Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 4
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijvriend wildschut!Met veele droefheid, smarten, en veel duisternis in mijnen geest, ontving ik eenen brief van mijne Nicht, die ik dacht dat haaren eenigen Oom al lang uit haar geheugen gejaagd had, hoe wel ik voor haar en haaren broeder dagelijks strijde in den gebede: langen tijd was ik geheel rustende in mijne gedachten, voor den Heere; alle wijze overleggingen tot zwijgen brengende, en mij geheel inwachtende aanstellende voor de openbaaringen des Geestes, om te verneemen uit het Godlijk onderwijs, of deeze brief waarlijk van haar geschreven was, in den goeden en heiligen Geest, die ter bekeeringe leidt, en of zij dierhalven werkzaam ware in christelijke liefde en | |
[pagina 282]
| |
deelneeming in het lot haars naasten, dan wel eene zeer galbittere vrucht van den geest deezer wereld, der duisternisse, in haar gewerkt door den invloed, die den kinderen der duisternisse onderscheidt van de kinderen des lichts: eindelijk heeft de Geest mij geopenbaard, dat alles wat zij schreef niet uit Gode maar uit den boozen zij; en tevens aangedreven om u te verlichten, nopens de geschiedenis van deeze mijne zo verre van de genade verwijderde bloedvrienden; hoe wel mij dit veel vernedering en traanen kosten zal, voor den Heere, doch u nuttig zijn kan, al ware het maar om u te behoeden, voor de strikken die zij u nog zoude willen zetten - mijn Vader was een geboren Engelschman: mijne Moeder, afkomstig uit een Hollandsche Vader en Moeder, allen te London woonachtig: beiden waren zij door den Geest geleid, en zeer Godvreezende weldoende lieden, recht christelijke zielen; dierbaar bij allen die het licht der wereld kennen, en dat volgen; neigende zeer sterk over tot de Puriteinen: nu was de oudste hunner kinderen de broeder waarover ik u moet onderhouden, verschillende merkelijk in jaaren met mij, naamlijk twaalf jaaren: van de overigen die vroeg in den Heere ontsliepen, zal ik u niets behoeven te melden: mijne ouders poogden ook dien broeder even vuurig te brengen, tot het geleide van dien Geest die ons wederbaart tot zaligheid, en tot een nieuw schepzel in Gode, ter Euangelische Gerechtigheid en Heiligheid: | |
[pagina 283]
| |
het zaad nu des woords was ook, door de werking des Heiligen Geestes niet onvruchtbaar in mijne ziele; en ik kreeg kennis aan zulke vrienden mijner ouders, die men onderscheidt met den naam van Kwakers: hun innig Christendom, geheel ontbloot van verblindende, en bedekkende overkleedzels; hun leven, geheel in den geest des Euangeliums, niet van de letter die dood, niet van dat woelig druizig geruchtmakend hartstochtlijk wettisch wezen, maar alles in den Geest en door den geest genietende, maakte mij dien dienst aangenaam; ik geloofde dan dat God die een Geest is, ook in den Geest wilde gediend worden: de geest sprak in mijn hart; de Vader zoekt alle zulke aanbidders die hem alzo aanbidden: zo dra ik nu dien geest des levens als een zacht zuiden windeken in mij gevoelde blaazen, was al mijne zorg dien Geest niet te wederspreken, overtuigd dat hij al het Gode behaagelijke goede in ons werkt; en in alles zo zeker werkt, als de Zoone die dien Geest voor ons verworven heeft, een Zaligmaker van allen is; maar dat deeze geest wederstaan kan worden, en, helaas! dikwijls daadlijk wordt wederstaan! Ik liet dan mijn natuurlijk verstand, mijne reden geheel in diepe rust, en vóór ik ondernam beiden in voorwerpen van geloof, en in het beproeven des wandels te laaten oordeelen, leide ik hen ter schoole bij den eenigen Leeraar der heilige Godgeleerdheid, en zedekunde, den Heiligen Geest: | |
[pagina 284]
| |
