| |
| |
| |
Zeven- en- tagtigste brief.
Juffrouw elizabeth stamhorst, aan haaren Broeder.
Het is van daag zulk een slobbige regenachtige dag, dat 'er aan ons zwaarwigtig verhuizen niet te denken is: Juffrouw hofman kan niet komen; Tante heb ik beduid dat ik veel te schrijven en te wrijven had, ergo! de dag is mijner, want Mama en Mejuffrouw de groot blijven bij Oom om hem alle diensten te doen; en Tante? dat weet ik niet, ik heb, om niet alle oogenblikken ijlhoofdig gemaakt te worden, mijn deur op 't slot gedaan; doch na den middag ben ik tot de goede welmeenende vrouw haar' dienst, als zij maar wil; maar tot twee uuren kan ik u met mijn geschrijf - plaagen, indien gij al niet wilt toestaan - verpligten.
Wel pieter-Baas! al waren hier alle meisjens, die goede huishoudsters zijn, en haar broeders niet laaten loopen als smousenjongens die over hun' vader rouw draagen in geseheurde kleêren en morsig linnen, zo onwetende, (dom dat schut ik,) zo onwetende als de - als de - ei! als wie? wel als de Kamschatkasche of Groenlandsche Dames, ik zou het kunnen inschikken - is dat Amsteldam een stad! wel niemand dunkt mij, kan 'er
| |
| |
fortuin maaken dan kleêremakers en schoenlappers: de jongens hebben hier zo veel schoenen en laarzen van nooden als er zon- en feest-dagen in een jaar komen; en de zuster van een knaapjen dat bij zijn' vader op het comptoir staat, indien zij omtrent hem zig zo zorgvuldig en gedienstig gedraagt, als ik mij gedraag omtrent den uitwendigen mensch, verdient een derde in de winst; dat is ongetwijfeld. Indien zulke braave rijke burgerdochters, want van de overigen, die zig door ton en mode onderscheiden, ja zig mal genoeg boven den Burgerstaat verheffen, spreek ik niet - à propos van dat verheffen: Rijkdom en Hoogmoed stellen zig, merk ik, hier al even zot aan als Adel en Rang in onze Provincie: 't is zo al loot om oud ijzer; geen wonder! gekheid, of domheid, hoe wilt gij? zijn de oorzaaken in beiden. Hoe, moet men, dunkt u, in een Republicq die met vrijheid en Negotie staan of vallen moet, zo als Vader ons meermaals onwederlegbaar aantoonde - in een Republicq, niet even weinig menschen-verstand hebben om te kunnen geloven, dat een millioen meer of minder, dat een plaats in de Regeering, (ik herhaal het - in een Republicq,) enz. ons verheffen boven nuttige amptlooze geschikte Burgers, als men in onze Provincie aan den dag ligt, wanneer men zig boven ons en onze medeburgers opblaast en afsnoeft, om dat men sedert twee drie honderd jaar kan aantoonen, wie zijn voorvaders waren en wat ampten zij bekleedden; ook dan,
| |
| |
als het uit de historie blijkt, dat deeze voorvaders slechte Generaals, ontrouwe Staatslieden, kruipende Hovelingen waren, of in domme werkeloosheid, in hunne oude nesten, die zij kasteelen noemden, Geslachtboomen tekenden, of de boeren raazende dol maakten door hunne Drost- en Heeren-diensten.
Maar om tot mijn onderwerp wedertekeeren. Zie eens aan! ik die alleen met Tante voor mijn plaisier wandel, heb in vier dagen twee paar schoenen zo in den grond geslonst, gesleten en bedorven, dat 'er niets meer mede te beginnen is: uit louter economie heb ik eene gelofte gedaan om nooit meer witte zijden kousen aantedoen zo lang ik hier blijf: wel pieter-baas! een mensch zou zig ruïneeren, en ik had aan dat artikel al mijn speldengeld noodig: waarom, vraagt gij, neemt gij geen koets? Om dat ik dan niet genoeg, zo als gij het noemt, kijken en gaapen kan - men moet, indien men hier overtuigend zien wil dat de Hemel ook over Amsteldam als een gordijn is uitgespannen, zig noodwendig op de grachten en pleinen houden; doch die zijn nagenoeg dezelfde in alle groote steden; zij charakteriseeren Amsteldam niet; en ik ben het ééns met onze vriendin, die, zo dikwijls zij te Parys komt, zegt: Ik moet Parys zelf zien, in zijne groote bevolktheid; de oude naauwe hemelhoog opgebouwde stad; want hoewel pracht en schoonheid oneindige groote vakken beslaan, zo charakteriseeren alle die paleisen en lusthoven, (de Louvre misschien uitgezonderd,)
| |
| |
Parys zo zeer niet, dan wel de oude stad bij Isle de France. Alweêr een uitstap - nu dat is menschlijk, en ook, gij weet pieter! ik geef u dezelfde vrijheid als gij mij antwoordt.
