| |
Een- en- tagtigste brief.
Juffrouw anna hofman, aan Juffrouw sara sadelaar.
Mijn lieve vriendin! gisteren avond ontving ik uwen brief: ik heb de grootste verpligting aan Mevrouw uwe Moeder, en ook aan u, dewijl gij mij dat gedeelte schreeft, welk uw gesprek met deeze waardige vrouw behelst - 'er is een last van mijn hart, sedert ik dat gesprek las - Hoe verbaasd is de afstand van geheel domme jonge lieden, en verstandige vrouwen, die haaren tijd naarstig waarneemen, en denken over de voorvallen des gemeenen levens! weet gij waar ik voor stond? - hier voor: Kon keetje wildschut wel anders handelen in haare omstandigheden?’ - kon zij niet anders? dan, dacht ik, is zij geheel en al onschuldig, want zij is geheel en al lijdelijk: maar dan verviel zij tot den rang der machines! des was zij geheel en al onaan- | |
| |
spreekelijk voor haare daaden: evenwel dit stuitte mij zo geweldig, en dit leidde ook tot zulke gevolgen op, daar mijn verstand niet bij konde berusten; ik zag 'er voor mij geen redden aan - de eerbied die ik heb voor onzen aanbiddelijken Maaker, liet mij dit ook niet toe: wat is de mensch zonder vrijheid? - een dier! - weg vallen dan alle betrekkingen die 'er zijn, tusschen hem en zijnen God - wetgeeving is een enkeld woord; belooning en straffen, kunnen onmogelijk plaats hebben, indien de mensch door de omstandigheden geheel en al bewerkt wordt - bedank uwe waardige Moeder van ganscher harte, toch voor deeze weldaad: zij heeft mijn verstand verlicht, en mijne bedachtzaamheid, nieuwe aanspooringen gegeven, om de beginzels tot zekere overhellingen te wederstaan - Ach saartje! hoe gelukkig zijt gij! weinige Moeders, Mevrouw stamhorst uitgezonderd, zijn de uwe gelijk! laat hen wat aanpraaten, die zeggen, dat een denkende vrouw een onnatuurlijk verschijnsel is: doch wat hebben wij met hun oordeel te doen? - Nu ga ik u heel wat anders mededeelen.
Mevrouw stamhorst en haare dochter zijn eergisteren in den avond hier aangekomen, en ik was zo gelukkig van bij die aankomst tegenwoordig te zijn: de knecht kwam binnen, en zeide, dat 'er twee Dames in de zijkamer waren, die gevraagd hadden, of ik daar was, en of ik mij de moeite wilde geeven om bij haar te komen: ik
| |
| |
kon niet vermoeden wie het waren; maar ging terstond heen, terwijl Mevrouw wildschut mij nariep: ‘Laaten de vrienden maar binnen komen!’ - dat is, saartje, in de ziekenkamer - ik trad in de zijkamer, en de oudste Dame zeide: ‘Heb ik de eer van Juffrouw hofman te spreeken?’
ik. Mevrouw! mijn naam is hofman; ik vermoede dat ik de eer en het geluk heb, van Mevrouw stamhorst te zien.
mevr. stamhorst. Ja, ik ben de zuster van Mijnheer wildschut - hoe vaart hij thans? - Is Mejuffrouw de groot hier aan huis?
ik. Mijnheer wildschut is niet zo wèl als wij wenschen - Mejuffrouw de groot is hier, Mevrouw.
mevr. stamhorst. Wilt gij de goedheid hebben, van mij en mijne dochter aantedienen, Mejuffrouw?