die leerde mij zijne door hem zelven ingegevene schriften uitleggen; den zin zijner woorden verstaan, en herinnerde mij altoos in alle voorstellen, wat de goede en behaagelijke wil des Heeren was - bragt mij in alle voorvallen des levens in gedachten wat ik doen moest, en hieldt mij dus bij den heiligen redelijken Godsdienst: hij opende mij de schriften en verklaarde voor mij mozes en de Propheten, de Psalmen en de Euangeliën, en opende ook mijn hart, op dat ik acht gave op alles wat daar in voor mij gezegd werd: die Geest leide mij ook in den Geest van christus, der liefde, der verdraagzaamheid, en vereënigde mij met allen in hem, die den Heere christus lief hadden in vreeze en onverdervelijkheid; welke bijzondere bespiegelingen zij ook hebben mogten, overtuigd dat dit der Godzaligheid niet konde benadeelen bij zulken wier hart oprecht was voor God. In deezen stillen vreedzamen, werkenden oefenenden weg, sta ik door de genade tot op deezen dag; alle menschen lief hebbende, aller dienaar zijnde, en echter den Heere alleen aanbiddende, hem alleen dienende, en daarom alle schoone woorden, alle iedele complimenten en afgodische kniebuigingen; alle uitdrukkingen of tekenen die iet te kennen geeven, 't welk niet in het hart plaats heeft, noch hebben mag, vermijdende, maar in oprechtheid en broederlijke liefde en vreede omgaande; niemand Rabbi noemende, maar | |
[pagina 285]
| |
door het woord vriend, alles uitdrukkende wat dit woord waarheid betekent, en moet betekenen; eerlijk leevende in handel en wandel, blijft mijn woord ja, en neen, dewijl al het overige is uit den booze. Dus heeft het ook den Geest goed gedacht voor u mijne vrienden en vriendinnen dit te betuigen, of ik u ook aanvanglijk winnen zoude, om op den weg der zelfverzaking te komen, of daar op meerder voord te wandelen; op dat gij zoudt ontvangen licht en genade, om u te vernederen en te troosten in het zwaar ongeluk u lieden overgekomen; en geenzins om u te doen besluiten op mijnen bijzonderen weg te komen, of tot Leden te maaken, eener Broederschap die de dwaaze wereld bespot: ô neen! de Geest des Heeren is geen Geest van secten; noch minder van ketterijen; die hebben martelvuuren gestookt, bloedplacaaten geschreven, Landen en zeeën doorgereisd, om Proseliten te maaken, en zij verwekken nog heden ten dage twist en tweedragt, dit alles is uit den booze; de Geest van christus is liefde, vrede, inschikkelijkheid, weldaadigheid en vergevelijkheid: het Koningrijk der Hemelen komt niet met uiterlijk gelaat; die zo gezind zijn, houden avondmaal in den Geest, zonder uitwendige tekenen, die wij als dan niet behoeven. Hoe tegenstrijdig was den weg mijns Broeders, wiens natuurlijken en zedelijken dood ik nu nog met een diep en weemoedig zwijgen voor God | |
[pagina 286]
| |
den Heere betreure! ach mijne vrienden! hij behoorde onder hen die de genade wederstaan, ja den Heere verlochenen, die ook voor hun gestorven is; hij deedt den Heiligen Geest smaadheid aan, zo dat het woord des Heeren hem ten doode werd: noch vloejen mijne traanen over hem, en nooit zullen die ophouden: hij bezat eene groote maate van dat vernuft, 't welk hedendaagsch zo hooglijk geroemd en verheven wordt: dat vernuft, wanneer het ook reeds geheiligd zijnde, zig nog veelmaal zo vijandig toont tegen den Geest des Euangeliums, als het zig zo dartel toegeeft in speelzieke vindingen, en het woord verkwanselt in een aartig Raadzelboekjen; en daar in vind zaaken en lessen, waaraan de Geest nimmer dacht, waardoor dan ook alles tot duisternisse en twijfeling gemaakt wordt. Doch het vernuft mijns Broeders, was een zeer spotziek, onheilig, lasterend vernuft: dit gaf hem toegang bij zulken die zig zo wel hier als elders sterke Geesten noemen; en die zulke ontzettende verwoestingen in het rijk der deugd, en des geloofs aanrichtten! hij las niets dan zulke schriften, welke de losbandigheid leeren, en het geweten poogen te dooden: voltaire was zijn groote man; van dien schrijver leerde hij alles, wat heilig en eerwaardig is, bespotten; hij beleefde ook zijn ongeloof veel naauwkeuriger dan zeer veele Engelsche Vrijeesten, want zijn geaartheid was hem daar behulpzamer toe: hij was een dienaar | |