Veele straaten zijn immers zo naauw, (trouwens dat weet gij,) dat indien twee koetzen elkander daar in ontmoeten, de paarden, die, zo zij slechts het verstand of de menschlievendheid bezaten van biliams ezel, knielen zouden om geene ongelukken te veroorzaaken, al ware de koetsier zo onredelijk als de valsche Propheet.
Denk niet dat ik Amsteldam geen schoone heerlijke stad noem; dat ik de fraaiheid de regelmaatige gelijkvormigheid der grachten niet ondek; integendeel, ik zie dit alles, en zeg bij mij zelve: ‘dit alles is gebouwd voor geld, met den koophandel gewonnen’: ja, ik geloof zelfs dat een kleuter als ik, niet in staat is om wèl te oordeelen over het Stadhuis: slapperloot pieter, ik denk dat men hiertoe kundigheden hebben moet, die zo niet in mijn klein kringetjen vallen; maar dewijl onze ouders mij in staat gesteld hebben om te zien, ben ik niet te scheuren van de schilderijen! och pieter-Baas! dat is heerlijk! wat ben ik blijde dat mijne oogen zo verre draagen! camillus in de Tent van philippus... maar zo als ik zeg, alles is in zijne soort heerelijk; en dan nog die graauwtjens van de wit! en dan dien hasselaar op zijnen trommel! en dan nog die Heer die een glas rijnschen wijn
| |
| |
overreikt! - zie ik was daar gisteren eens met Juffrouw hofman uitgeloopen, alleen om dat te zien zonder Tante, die zeker mij zoude geamuseerd hebben met het kleinste sterretjen te zoeken - maar dat verstaat gij niet - 't hoeft ook niet! Ik vond daar eene Dame aan het copiëeren van verscheiden koppen der Burger-officieren - wie is dit, vroeg ik aan naatje, ‘Het is’, zeide zij, ‘de beroemde schilderes troost’: ik durfde haar niet stooren, daarom sprak ik haar niet aan, maar ik deed mede hulde aan haare begaafdheden, door ééne mijner beste meestbeduidende groeten.
Ik heb, begrijpt gij des, niets tegen Amsteldam, dan dat de twee voornaamste elementen daar bedorven zijn, Lucht en Water - de levenswijze is mij ook te vreemd; ik ben zo aan de Natuur gewoon, dat ik 'er niet van kan afstaan; en alles dwarsboomt mij hier - ik begrijp ook niet hoe de rijken hier hun leven tot de helft brengen; slechte en weinige lucht, veelen en alle voedzaame spijzen, tot een mismas geplamoot; veel heet water drinken, veel zitten, niet in de koets te gaan dan om zig te laaten brengen daar men weêr gaat zitten in benaauwde vertrekken; veel banger voor een dunne straal versche, dan voor een millioen ponden bedorven afgebruikte lucht: hunne zaalen zijn vergiftigd door den reuk der stinkende koolen, of nog naarder turf; door veel te veel kaarsen en stooven; door den geur der spijzen die men
| |
| |
in dezelven zorgvuldig bewaart; want de werkmeiden hebben naauwlijks tijd om des nachts ten twee uuren, en des met gesloten luiken, alles zo schoon te schuuren als een staalen spiegel: des ochtends alweêr vuur, alweêr alles zo digt geslooten als een helm; of als de Thresoriekamer der stad. Ik zelve ben in zulke zaalen geweest, waarin mijne reukzenuwen onthaald werden op den geur van spijzen, drie dagen te vooren daarin gebruikt.
