik uw heer niet ben; dat wij als menschen elkander geen eerbied schuldig zijn: noem ik u des mijn heer, en buige ik mij voor u, dan doe ik een valsche betuiging - hoe veelen noemen zich, met eerbied, de onderdanigste dienaar van, mijn Heer, terwijl zij hem verachten en geen den minsten dienst zouden willen doen? - Dit, vriend! kunnen wij niet anders houden dan voor bedrog, voor misbruiking der spraake die God ons gaf, om onze gedachten naar waarheid medetedeelen - hoe kan men ooit staat maaken op mijne verzekering, mijne beloften, indien men weet dat ik dagelijks daar tegen handel? Aan onze oprechtheid vast te
| |
| |
houden is ons groote doeleinde: 't is niet slechts in complimenten dat men hier van afwijkt; maar in de beschaafde bijeenkomsten weet men nooit of men al of niet welkom is, zo bedriegelijk zijn de betuigingen: men geeft zich de vrijheid zich te verzaaken als men, t'huis zijnde, geen gezelschap zien wil, vooral niet dien persoon die ons mogt komen bezoeken: overvalt hij ons, dan gedraagen wij ons als of wij ten uitersten verblijd en vereerd waren met zijn bezoek: zo speelt men, zijn geheele leven door, een rol, die een eenvoudig oprecht man zich behoorde te schaamen; men bedriegt en wordt bedrogen; en dit doen ook zij, die zo fier op hunne vrijheid zijn; maar noem mij eens een grooter slavernij dan dat ik de vrijheid niet heb om in mijn eigen huis alleen te zijn als ik dat verkies, of menschen te moeten ontvangen die ik niet kan begeeren te zien, of naar hen te luisteren: welk mensch zoude men voor beschaafder houden, hij die u met alle blijken van achting ontving, en als gij vertrokken waart, verhaalde, dat gij zeer lastig gezelschap zijt; dan hem die u eenvoudig had laaten zeggen dat het hem thans niet gelegen kwam iemand te ontvangen? 't is dit misbruik der spraake en der gebaarden die den eed noodzaakelijk gemaakt heeft: en daarom zeide ook de Heiland, dat die uit het booze is; maar aan die valschheid is men zo gewoon dat zelfs Christenen zich daarover niet eens bezwaaren; en ik duchte, of de eed des wel veel heiliger voor hen
| |
| |
is dan ja, en neen: zo verre is men afgeweken, niet alleen van de Euangelische, maar zelfs van de natuurlijke eenvoudigheid, die ons in kinderen zo zeer behaagt; doch ook slechts in kinderen: en echter onze bespotte vrienden zijn al hun credit in den koophandel al het vertrouwen dat men in hun heeft, aan hun, ja, is ja, en neen, is neen, verschuldigd.
Wij zagen elkander aan; wij gevoelden dat 'er in dit alles zeer veel waarheid was: wij zien 'er ook uit, dat onze vriend wel redeneert over onderwerpen waarin hij gelooft dat men zich mag bedienen van zijne reden.
De Hernhutter, die anders zo bang is voor de reden, als een verhard zondaar voor de Openbaring, was niet gezind zijne zaak zo rasch optegeeven.
de hernhutter.
Gij zult, Broeder! mij echter toestaan dat een kind eerbied aan zijne Ouders, een knecht aan zijnen meester schuldig is? dat wij aan onze Overheden den zelfden pligt moeten bewijzen? des mag een kind, een knecht, een onderdaan ook zijn' hoed voor hen afneemen, voor hen buigen; de Heiland wil zelfs dat wij Koningen en Stadhouders zullen eeren als over ons gesteld zijnde.
de quaker.
Het buigen, en afnemen van den hoed zijn geen tekens meer van eerbied en onderdanigheid: 't zijn niets beduidende complimenten; onderdaanigheid aan
| |
| |
de Ouders betoont men onbedriegelijker door hunne geboden optevolgen, dan, door te buigen, of den hoed af te neemen - wie is de overheid die ik eerbiedigen moet? de Koning, de Vorst, de Prins - de Burgemeester? geenzins! mijne Overheid is ook de hunne, het is de Wet; die Wet, die zij, even zo wel als ik moeten onderdanig zijn; zij allen zijn niets dan de handhavers der Wet, die tot heil van allen gemaakt is: de waare Christen, die weet wat hij gelooft, is vrij van alle menschlijke eerbied; de Wet alleen, ik herhaal het, is zijne Overheid: maar dit moet hij toonen; niet door zich te buigen voor de Uitvoerders, maar voor haare bevelen - veronderstel dat ik geen Christen, dat ik alleenlijk een verstandig man ben, zo kan ik van deeze beginsels niet afwijken - is mijn Koning, is mijn Regeerder een braaf man, eerbiedigt hij zelf de groote Wet - het algemeene best - ô, dan acht ik hem zeer hoog; maar is hij de bederver van zijn Land, de onderdrukker van vrije menschen, die hem aan hun hoofd plaatsten, dan verdient hij alle mijne verachting, of ik mijn' hoed voor hem afneeme dan niet - en indien ik hem met blijken van achting behandel, dan doe ik mij zelven schande aan; ik sta af van de waardigheid die God in mijn natuur gelegd heeft - waren 'er geene slaafsche zielen 'er zouden geene dwingelanden zijn; dit leeren ons de Romeinsche Historiën; dit leert ons ieder Volk dat zijn Overheid
| |
| |
meer eerbiedigde, dan de Wet, die voor allen gemaakt is.