[pagina 287]
| |
van den wellust, der pracht, der overdaadigheid, en verteerde eene aanmerkelijke bezitting binnen korten tijd: lang had hij mij geschuwd en bespot; doch toen hij genoegzaam tot den bedelstaf geraakt was, kwam hij aan mijn huis, en verzocht mij om eenig geld, zijn oogmerk zijnde, als dan naar Holland overtesteeken; hij toonde mij een' brief van eenen zijner begunstigers, die toen in den Haag in 's Konings dienst was, en hem daar een amt beloofde, 'er bijvoegende dat hij, indien hij hiertoe besloot, hem ook eene vrouw zoude bezorgen, zo hij althans voornemens ware, daar in het huwlijk te treeden: toen, mijne vrienden! had ik eenen zwaaren strijd in mijn gemoed: niet om hem geld te geeven, op dat hij zoude leeven en zig nog bekeeren: God laat zijne zonne opgaan, over goeden en kwaaden, en Hij regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen; wist ik of God ook uit deezen steen een kind abraham's verwekken zoude? of zoude ik, zijn Broeder, hem slangen en keisteenen gegeven hebben, daar hij mij om een brood bad? ik beloofde hem te helpen, en bepaalde daartoe ook den dag: ik begreep, en de ondervinding had het mij dikwijls getoond, dat een goed huwlijk een losbandig jongeling, zo al niet tot een kind des Geestes Gods, echter tot een geschikt Lid der zamenleving konde maaken: kreeg hij eene vrouw, dacht ik, zo als ik van den Heere voor hem smeekte, dan kon hij nog behouden worden; maar konde ik, die hem zo wel kende, | |
[pagina 288]
| |
hem de middelen geeven, om misschien een deugdzaam meisjen met hem ongelukkig te maaken? konde ik dit voor mijn geweten, voor mijnen God, voor het kind zelf, voor haare famille verantwoorden? hier was het uurtjen om niet met vleesch en bloed te raade te gaan; hier moest ik nu stille zijn, en wachten op den Geest; hier wist ik nu zelf niet wat ik zoude bidden; hier moest de Geest zelf voor mij bidden, met onuitspreekelijke verzuchtingen. Ik liet dan ook alle aardsche uitzichten vaaren, alle eigenbelang zwijgen, en pleegde raad met den Heere, en bad uit den grond van mijn eenvoudig hart, om licht, om heilig inzien, besluitende mijnen Broeder niets te zeggen, dan het geen de Geest mij zonde gebieden: hij kwam ten gestelden dage, en toen had ik de vrijmoedigheid om bij hem de waarheid te betrachten in de liefde: ik sprak hem ernstig, gemoedlijk, en vrijmoedig aan; ik vroeg: Broeder zijt gij instaat om een jong meisjen, waarmede gij, schijnt het, een groot fortuin zult maaken, dat zig onder uwe bescherming zoude begeeven, immers indien 'er een wederzijdsch welgevallen mogt plaats grijpen, bloot te stellen aan alle de natuurlijke gevolgen eens losbandigen levens? haar geluk, het tijdlijke alleen nu maar in aanmerking komende, te verwoesten? - hij gaf mij den tijd niet om op dien toon voord te gaan: maar ik zal mij wel wachten, om zijn ijsselijk antwoord op het papier te zet- | |
[pagina 289]
| |
ten! dikwijls bid ik nog den Heere om zijn antwoord uit mijn geheugen te wisschen! want dit is nog voor mij een doorn in het vleesch! ja een Engel satanas die mij met vuisten slaat! doch Gods genade is mij genoeg! zo zelfs dat de taal der ontucht mij niet tot zonde zij. Weetende dat ik hem zijn oogmerk niet beletten konde, gaf ik hem boven zijne eigene verwachting, hem biddende zig te bekeeren en wijs te worden, en zijne schoone zielsvermogens niet langer der zonde dienstbaar te maaken, maar door een goed gedrag zijne dwaasheden uittewisschen, vooral om toch, indien hij getrouwd was, geen meerder ongelukkigen te maaken, 't zij als Man of Vader; hij bedankte mij ja, maar spottend, en voegde 'er bij, dat ik zo veel voor hem bidden mogt, als ik zelf zoude begeeren. Kort daar aan hoorde ik; want ik ging hem altoos met een Broederlijk bekommerd hart na, dat hij getrouwd was, met een jonge Juffrouw die een zeer goede stuiver gelds bezat, en ouderloos was: hij zelf schreef mij niets: geduurig ontving ik berichten die mij in mijne ziel smartte! ik schreef hem bij herhaaling; doch kreeg nooit antwoord: hij kreeg ook het beloofde amt, maar zijne levenswijs was te buitenspoorig om hem niet te verarmen: vervolgends werd hij Vader van twee kinderen: deeze schaapen had ik zo gaarne uit het vuur des verderfs gered! ik schreef vervolgends, en na verloop van eenige jaaren, alweder, en ver- | |