Hoor nu eens hoe ik het zal overleggen indien ik mijn lot in de stad bepaald vind, en dit zou kunnen weezen: ik zal juist het tegendeel doen van het geene onze rijke, en dat ook aanzienlijke lieden practiseeren; ik zal naamlijk zo veel van Buiten naar de stad sleepen en draagen als zij gewoonlijk uit de stad naar Buiten brengen; ja al kreeg ik daardoor in mijn geheele Buurt den naam van wel wonderlijk te zijn... ‘Maar ik meende dat gij mij van Juffrouw van veen zoudt schrijven?’ - en ik dacht, dat ik in mijne bestuuring over u niets moet verwaarloozen, of dat dan weldra de varkens in 't koorn zouden loopen, en gij als ik t'huis kom een onhandelbaar ongezeggelijk schepzel zijn zoudt - ik wil des uw geduld zo wat oefening geeven - kom aan, zoet weezen, en naar Zuster hooren!
Indien ik kon gelooven dat het u ernst ware als gij zegt: dat gij verliefd zijt op mietje van veen, zo als ik, voegde gij 'er bij, zeer wel denken kan, om dat het zo net uw slag zijn zou:
| |
| |
maar dat, ‘zo als ik wel denken kan, en dat dit zo net uw slag wezen zou,’ doen mij nog zo wat in het onzekere omdoolen - is het echter ernst, dan zal uwe liefhebbende zuster en bestuurdster zig mogen vleiën dat uwe bekeering u ook ernst is; want ik verzeker u, al vloogt gij op als een vuurpijl; al smeet gij alles wat u voor de hand komt door de kamer; al zeidet gij uw heel alphabet op van bastaart-vloeken, gij zoudt het geen gij eischte geen tiendedeel van een seconde te eerder krijgen - mietje zou bedaard haar' gang gaan, en een heelen stapel Engelsche hemden uit de commode haalen, terwijl gij om éèn daar van in uw borstrok stond te stampen en te gieren; zij zou die van nabij, één voor één, bezien, en uitzoeken welk een gij juist dien dag moest aandoen; welke voor een' zondag, en welke voor een' pleitdag moest dienen, ja mogelijk, terwijl gij meendet raazend te worden, heel zoetzinnig haare menagere ontrollen, een fijn draadjen en naaldjen zoeken, en een paar steekjens keurelijk en ook langzaam vastmaaken; gij zoudt moeten wachten, en geen ander antwoord krijgen dan: ‘Zie stamhorst, dit hemd moet gij van daag aandoen’ - hoe nuttig zou dit oefenschool zijn om u geduld te leeren! zo dat, zijt gij bij mij uwe goede dagen moede, neem dan dat lief zindelijk teutelkousjen: evenwel dan raad ik u ernstig dat gij de geliefde stelling: ‘Dat men zijn wijf verlaaten mag om nog andere oorzaaken dan overspel’, als een
| |
| |
groot Advocaat bepleit; vermids het zeer waarschijnlijk is, dat gij zes weeken na uw huwelijk, reeds veel persooneel belang daar bij hebben zult - ‘Ik dacht dat mietje eene groote vriendin van u ware’? - dat is ook zo, maar ik denk niet dat eene groote vriendin van mij juist de beste vrouw voor pieter-baas zijn zal - ‘En dat zij zulk een best meisjen was!’ - een opper opperbest; doch dient zij u daarom meer dan eene andere? - ‘Is Juffrouw hofman dan veel beter?’ - neen zeg ik u, maar zij is zo veel anders - als gij echter de middags te twee uuren uw' stoel wilt gezet, en het eeten op tafel zien, dan weet ik wel wie gij kiezen moet, indien gij ten minsten uwe vrouw zo veel harde woorden niet wilt toewerpen, als ik duizend en duizend om vredes wil versmoor. Juffrouw naatje is niet nalaatig of talmachtig; zij had 'er nooit tijd toe; of ook zin aan, om dat zij 'er het nut niet van bevat, maar zij is vlug en handig, en wint des daar door zo veel op mietje, als zij te kort schiet in onvoorbeeldelijke kraakzindelijkheid: dit is het geval.