Zo als ik dat doen wilde, kwam Mevrouw wildschut, door woeligheid en nieuwsgierigheid bezield, denk ik, zelve in de kamer; en het was; ‘Nu zuster dat is verrasschen! wees welkom!’ en zij kuschte haar hartlijk: ‘Dag mijn allerliefste betje! ja kind het is hier nu geen huisjen van plaisier! maar wat zullen wij doen?’ en zij kuschte de jonge Dame, ook met de zelfde drift: noch Mevrouw, noch Juffrouw stamhorst, hadden de gelegenheid om een eenig woord te antwoorden; want dus ging
| |
| |
zij al aanéén stuk, rommelig en schommelig voord: ‘En zuster! had jij dat ooit gedacht, dat onze keetje haar ouders deeze schande zoude aandoen? maar boontjen zal wel om zijn loontjen komen; wacht maar wat: en Juffrouw hofman, dat moet ik zeggen, heeft haar wèl goeden raad willen geeven, maar dat stout ezel wilde daar niet naar hooren; en Juffrouw sadelaar ook, een stil zedig meisjen, maar keetje wilde haar hoofd volgen, en nu is wildschut bij vlaagen als of hij zijn verstand verlooren heeft, daar ik heel náár over ben; want hij was niets minder dan mal, zo als gij, Zuster, ook wel weet - nu, de Heere heeft mij zo veel niet gegeven, en ik heb een gerust gemoed, dat is beter dan alle wereldsche schatten: en jij, mijn lieve Nicht, ziet 'er uit als een bloejende roos, wel ik dacht dat gij daar buiten u verkniesdet, maar me dunkt dat je 'er niet naar uitziet! ja, keetje is ook niet lelijk, maar daar heb ik nu wat aan! doch zij heeft mij zodanig in 't lange pak laaten loopen, dat ik het haar nooit vergeef; zij kan zien hoe zij met haar lieven peuzel het maakt: 't is haar schuld, en zij wou niet naar Buiten; en zij wou van veen niet hebben; en kon ik haar dwingen? maar kom toch binnen, en laat ik je wat presenteeren: mijn man is in de rust, maar wij moeten wat stil praaten - en jij betje-lief, jij zult nu met Tante geen grapjens hebben, want zie, kind!
| |
| |
dat kan nu niet enz, enz.’ - Eindelijk verzocht Mevrouw stamhorst of zij, vermids haar broeder sliep, haar in de zijkamer een kopjen thee wilde laaten schenken, en Mejuffrouw de groot zeggen, dat zij hier was? - ‘Och gaarne, mijn lieve zuster! al wat gij wilt: maar betje zal gaarne wat eeten; jonge luî zijn graag - kom naatje bezorg jij dat eens, voor mij:’ Ik was daar zeer mede in mijn schik, temeer wijl ik Mejuffrouw de groot dit liefst zelf wilde zeggen: ik deed zo; die ging terstond naar vooren: mijn verlangen om deeze twee voor mij vreemde Dames te zien, deed mij in een oogenblik alles gereed hebben: ik zag toen dat Mevrouw stamhorst en haare vriendin een weinig onthutst waren: zij hadden elkander in een geruimen tijd niet gezien; en zijn zeer hartlijke vrienden: de twee Dames bleven nog al in gesprek, en Mevrouw wildschut rammelde 'er zo al door heen, hoe wel het 'er weinig op sloeg: ik schonk thee; Juffrouw betje leende mij ongevraagd ongeweigerd haar hulp, en had mij al zo eens met haare schoone levendige oogen van ter zijde aangezien, (terwijl haare Tante haare geheele welspreekendheid uitstalde;) evenwel ik durfde daar niet op antwoorden, dan steelswijze, doch zij begreep 'er uit, dat wij over de waarde dier welspreekendheid omtrent het zelfde dachten; en weldra hadden wij kennis gemaakt: Mevrouw stamhorst is eene vrouw van in de veertig jaar
| |
| |
denk ik; heeft een ernstig, bedaard, minzaam, recht vrouwlijk voorkomen; zelden ziet men, indien men zien kan, zulke vrouwen: het contrast tusschen haar en haare schoonzuster is zo groot, dat het, ook als zij niet spreeken, in 't oog valt: maar Juffrouw betje - wel saartje! die is min noch meer dan eene van Milton's vrolijk zweevende Engelen, in den vollen bloei der gezondheid en schoonheid, maar geene schoonheid zo als onze ongelukkige vriendin: zij is geheel geest, geheel bezield, en door overmaat van geluk en vergenoegen, wat veel tot dartele vernuftigheid gestemd: het spijt mij dat 'er in onze taal voor het geen zij is, geen ander woord is dan dartelheid; om dat dit eigenlijk niet recht uitdrukt wat ik zeggen wil; en aan eene verkeerde uitlegging onderworpen is; want zij heeft een zedig, hoog fatsoenlijk voorkomen, en het geen zij zegt, is in den waren conversatietoon: - wij beiden spraken wel niet veel, doch wij kenden reeds elkander; daar ben ik zeker van.