[pagina 290]
| |
zocht om beide deeze jonge kinderen te mogen hebben, hem belovende beiden ten mijnen koste optevoeden, en tot mijne erfgenaamen te verklaaren; doch de Moeder wilde hier niet toe bewilligen, en dat vrees ik, niet uit Moederlijke liefde, door verstand geleid, en die overtuigd is, dat kinderen nooit beter zijn kunnen dan bij eene braave Moeder, maar uit onbedachtheid en zorgeloosheid: het charakter dier vrouw was niet boos, maar verwaarloosd schijnt het, en zij overgegeven aan alle die dwaaze ijdelheden haarer sexe, als die geen verstand bezit, en in de verleidende groote wereld vleeschlijk en gerust leeft. Deeze wensch mijner ziel werd mij dan ook geweigerd, en ik moest Gode zwijgen - onderwijl kwamen deeze kinderen in het gevaarlijkste huns levens, en zo vroeg geleerd hebbende kwaad te doen, konden zij geen goed doen: mijn ongelukkige Broeder stierf in de volle kracht zijns levens aan de gevolgen zijns zedeloozen wandels; zijne vrouw overleefde hem een jaar, toen de Heere haar door eene beroerte uit dit leven nam; zonder hoop en zonder God gingen zij - waar? - zwijg mijn Geest, en wees stille! maar hij die ongerechtigheid zaaide zal... ik kan, ik mag het vonnis niet uitspreeken: oneindige wijsheid, is ook oneindige goedertierenheid! - Zie daar dan twee jonge lieden in de wereld, en zonder middelen: het Testament werd mij gezonden, en ik zag daaruit dat hij twee voogden, zijne bijzon- | |
[pagina 291]
| |
dere vrienden, had aangesteld, en verboden om zijne kinderen aan mij aftestaan, ook indien zij daartoe mogten genegen weezen - dit laatste trof mij bitter, anders had ik nog hoop gehad - hij gaf daarvan deeze reden, dat hij zijne kinderen voor de wereld, en hun geluk had opgevoed, en niet wilde dat zij door mij ongelukkig en gek zouden gemaakt worden - dat is ijsselijk! ik schreef ondertusschen aan de jonge lieden, doch onder heusche en schijnschoone voorwendzels, gaven zij mij te kennen, dat zij het bevel huns Vaders zouden opvolgen: ziende dat zij vervolgends niets op mijne vermaningen antwoordden, hieldt ik mij stil: wat konde ik doen, dan voor hen bidden? ik had hun ook van tijd tot tijd een wissel gezonden, waarop dan mijn neef wat meer betamelijk antwoordde, dan zijne zuster, doch 'er was niets hartlijks in; het was uit zelfbelang; en toen ik bemerkte hoe slecht dat geld besteed werd, hield ik af - hij, mijn neef, was met zijn twintig jaar door zijns Vaders bestuur meerderjaarig verklaard, en zijne zuster insgelijks - ik wachtte des geduldig alles af. Mijne nicht trouwde, en zo als ik vernomen heb, met een rijk man, Burgemeester in eene uwer buitensteden - doch sedert dien tijd heb ik, dewijl mijn vriend overleedt, niets meer van haar, en even weinig van haaren Broeder gehoord - maar voor eenige dagen ontving ik den brief, waar van ik reeds gemeld heb, en die ook de oorzaak | |
[pagina 292]
| |