Ik weet wel dat veele verstandige lieden geen groote gedachten hebben van den redelijken welgeschikten inboêl der geenen, die in haar huishouding zo verward en onhebbelijk zijn als.... maar ik noem niemand - op zijn kamer is - dat zij daaruit opmaaken dat in zo een hart niet veel geregelde driften, en welgeleide denkbeelden
| |
| |
in het hoofd zijn kunnen; maar indien wij dit al te naauwkeurig wilden toepassen, dan zou dit niet zeer tot Mietje's voordeel uitkomen; want dan zou de overdrevene zindelijkheid, overdreeven deugd onderstellen: en breekt het te veel niet zo wel de schoone orde der dingen als het te weinig? hebt gij jonge Geleerden niet een spreuk, negard nomus? - denk daar eens over.
Nog al meer over mietje van veen: ô ik ben nog maar in 't begin! dit zeg ik u vooraf: zij heeft ook deeze overdrevene zindelijkheid en preciesheid overgeërfd: reeds gaf men haar in de luiërs daar een voorbeeld van: zij was daar veel netter en stijver ingerold en gespeld dan alle overige kinderen van adam: men kon uit de wijs waarop zij in de wieg lag zo duidelijk opmaaken dat het een Menist meisken was, als men uit het beroemde biezenkistjen zien konde dat daarin een Hebreeuwsch knechtken verborgen was: zij vond zodra zij speelen kon, zo veele kistjens, kastjens, doosjens en korfjens, dat zij al haar speelgoed daarin schikken en wegsluiten konde: geen broêrtjens om paardjen meê te speelen, geen zusjens om winkeltjen te houden, geene speelmakkertjens om mede te draaven hebbende, moest het klein Menist teuteltjen eene hebbelijkheid krijgen van schikken en opbergen. Wat ouder wordende, ging het niet om, dan met Juffertjens even stijf, proper, even ingeregen, even eens gekant en geschoeid: zij kon des in het kleeden der poppen de hand zo wat ligten, of
| |
| |
eens eene mode veranderen; al de poppen scheenen uit de zelfde famille, allen even statig, stil, bedaard, en zindelijk; want mietje gaf haar geen ander voorbeeld, en het voorbeeld doet veel af - waarom, denkt gij, waren al mijne poppen ijdeltuiten, rechte snapschotels, en wilde losse dingen? om dat betje haar zo voorging; en het hielp des niet veel, al herhaalde ik alle daag alle de lessen die mijne Moeder mij gaf; ik zelf zat te vol gebreken; scheurde te dikwijls mijn jurk, verloor te dikwijls een hoed of een waajer, om door mijne vermaningen haar te verbeteren: aan zulke zedige poppen, zulke zindelijke stille wezens, viel ook niet veel te verkleden of te verschikken: zij zaten altoos zo recht als haare moeder, en sloegen geen hand of vinger aan haar gewaad; mietje vond des ook zo veel bezigheid niet als ik, die altoos handen vol werks met haar had: nu weet gij wel dat iemand die werkzaam is, maar in een klein kringetjen werken kan, tot treuselingen vervalt.
Zie daar dan alweêr in de opvoeding de genoegzaame reden waarom mietje van veen en uwe geliefde zuster zulke twee contrasten zijn: indien de Vriend van veen niet al vroeg het huis was uitgeboend, en zijn brood onder de menschen had moeten leeren zoeken, hij zou vast een loverknipper, een netjensbreiër, een Jan Hen geworden zijn; en alle daag zekerlijk kijven en grommen met zijne zuster over het opzetten
| |
| |
van een dissert, of het opschikken van een porceleinkast.
Na dat ik dus mijne vriendin zo veel doenlijk is gerechtvaardigd heb, staat het mij vrij haar te plaagen en te kwellen: te meer daar ik haar bij mij hiertoe verlof geef: indien gij mij verzekeren kunt dat gij al dit geschrijf hebt kunnen leezen zonder mij, mietje, naatje, en al den horlement naar sint felten te wenschen, dan zal ik hoop hebben op uwe verbetering, en u, ter belooninge, een schellingskoek medebrengen: zeker pieter-baas! ik meen het wèl met u: ik zal ook niets verzuimen om uwe langmoedigheid te oefenen: ten bewijze het volgende gesprek:
ik. Ik moet Juffrouw van veen eene visite geeven.