Kort daar na gingen wij in de kamer van den Heere wildschut: Mejuffrouw de groot zeide dat Mevrouw stamhorst daar was: hij richtte zig op, en sloot haar in beide zijne armen; naauwlijks konde hij iet zesden dan: ‘Zie hier uw' ongelukkigen Broeder!’ doch betje in 't oog krijgende, barstte hij in traanen uit, en zig op zijn kussen nederwerpende, schreeuwde hij: ‘Ach mijn keetje! mijn ongelukkig verlooren kind!
| |
| |
en door wie verlooren?... Het gezicht deezer Dame herriep in hem een denkbeeld, dat hem verscheurde: betje weende, Mevrouw stamhorst had de traanen in haare oogen; Mejuffrouw de groot poogde hem te bedaaren; ik stond in gedachten - en Mevrouw wildschut? - Mevrouw wildschut, die vond goed dus te spreeken, - ‘Hoor wildschut! als jij je zo wilt aanstellen, dan kun je nooit beteren: kom als een man, wees nu blij dat uw Zuster hier is; je hebt zo verlangd dat zij komen zou, en nu is 't weêr niet wél: denk je dan dat het voor mij plaisierig is, dat gij u zo alles aantijgt? laat jij jou dochter maar begaan; die niet hooren wil moet ondervinden; en laaten wij nu maar gerust en wèl bij elkander zitten, dan kunnen wij eens over ons verhuizen, en het verkoopen van ons goed praaten; dat zal je nog wat diverteeren: wat zeg jij 'er van, Zuster?’
mevr. stamhorst: Ik wensch niets liever dan dat Broeder zig poogde te bedaaren, en te onderwerpen aan een lot dat reeds geworpen, en niet meer te veranderen is: indien hij dat niet poogt zal hij zijn gezondheid geheel verwoesten, en zijn eigen ongeluk vergrooten.....
de heer wildschut: (haar invallende.) Hadde ik uwen raad gevolgd! hadde ik een beter Vader geweest! nu, nu zoude ik mijn eenig kind... (hij kon niet meer zeggen.)
| |
| |
mevr. stamhorst, Laaten wij daar nu niet meer over spreeken; het is te laat, en dient nergens toe, dan om nutloos hartstochten optewekken: de reden van mijne overkomst is geheel iet anders: ik wenschte u van dienst te zijn, u bijtestaan, en zo veel doenlijk in het schikken uwer zaaken te helpen.
De Doctor trad binnen, en zeide dat zijn patient zwak bleef, en niets noodiger had dan rust, gevoegd bij een goed diëet.
Ik voorzag dat Mevrouw wildschut nogmaals zou ijveren voor de keuken, en alles veroordeelen, wat men den goeden man toediende: doch bij geluk moeide zij 'er zig niet mede, maar was met betje in gesprek geraakt over haar nieuwe huis, en stelde haar voor om het den volgenden dag eens te gaan zien; 't welk deeze uit beleefdheid aannam: vervolgends sprak hij over keetje, maar met eene onverschilligheid die mij zoude geërgerd hebben, indien ik niet geweten hadde, dat dit zo kwalijk niet gemeend was, en zeer wèl instemde met haar haat tegen bedrog en misleiding, ja zelfs met die denkbeelden die zij zig van deugd en geluk vormt.
Juffrouw betje nam Keetje's partij, en zei, dat zeer zeker Mevrouw lenting haar misleid had, en dat van arkel haar ongetwijfeld alles moois zou hebben voorgepraat, en hoopte tevens dat haare Tante toch niet hard zijn zoude, omtrent haar eigen kind: wat zij daarop antwoordde weet ik
| |
| |
niet, doch Juffrouw betje haalde haare schouders op, en zweeg.
Het werd laat, en vermids ik niet konde blijven, nam ik afscheid, terwijl de jonge Juffrouw mij haar verlangen te kennen gaf, om mij weldra weder te zien: zo deed ook Mevrouw stamhorst: ‘Ja naatje, dat moet vooral zijn: kom, jongeluî bij jongeluî; en nu kan je met mijn Nicht eens over geleerdheid, en over de boeken praaten, want daar had keetje geen verstaje welvan’ - Wie dit zeide behoef ik niet te zeggen?
