Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 6
(1796)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijmijn eenig dierbaar kind!Gij zult mij toch toelaaten u zo te noemen, hoe weinig rede gij ook hebt te gelooven dat gij mij dierbaar waart - Ik kan niet sterven voor ik u deezen geschreven heb: ik bedien mij van eenige heldere oogenblikken die ik thans geniet: gij zult dit niet leezen voor ik in het graf rust. | |
[pagina 90]
| |
Thans mijn kind, spreek ik tot u zonder toorn, zonder drift, zonder dwaaling, maar als een redelijk, u beminnend Vader - ô indien de goede en wijze God, zo als ik onophoudelijk bid, u niet verlaat in 't midden van duizende gevaaren die gij niet kent, maar mijn hart verstijven; als gij in deezen brief mijn berouw leest, dan zult gij zeker mij niet verachten; niet - kan ik het schrijven? - niet haaten: ik heb uwe gehoorzaamheid uwe liefde verbeurd, maar ik straf daar mij zelven over; ik lijde onuitspreekelijk! Ja, mijn kind, ik ben de oorzaak van alles: ik heb uit onmanlijke lafheid, uit zorgelooze onverschilligheid, uit schandelijke traagheid, uit gehechtheid aan mijne vermaaken, u in uwe eerste jeugd verwaarloosd: o mijn kind! indien ik den raad uwer Tante intijds, en bestendig gevolgd hadde, hoe gelukkig zoud ik - zoud gij thans zijn! maar hoe onwaardig gedroeg ik mij! ik liet drift en dwang opvolgen, toen ik logge laffe toegevenheid verliet: hoe konde ik mij toch vleiën een verwaarloosd, verdoold, verleid meisje, daar door te winnen? was dit dan het middel om haar te recht te brengen? heeft uwe Tante mij niet alles voorspeld? zag ik, als ik bedaard was, dit zelf niet door? Wat zal, wat kan ik ter mijner ontschuldiging bijbrengen! - Ja, mijn kind, gij hadt gebreken, maar ik heb die gesterkt door dwaaze oogluiking; en toen het u bijnaar onmogelijk geworden was eischte ik eene blinde gehoorzaamheid: gij hadt ook zeer veele goede nei- | |
[pagina 91]
| |
gingen; doch ik heb die niet aangekweekt: indien gij eene betere opvoeding genooten haddet; indien ik, als een verstandig Vader uw oordeel verlicht, en geleid had; ô dan, dan zoude mijn keetje geen oorzaak zijn dat haar stervende Vader bloedige traanen weent! Onuitspreeklijk zijn mijne zielsangsten als ik aan u denk! - O barmhartig God! verlaat, verlaat mijn arm onnozel kind niet! - de pen ontvalt mij op de gedachte... dat denkbeeld, ik durf het niet nederzetten, verscheurt mijn hart! Zo jong, zo schoon, omringd van deugenieten, zo onkundig van de wereld, in de magt van den snoodsten verleider!... Wat Vader, indien hij de Natuur niet verzaakt heeft, indien hij de eer bemint, kan zulke overdenkingen uitstaan en zijn verstand behouden? - Herdenk ik aan uwe eerste kindsheid, aan uwe kleine liefkoozingen... ach! indien gij mij niet eerdet en bemindet, ik zelf ben daar de oorzaak van! Zult gij, als gij hoort, dat uw Vader door droefheid en berouw stierf, niet een traan over hem weenen? ô God! ik zou sterven, en mijn eenig dierbaar kind zoude mij geen een traan schenken!... Neen, mijn kind, dat kan niet zijn, uw hart is, was nooit hard, kon het niet zijn - zal 'er nooit eens een wensch in uw' boezem oprijzen om uw' Vader te zien, om in zijne armen vergeving te ontvangen van - waar van? Wat hebt gij dan misdaan daar ik den grond niet toe legde? ô zage ik u, zage ik u nog maar éénmaal! | |
[pagina 92]
| |
ô mijn kind, mijn hart brandt, het bezwijkt in mij van verlangen: kondet gij nog ontvlieden: maar waar, waar zijt gij? Zoud gij, verondersteld zijnde dat gij uwen ijsselijken toestand ziet, zoudt gij dan den moed hebben om tot ons terug te keeren? vreest gij niet te zeer voor den toorn uws beledigden Vaders, uwer misleide Moeder? Maar mijn kind! gij hebt eene Tante, gij hebt een' Oom, ô gave God dat gij u voor hun vernederdet! wist gij hoe veel deernis zij met uwe jeugd en onervarenheid hebben... nacht en dag bid ik voor u, God zal u niet verlaaten: hij zal mijn gebed, het gebed eens doodlijk bedroefden Vaders, verhooren. Ach! indien gij immer met berouw uwe dwaasheid, en met verteerenden angst uwen toestand ziet, mogt gij dan tot hun toevlugt neemen; daar zijt gij veilig; daar zult gij niet verstooten worden; daar zult gij leeren gelukkig en deugdzaam te zijn, uit vaste godsdienstige beginsels; ô mogt ik nog zo lang leven dat ik verneemen konde hoe mijn gebed verhoord is! de flaauwste straal van hoop verkwikt mij reeds! Versmaad, ô mijn kind! uwe Moeder niet; zij heeft zich niets te verwijten; zoud gij haar dan iet verwijten kunnen? zij deed het geen zij oordeelde haar pligt te zijn; zo is het niet met mij: ik zag, maar verwaarloosde dien! Deeze brief mijn kind is alles wat uw Vader u kan nalaaten: hij heeft u noch tijdelijk noch zede- | |
[pagina 93]
| |
lijk bevoordeeld: geene schatten bezorgd voor deeze of voor de toekomende wereld. Indien gij uw' Vader den waardigen Jongeling die u zo teder zo geheel belangloos beminde, ten schoonzoon gegeven haddet; indien zijne liefde, zijne deugd, u had kunnen bewegen hem toetestaan u gelukkig te maaken! ach mijn kind, wat zoude ik thans te wenschen hebben? Ook dit wijt ik u niet, ik gaf u nooit de geschiktheid om wèl te kunnen kiezen: uwe natuurlijke gebreken stelden, door mijne dwaaze toegevenheid, u de wet: nooit kan ik vergelden wat de Heer van veen mij ten beste deed: ware ik te redden geweest, hij zou door zich zelven, en door zijn credit alles hersteld hebben - Wees gerust mijn kind! uw Vader is geen Bankroutier; arm maar eerlijk daalt hij in 't graf: had ik den raad van mijnen vriend de groot opgevolgd, ik zou geene ondernemingen gedaan hebben wier mislukking den val van mijn huis na zich sleept. Nu ik aan u geschreven heb is mijn hart minder pijnlijk: ô mijn kind! indien gij van deezen zwaaren val opstaat, zo verneder u voor uwen God: bid hem voor u en voor uw' Vader om vergeving en poog, door een deugdzaam leven, de ergernis die gij gaaft uittewisschen: leer uw God en Zaligmaker kennen, en bereid u vroegtijdig voor den hemel; ô mogt ik u daar eens weder zien! want op deeze aarde vrees ik u nooit meer te zullen zien - O God! zijt Gij mijn eenig kind, zijt haaren | |
[pagina 94]
| |
schuldigen Vader genadig, om Jezus onzen zaligmakers wille - Vaarwel, vaarwel, en nogmaals vaarwel, is de bede
Uws zieklijken, doodlijk bedroefden Vaders,
wildschut. |
|