Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 6
(1796)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 124]
| |
waarde lieve naatje!Vergeet gij mij dan ten eenenmaal? Heeft de beminnelijke Juffrouw stamhorst mij dan geheel uit uw vriendlijk aandenken verdreven? Is haare vriendschap voor mij zo nadeelig? sedert wanneer is uw hart zo vernaauwd geworden dat daarin maar plaats is voor ééne vriendin? Ik sta het toe, laat betje uwe boezem- uwe vertrouwde vriendin zijn; ik zal u niet vraagen wat gij denkt, gevoelt, wenscht of begeert; neen, ik vraag u alleenlijk: leeft gij nog naatje, zijt gij gezond en gelukkig? hier mede zal ik mij, helaas! vergenoegen: hiervan toch maakt gij voor niemand denk ik een geheim: evenwel ik zoude gaarne dunkt mij ook nog weeten of gij meent dat ik de verkoeling uwer vriendschap, mij zo boven alles dierbaar, verdiend heb: ik weet, naatje hofman is niet onbestendig, zij kon zelfs haare vriendin keetje nooit loslaaten, hoewel die haar miskende, beledigde, en zeker minder voor u geschikt ware, dan ik nederig denk voor u te zijn. | |
[pagina 125]
| |
Hoe ongerust ben ik! zijt gij ziek, naatje? - Maar zo gij mij nog bemindet dit zoud gij mij hebben laaten weeten: hebt gij dan zo veele bezigheden dat gij hoe vaardig ook in het schrijven, geen oogenblik voor onze vriendschap kunt uitvinden? zoud gij niet hebben kunnen schrijven: ‘Ik ben gezond en bemin u; maar kan thans niets meer melden?’ lelijwijk vraagt mij wel zesmaal 's daags of ik nog geen' brief van u heb; niets hoor van onze ongelukkige vriendin of van haar' Vader; zo doet ook mijne Moeder - Wat kan ik antwoorden? Gij weet het naatje, niets dan zo als gellert's Fillis - neen! Waant gij misschien dat ik zo buitengewoon met mijn' man blijf ingenomen dat ik mijne vriendin niet meer behoef? of dat lelijwijk door uw zwijgen dienst geschiedt? hoe weinig kent gij ons dan! Mijn man stelt veel te hoogen prijs op mijn genoegen en uwe vriendschap voor mij, om ooit op dien onredelijken inval te kunnen komen. ‘Jonge, ongetrouwde lieden,’ zeide hij onlangs in eene dier aangenaame nuttige gesprekken, die het huislijk leven zo aangenaam maaken, ‘hebben, indien zij in de wereld leeven, veele goede bekenden, ook misschien één vriend, ééne vriendin, met wie zij alle hunne belangens overleggen en hunne aangenaame uuren slijten; deeze vriend, deeze vriendin alleen treedt in dat gezelschap over, 't welk men zich verkiest als men | |
[pagina 126]
| |
getrouwd is: zij worden als in onze huisgezinnen ingelijfd; men brengt die ten huwelijk.’ Ja mijn vriendin, ik heb een zeer redelijk, zeer goedaartig, kundig man die buiten de wereld leeft, uit eigen verkiezing, doch zijne eenzaamheid zich ten nutte maakt en altoos voor de maatschappij werkt: hij geloofde al vroeg dat de mensch geen grooter schat heeft dan de tijd: van het wèl besteden derzelven hangt ons geluk grootlijks af: wij moeten, zegt hij, ons in staat stellen om daar van rekenschap te kunnen doen, indien men een gerust geweten wil behouden: nergens gaat zo veel van dien schat verloren dan in de steden, nergens kan men dien beter besteden dan op het stille land, daar is ieder dag de onze, en men kan in een maand meer afdoen dan in een geheel jaar in de stad, zonder voor menschenschuw door te gaan. Oordeel of een man die zo denkt en zo leeft voor mij berekend is! Zijne Ouders geeven mij de grootste blijken van hun welgevallen, zijne Broeders en Zusters zijn zeer met mij ingenomen: in zo veele genoegens vergeet ik echter nooit mijne naatje! Ik heb zelfs de behoefte om haar over mijn geluk te onderhouden - dat met haar te moeten deelen: maar waarom schrijft gij mij dan in 't geheel niet? slofheid? uitstel? 't kan niet zijn; indien wij op een grooter afstand leefden, ik zoude denken dat 'er een brief vermist ware: zo ik iet op u vermag, schrijf mij spoedig in ant- | |
[pagina 127]
| |
woord op deezen: schrijf mij toch over onze keetje! meld mij of zij nog niet gevonden is; meld mij ook hoe de Heer wildschut vaart. Ik ben van natuure niet zeer ongeduldig, maar mijn verlangen om iet van u te hooren maakt mij woelachtig en ongemaklijk: zo gij mij niet binnen agt dagen schrijft zal ik lelijwijk zien overtehaalen om met mij naar de stad te rijden: evenwel ik bevinde mij in een' staat, die rust en gerustheid eischt: immers zo oordeelt mijne zorgvuldige Moeder; te meer dewijl mijne gezondheid niet al te best in orde is: evenwel bekommer u daar niet over, alles zal wèl afloopen, hoop ik: zo ik u sprak zoude ik u alles verstaanbaarder maaken: schrijf mij ook, bid ik u, of uw waarde walter reeds is aangekomen en of ik u beiden haast in uw huwelijk geluk mag wenschen: daar gij zo weinig tijds hebt om te schrijven zoude het onbescheiden zijn u een langen brief te zenden, die de nieuwsgierigheid u misschien dwingen zoude geheel uit te leezen: hoe het zij ik blijve onveranderlijk uwe vriendin, (hoe zeer gij ook overtuigd zijt een' scherpen brief van mij te verdienen,)
sara lelijwijk, geb. zadelaar. |
|