Ik ben zeer verheugd met de komst van Mevrouw stamhorst, ik vlei mij dat dit in allen opzichte goed zijn zal, zo wel voor den Heer wildschut, als voor zijne zaaken: ik hoop ook dat zij hier lang blijven zal; want als men het geluk heeft te verkeeren met zulke vrouwen, word men alle dagen wijzer en beter.
| |
Ten vervolge.
Wel zo, saartje! gij zult dan ook het huwelijks wegjen inslaan: eer heeft uw hart! wij kunnen nooit te veel zulke vrouwen en moeders hebben, als wij ons in u, en uws gelijken beloonen: ik ken den ouden Heer lelijwijk niet, dan van naam, en als een geacht koopman, met, meen ik, tien kinderen: van den oudsten zoon
| |
| |
heb ik wel hooren spreeken als van een' Philosoof; doch zij die hem dien naam gaven, acht ik geheel buiten staat, om te kunnen zien of de naam hem al of niet toekomt: dit is zeker, ik denk dat zij 'er iet bespottelijks mede wilden verbinden: deeze snoeshaanen en hennen, leven omtrent met het woord Philosoof, als met dat van Fijn of Huichelaar, en dat wel, om dat zij zo beestig onkundig zijn, omtrent de waare betekenis van het eerste, als van het laatste uit het weinige dat gij mij daarvan gezegd hebt; maak ik op, dat gij recht uw' man gevonden hebt: belang kan hier geen plaats hebben, noch de zucht om vertooning te maaken: hij zal echter in alle opzichten een schat met u ten huwelijk krijgen, en dagelijks gelegenheid hebben, om zig zijner keuze te beroemen.
Ik wensch u waarlijk alles wat ik mij zelve wensch, indien ik in uwe omstandigheden kwame - dit leid mij zeer natuurlijk tot onzen vriend walter: nog geen brief! ik merk niet dat Mejuffrouw de groot ongerust is; dit geeft mij eenen geleenden moed: evenwel, ik ken walter! ik weet hoe gaarne hij aan mij schrijft! zou 'er in zo veele weeken niet ééne gelegenheid geweest zijn, om ons eenig bericht toetezenden? en wat kan ik doen, dan geduld hebben! gij, mijn saartje, zijt ook de eenige vriendin, met wie ik over zulk een onderwerp spreeken kan: nooit, neen nooit had ik gedacht, dat mijn hart zulk een
| |
| |
groot belang stelde in mijnen vriend; doch waarlijk, sedert ik hem niet meer zag, gevoel ik dat mij iet ontbreekt, vooral tegen dat gedeelte van den avond, dat hij meest altoos eens aanwipte, en zo hij mij t'huis vond, een uurtjen met mij doorbragt: ondervindig is, en blijft tog de eenige, immers de onfeilbaarste Leermeesteres: ik moet u nog eene confidente maaken: ik vrees waarlijk dat ik een weinig aan een verliefd koortsjen sukkel, en dat wel, om dat ik veele dingen zo geheel anders begin te zien, dan voorheen; alles is zo niet meer roozenkleur en zonneschijn; ik zucht dikwijls zonder recht te weeten waarom; en heb zulke verbaasd denkachtige buiën, die allen uit de zelfde bron oprijzen: het is of Heintje Pik 'er meê speelt, maar nu denk ik meer in een uur aan walter, dan toen hij hier was in een maand: moet dan ook altoos het ontbeeren van iet ons met de rechte waarde der dingen bekend maaken? ik dacht aan walter zo als aan mijne gezondheid, zonder 'er iet bij te gevoelen, dan eene zachte bijnaar onmerkbaare aangename gewaarwording; doch die geen invloed had, op mijne overige verrichtingen, dewijl zij mijn aandacht niet zeer trok: ei lieve, werk dat zelf uit om mij beter te verstaan - Nog één woord over Juffrouw stamhorst: zo van veen mijne oogen en mijn hart hadde, hij zou zig de weigering van onze verdwaalde vriendin zeer wel getroosten kunnen; ja ik scheur mijn brieven, indien hij haar leerde kennen, zonder haar
| |
| |
voor zig te verkiezen: hij heeft, schijnt het, een groot zwak voor het schoone, maar hoewel Juffrouw betje niet zo regelmaatig schoon zij, en niet zulk eene, zeggen de Franschjens, riche taille heeft, als haare Nicht, dunkt mij evenwel, dat zij overal conquetes moet maaken, daar het hart vrij, en het oordeel niet vooringenomen is: haare oogen duiden haar verstand aan, en alle de fijne trekken van haar vrolijk, wèl te vreden gelaat, roeren onmiddelijk het hart als zij spreekt; wat zeg ik! zelfs als zij zwijgt: maar of een betje stamhorst nog kiezen kan; en zo al, of zij genoeg behaagen in van veen kan krijgen, dat is iet anders; zij is zo gelukkig bij haare Ouders, en haar trek tot het buitenleven is bijnaar eene behoefte geworden - zo drukte zij zig ten minsten uit: ik zie den vriend nergens! zoude hij waarlijk om zijne blaauwe scheen, zo al niet het bed, dan echter het huis houden....?