Dit smaakte onzen Gastheer zo zeer dat hij een glas inschonk, en het uitdronk, op de gezondheid van den man, die zulke goede denkbeelden had van Vrijheid.
Tante, merkende dat haar vriend niets had te antwoorden, nam het woord en zeide - ‘Ja, mijn goede oude man! daar heb je gelijk aan, al dat buigen en al die complimenten zijn maar valschheid; dit zag ik in uw lieven Neef, die altoos zo beleefd was, en zo vol betuigingen, maar nu blijkt het wel dat hij een valsch Kaerel was, en dat heeft mijn arme keetje ingenomen, en mij eenvoudig schaap ook; en zo heeft hij haar verleid; hij zal wat te verantwoorden hebben!’
de quaker.
Laaten wij hem niet veroordeelen, maar der genade aanbeveelen: vertroost gij uw Dochtertje, door het schrijven van een recht moederlijken brief; ik weet, door den Geest des Heeren, dat haar berouw oprecht is: maar schrijf niets dan het geen de Geest u, als gij stil en gelovig op hem wacht, zal ingeeven.
tante.
Neen Mijnheer, ik schrijf niet: de lieve Heiland heeft mij losgemaakt van het meisje: zij is nu in zijne handen; Hij wil niet dat ik mijn hart aan haar hecht, ‘Zij zal,’ zegt de Heer jordaan;
| |
| |
‘wel ruste vinden in zijne geopende zijde: zijn bloed zal Hij aan haar voorhoofd strijken, op dat de Heiligen zien dat zij een kind van den Heiland is.’
Dit was ons zo vreemd, dat wij allen met groote strakke oogen haar, en elkander aanzagen, en zwijgend een snuifjen namen: zie hier wat williams antwoordde.
de quaker.
Ik wil noch met u noch met den Broeder jordaan twisten: de Geest leidt ieder op dien weg die voor hem het heilzaamste is; evenwel die Geest vraagt: ‘Kan ook eene Moeder haare zuigeling verlaaten?’ zoud gij u daar aan schuldig maaken?....
de hernhutter, (hem invallende.)
De lieve Heiland zegt: die Zoon of Dochter liever heeft dan Mij, is mijner niet waardig.
de quaker.
De Heiland zegt ook: Die zijn' Broeder, (hoe veel te meer zijn Kind!) niet lief heeft, hoe zal hij God liefhebben?
De Joodsche de groot, voorziende dat dit een cirkel worden zoude, (om niet erger te zeggen,) nam des het woord: ‘De zedelijke Wetten van God,’ zeide hij, ‘zijn onveranderlijk en eeuwig: jezus betuigde meermaal niet gekomen te zijn, om die Wetten te breeken, maar om die te vervullen: het schijnt mij des toe, dat hij die beweert, (zo als, onder andren, de be- | |
| |
ruchte Graaf zinsendorf,) Wetten van jezus ontvangen te hebben, die daarmede strijden, al ware hij zo loos als die Graaf, en zo vroom als een Dweeper of een zotskap is - hij zweeg: uwe Tante zuchtte: dit is zeker de eerste zucht die zij geslaakt heeft: ons keesje, die zo oplettend is, omtrent de rampen van anderen, als veelen omtrent hunne gebreken, vroeg: Mevrouw! zijt gij niet wel? of denkt gij aan uwe lieve Dochter? ô die zal niet altoos ongelukkig zijn!’
mevrouw wildschut.
Neen, jonge Heer! maar ik dacht daar zo: wel lieve Heer, indien vroome en wijze lieden zo verschillen over het Geloof, dan weet ik althans niet, hoe ik, en andere domme menschen het stellen moeten met hunne kostelijke zielen; en tot wie zullen wij ons dan keeren om onderrecht te worden?
‘In de Ark der behoudenisse,’ (riep de Hernhutter,) ‘keer u in de geopende zijde des Heilands!’ - ‘Ja,’ was haar antwoord, ‘dat hebt gij mij, (als ik mij wel bedenk,) ook reeds dikwijls gezegd’ - zij stondt van tafel op en was weêr even vrolijk; zij sprak zelfs over geheele andere dingen dan die geopende zijde...
Dus verre had ik deezen geschreven, toen mij door de Post een' brief bezorgd werd, wiens inhoud mij zo getroffen heeft, dat ik mij buiten staat bevinde u ditmaal iet meerder te schrij- | |
| |
ven - lees en oordeel: ik neem de vrijheid, om van arkel's brief aan zijnen vriend, hier mede intesluiten; als hij bij u gelezen is, zend hem mij dan terug, op dat ik hem ten eerste adres geeve - omhels met tederheid onze lieve keetje! - ach! mogt ik welhaast mij verheugen in haare volkomene herstelling! - Schrijf mij toch veel over haar, en geloof dat ik ben,
Uwe toegenegenste Vriendin,
naatje.
|
|