naatje. Goed! laat belet voor u vraagen.
ik. Belet vraagen? dat kan niet: ik zag haar zo gaare eens in haar eigen huishonden; wij moeten 'er onverwachts heen, en hier toe zijn wij goede vrienden genoeg; gaarne leerde ik haar ook dat genuffel zo wat af.
naatje. 't Is wel; doch hoe zullen wij dat schipperen?
ik. Wij moeten zelven belet vraagen, en met een ingaan: zij zal zo blij zijn van mij te zien, als ik ben dat ik haar zie: en, een vriend mag een vriend meêbrengen.
naatje. Als zij evenwel ergens aan is, zal zij zeer verlegen zijn!
| |
| |
Kort gezeid, (want ik wil u niet al te sterk beproeven,) kort gezeid, wij gingen daar heen: te els uuren schelde ik aan; naatje hoorde dat 'er boven de zijkamer een raam zachtjes werd opengeschoven; en zag 'er een allerliefst fijn, netjes gekapt kopjen uitkijken: hoe gelukkig was dit voor ons! zij kon des geen verschooning vinden om dat zij niet t'huis zijn wilde - de knecht deed open, en ik zei dat ik Juffrouw van veen verzocht te zien: hij wilde mij zo half wijsmaken dat zij niet t'huis was; 't hielp niet; en ook mietje kwam den trap afdribbelen, zo wit als een engel, en zo lief als een statig meisjen zijn kan; zij zag 'er wat verlegen uit, en met veel, (voor haar veel,) levendigheid omhelsde zij mij, en zei dat ik haar waarlijk verraschte: ‘Gaat toch zitten’.
ik. Neen, ons oogmerk was maar om belet te vraagen, en dewijl wij hier voorbij gingen deeden wij die boodschap zelven.
Mietje. Nu betje-lief ik beken dat gij mij het grootste plaisier doet: (en zij glimplachte van genoegen;) ik laat u niet gaan voor gij een uurtjen gepraat hebt, en wat gebruikt ook.
naatje. Het is voormiddag en Mejuffrouw heeft zeker haare bezigheden...
mietje. O dat moesten wel drukke bezigheden zijn zo die mij beletteden van dit aangenaam gezelschap te profiteeren.
ik. Goed, wij blijven op deeze conditie, dat wij u helpen zullen; gij ziet 'er zo lief huislijk
| |
| |
uit, gij hebt zeker iet te doen; maar daar in kan geen geheim liggen voor uwe vriendinnen; kom aan mietje breng ons boven of wij gaan zo vliegend uw huis uit.
Wij gingen des den met tapijt bekleden trap op, en kwamen in eene fraaje boven-voorkamer, daar gij met alle uwe microscoopen zeker geen stofjen op zoudt hebben kunnen ontdekken: ik dacht, indien men nu nog, zo als in oude tijden, Engelen herbergde, dan moest dit zeker de slaapkamer zijn. ‘En wat deed mietje?’ zij was bezig met een keurlijk bed van schoon, of liever ander linnen te voorzien. mietje! zeide ik, gij moet een timmermans oog hebben, of alle uwe stoelen met een passer in de hand plaatsen.
zij. Uw oog moet ook wel heel vast zijn, om dit zo alles in ééns te zien.
naatje wees op haar' neus, als of zij zeggen wilde: dat's betaald: ik wilde haar helpen - dat niet! - zij zat op een' stoel en had op een tafeltjen een kussen voor haar; ik knielde bij haar ter zijde neêr: Maar piet! nu spijt het mij dat gij geen Jan-gortentelder zijt, anders zou dit alles veel moojer weezen: nu, je weet ten minsten dat aan alle kussensloopen witte bandjens zijn; want gij scheurt die alle nachten los en uit elkander; maar in ieder kussen van mietje zijn ten minsten honderd vetergaatjens, allen zo keurlijk omnaaid als ik uwe knoopsgaten omnaai; aan het eind is een fijn garen liskoord, en onze mietje zat geduldig
| |
| |
als een lam, met een fijn zilver pennetjen die een voor een toetereigen - ‘Lieve mietje!’ zei ik, ‘hoe veele dagen hebt gij noodig om zo een bed in orde te maaken?’