Als men van de drommel spreekt, zegt het spreekwoord, is hij niet verre van ons: toen ik deezen dus verre geschreven had, ging ik naar beneden, en de Heer van veen kwam in huis: na wat gepraat te hebben, over het weêr en de boomen, vroeg hij mij, of ik niet verkoos een wandeling te doen? dit verkoos ik zeer wel, en wij gingen uit: naauwlijks waren wij de plantage door, of hij wendde het gesprek op de famille van den Heere wildschut: wij konden niet verschillen, noch over 's mans charakter, noch
| |
| |
over het ongeluk, waarin hij gestort was: ik sprak met medelijden over keetje: hij bekende, dat hij aan haar niet konde denken, dan met aandoening.
ik. 'Er zijn véélerleie aandoeningen, Mijnheer van veen: mag ik u vraagen, van welk een aart de uwe thans is?
hij. Zeer we]; die van medelijden; want hoe men keetje ook beschuldige, zij is, en moet zeer ongelukkig zijn.
ik. Zij heeft u zeer slecht behandeld.
hij. Zij heeft mij getoond dat zij gebreken heeft, die ik niet vermoedde, ja, mij zo behandeld, dat ik mij zelven zoude moeten verachten, indien ik nog langer aan haar verslaafd gebleven ware.
ik. Dat meen ik ook: en uwe eerste vrijerij zal u misschien wat huiverig gemaakt hebben, om nogmaals een vrouw te zoeken?
hij. Ten minsten ik zal nooit meer eene vrouw zoeken die niets is dan eene schoone vrouw.
ik. Uw voornemen blijft dan nog om een kans te waagen?
hij. Ongetwijfeld: ik zal, zo het van mij afhangt, geen, zegt vader blankaart, nietsbeduidend oud vrijer worden - Ik bragt daarop het discours alweêr op den Heer wildschut, en zei hem heel droogjes: Mevrouw stamhorst is voorleden donderdag niet aangekomen.
hij. (Met levendigheid.) Mevrouw stamhorst!
| |
| |
ik. Zij zelve met - met - haare dochter - Hij werd zo rood als vuur: ik hield mij of ik het niet bemerkte: kent gij de jonge Juffrouw?
hij. Ik heb eens een groot gedeelte van den dag met haar doorgebragt, bij gelegenheid dat ik mijne zuster in haare Provincie en nabuurschap bragt: maar ik was toen niet instaat om haar recht te doen.
ik. Toen! zou dit nu, denkt gij, beter gaan? (Ik lachte.)
hij. Hoor Juffrouw hofman, ik zal u eenvoudig zeggen hoe het is: ik heb aan Mevrouw stamhorst alreeds geschreven, of zij mij toestond mijne opwachting bij haare lieve dochter te komen maaken: maar heb nog geen antwoord: wat duurt die tijd ijsselijk lang.....
ik. Gij zijt, voor een bedaard Heer al zeer haastig.
hij. Ik weet dat ik vrij ben, en des mijn hart haar kan aanbieden: waarom zoude ik des mijn geluk niet zo rasch beproeven als mogelijk zij? Juffrouw betje is eene groote vriendin mijner Zuster, en die is idolaat van betje: indien gij mijne Zuster kendet, dan zoudt gij dit voor een stuk van een hedendaags mirakel houden; want mietje is niet zeer gestemd om te adoreeren.
Het vooruitzicht om deeze beminnelijkheid eens bij ons in Amsteldam te hebben, en mijn genegen hart voor den allerbesten jongen Heer, (één uitgezonderd - zie, mijn hart dwong mij tot dee- | |
| |
ze voorwaarde,) deed mij deeze gelegenheid waarneemen, om het volgende 'er bijtevoegen.
Het zoude kunnen zijn, dat ik wat meer gestemd ben om te adoreeren dan Mejuffrouw uwe Zuster; ik weet dat zo wel niet; maar dat weet ik, dat, indien ik een man ware, ik smoorelijk, ja smoorelijk verliefd zoude zijn op betje stamhorst; 't is al engel, 't is al geestig, 't is al goede smaak, (bij iedere vergelijking drukte hij mij zeer warm de hand;) met één woord, het is een juweeltjen; zij heeft iet zo schalkachtigs in haare oogen, en tevens iet zo opens, zo eerlijks - Hoor, van veen, ik droom, ja droom, zo waar als ik het u zeg, van Juffrouw stamhorst: indien zij mij echter ooit consuleert - zie zulke goede gedachten heb ik van u, om dat ik u wèl ken - zal ik haar zeggen, dat zij met niemand meer kans heeft om gelukkig te zijn dan met u; doch zou dat lief schepzel nog zo geheel en al, aan de hand der blijde vrijheid, voord zweeven?
hij. Dit heb ik ook aan Mevrouw gevraagd: ik durf niet hoopen, en echter ik hoop: had ik maar een' brief: want deeze braave vrouw zal mij zeker met een antwoord vereeren.
ik. Dat denk ik ook: de Betje's Stamhorst zijn dun gezaaid; maar Mevrouw weet wel dat het getal der Van Veen's niet overmaatig groot is; en zij is eene voorzichtige vrouw: kom aan, van veen, wij moeten maar moed houden - wij? ja wij! want ik neem het groot- | |
| |
ste deel in alles wat u betreft: en Juffrouw stamhorst, ô die is voor altoos mijne vriendin!
T'huis gekomen zijnde, wilde ik niet naar bed gaan, vóór ik u dit aangenaam nieuws had medegedeeld: o mijne lieve saartje! ik ben 'er altoos zo wèl over, als de beste jonge lieden trouwen: 'er zou anders aan de menschlijke maatschappij geen beredderen zijn. Laaten niets beduidende malooten, en slechte jongens hunnen neus optrekken, als zij aan 't huwelijk denken: wel goed! de Hemel bewaare hen, bij deeze der zamenleving zo gunstige, gedachte! maar laaten alle braave, gezonde, gevoelige, der Natuur onderdanige jonge lieden, eenen staat aanvaarden, die in zig zelven geschikt is, om het menschlijk geluk door alle levens saisoenen uittebreiden, en te bevestigen: van de keuze hangt alles af: ik stel mij dien staat niet voor als eenen droom in een zotte sentimenteele Roman - neen, gantsch niet! maar ik meen, dat een mensch niet recht in rust, niet recht in zijn eigen huis is, vóór hij dien staat aanvaard heeft; en dat 'er veel meer goede gelukkige huwelijken zijn, en zijn zullen in alle Landen, alwaar beschaafdheid en goede zeden geëerbiedigd worden; dan slechte huwelijken, al maaken de laatsten meer geruchts dan de eersten, door den aandacht optewekken; even als het geschraap of een slechte fiool boven een verrukkelijk Forte piano - die ik niet noodig zal hebben om mij te doen ontslaapen - alweêr een zucht - Nu, morgen
| |
| |
komt de Fransche Post - Nacht beste saartje! - omhels uw waardige moeder voor uw vriendin
naatje.
P.S. De Heer van veen vond den volgenden brief, t'huis komende; hij kon des niets anders aan Juffrouw hofman zeggen.
|
|