mietje. Deeze gelegenheid is te schoon voor betje om mij niet te plaagen, maar weet dat dit erfgoed is van mijn moeders grootmoeder; het is anders mijne verkiezing niet.
ik. Wel, zo het 't mijne ware, ik zettede 'er knap een lint tegen, en naaide 'er banden aan. Zo mij zulk een ervenis ten deele viel, ik zou, indien ik die dus moest gebruiken, van die ervenis afzien, als van een mij gemaakten dissolaten boedel.
mietje. Ja ik heb tijd genoeg, en 't staat tog veel properder.
ik. Tijd genoeg! maar zou het niet veel beter zijn dien tijd aan wandelen te besteden, dan hem te misbruiken met het toerijgen van vetergaatjens, 't welk uwe oogen nadeelig zijn moet?
mietje. Dat is goed voor u, bethje, die buiten woont, gij kunt op uw eigen grond gaan zo als gij wilt, en alle oogenblikken uitwippen, zonder uw Toilet te maaken: maar in de stad....
ik. Wandel ook in uw' tuin, en houd u bezig zo als ik mij daar bezig houd; mij dunkt, dat is toch nog beter dan altoos te zitten, al ware het ook om twee honderd vetergaatjens aan elken sloop toeterijgen.
mietje. Nu, alles is eene gewoonte en de gewoonte wordt de tweede Natuur.
| |
| |
naatje had uit medelijden zig reeds aan dat werkjen gezet, en was met de vierde begonnen toen onze mietje haar eerste vastmaakte: gij moet weeten dat zij op deeze kamer alle de kussens der bedden gebragt had: ik nam ook zo een knaapjen onderhanden, vroeg om een bril van Oom; zij lachte; en ik had de stoutheid van 'er ten minsten tien scheef te rijgen; dit zal het lief hartjen zeker als zij te bed gaat beletten zo gerust te slaapen als zij gewoon is: maar mietje is zo goedaartig dat zelfs haar zittend leven haar niet kribbig maakt, en zij zal 'er zelve om lagchen als zij bemerkt, waarom zij niet heel wel gerust heeft. Nu was het half één en dewijl zij weet dat ik nooit koffij drink, liet zij mallega-wijn met beschuitjens komen; ik at al de beschuitjens met een snap op, doch zeide dat ik niets liever had dan een glas water - zij nam een fraajen staalen kurkentrekker uit een daar toe gemaakt kabretleeren bekleedzel, strikte zes blaauwe zijde banden los, bekeek de glaasjes tegen het licht, schonk in en zei: ‘Het water is hier te slecht’. Kort gezegd, het was bij twee uuren voor wij vertrokken, want alles moest zijn' tijd hebben.
Zie daar de visite. De vriend japik was niet t'huis, en mietje zeide mij ook dat het hem geweldig spijten zoude, mij niet gezien te hebben, enz. enz.
Nogmaals, is uwe verbetering u ernst, neem gij dan dit lief teutelkousjen, en denk niet aan
| |
| |
naatje.... Ik heb zulk een groot medelijden met u dat ik zal eindigen; hoewel ik u nog veel, uwer aandacht waardig, te verhaalen heb; dan, zo gij het wèl maakt, als ik t'huis kom zal ik u daar eens op tracteeren - Ondertusschen blijf ik
Uwe liefhebbende Zuster,
betje stamhorst.
P.S. Omhels onzen lieven Vader voor mij, en schrijf mij omstandig, of de proef op uw geduld genomen nog al wèl is uitgevallen, dit zal mij aanmoedigen, om geduurende mijn verblijf alhier dezelve eens te herhaalen: gij weet wel dat ik alleen uwe verbetering bedoel.
Ik zou het voornaamste vergeeten: naatje hofman zou zo gaarne het stukjen eens leezen 't welk handelt over de Regels van het Toilet: schommel uwe papieren eens door, gij zult het zeker nog wel vinden: het kan zo een lieve meid niet dan gevallig zijn iet te leezen dat zo veele bewijzen draagt van den geest en de schertzerij des opstellers: zij zal u, ter belooninge, misschien, ook iet van haar laaten leezen, 't geen u rijklijk voor uwe beleefdheid in het doorzoeken uwer krabbelingen betoond, zal betaalen.
|
|