is, dat ik, mijne vrienden! u deezen schrijf - die brief draagt wel blijken, van een onbekeerd hart, dat geheel in het booze ligt, maar toont mij niets van dat verstand, waarmede zij, zo men mij gezegd had, bedeeld is: het getuigenis dat zij daarin van haaren eenigen broeder geeft, heeft mij innerlijk bedroefd, dewijl ik alle reden heb, om te duchten, dat het maar te veel waarheid behelst! - wat zal ik zeggen? - gij zijt een ongelukkig Vader, want uw kind is in de handen eens grooten zondaars, en hoe is het Dochtertjen te redden, dan door hem die weleer daniël verloste uit den kuil der leeuwen en beeren - indien gij, mijn vriend! u niets te verwijten hebt, zo als ik hoop en bidde, dan zult gij, ja wel bedroefd zijn, doch niet ten doode - maar zo gij uw kind hebt opgevoed, zonder God en zonder het waare vaste beginsel van deugd en Godzaligheid, in te drukken, wee u dan! want gij zijt Vader: ik weet wat het zegt Vader te zijn, de Heere gaf mij veele kinderen, doch die zijn in hunne vroege jeugd van mij weggenomen, en ik beween mijn verlies, een verlies dat hunne Godvruchtige Moeder ten grave bragt; doch mijne jaaren zijn hoog, en ik hoop allen binnen weinigen tijd weder te vinden, in die plaats waartoe ik hen met de hulp des Heeren, en door zijnen Geest heb voorbereid. Mijn neef en nicht zijn, ô gruwel! door hunne ouders den Moloch deezer wereld opgeofferd, | |
[pagina 293]
| |
en voor zo verre zijn zij lijdelijk: ô diepte! ik heb wel gepoogd hunne zielen te winnen, en te behouden, doch zij hebben de genade verworpen; zij hebben de verzenen tegen den prikkel geslagen, en zijn voordgegaan van zonde tot zonde - mijne ziele zwijgt en aanbidt. Gij weet, mijne vrienden! dat de Broederschap waartoe ik behoor, en die zo wel in Engeland als in Holland veele leden heeft, gewoon is de roeping des Geestes te volgen, en niet alleen in de steden, maar ook in de huizen, alwaar slechts twee of drie in den naame des Heeren vergaderd zijn, leeren, stichten, troosten, vermaanen; zo als het den Geest dat goed vindt - Voor zeer veele jaaren, ik was toen nog weinig meer dan een jongeling, werd ik geroepen, tot des Heeren gemeente te Amsteldam, om die te stichten; dewijl ik nu van eene Hollandsche Moeder geboren ben, had ik ook het voordeel dier taale, welke ik ook om mijnen koophandel onderhieldt - daar verkeerde ik toen met de vriendinne timmerman, eene zuster vol des Heiligen Geestes, en vol goede werken, zij die uit den schat haars vroomen harts, voordbragt oude dingen, en nieuwe dingen: hier betoonde zij zig een kind Gods, en is nu reeds eene erfgename des Koningrijks - thans ben ik door een getrouw vriend en Broeder welke in Duitschland zijne wooning heeft, gewenkt, om een klein getal opgewekte zielen, die door den Heiligen Geest, in onzen bijzonderen weg geleid zijn, | |
[pagina 294]
| |
te komen versterken - op het woord deezes Macedonischen mans, die in mijnen Geest sprak: ‘kom over en help ons!’ ga ik derwaards; mijne hooge jaaren, zijn niet belemmerd door ligchaams of verstands zwakheden, zij zullen mij des ook niet weêrhouden, dit christelijk liefdereisjen aantevangen, wetende dat hij die mij roept, mij ook in staat zal stellen, zijne roeping te gehoorzaamen - zo de Geest mij nogmaals naar Holland leidt, dan, mijne vrienden! kom ik u zien en zal u vertroosten, met de vertroostingen Godes! dan kom ik u melden hoe de Heere mij in en geval, al vrij gelijk aan het uwe, vertroost zal hebben. Ja, mijne vrienden! een jong zedig goedaartig meisjen, dat onder mijne voogdijschap stond, en in wie de dageraad des lichts en der genade was beginnen optegaan, is door een snood ligtvaardig jongeling, doch onder de gedaante der Godzaligheid, want hij beminde onze Synagoge, en was zelf een ijverig spreker, za verre verleid dat zij hem gevolgd is - men heeft mij verhaald, dat hij aan zijne vrienden alhier geschreven heeft, dat hij naar America vertrokken is - hoe bloedt mijn hart over het kind! wist ik maar waar zij zo zwerft en doolt, ik zoude haar opzoeken, en als het verlooren schaap op mijne schouderen neemen, en tot de waare schaapskooi terug brengen: zoude ik dan het geknakte riet verbreken, de rookende wiek uitblusschen! is zij geen kind mijner gebeden, en was zij niet de vreugd mijns | |
[pagina 295]
| |
ouderdoms! - zwijg mijn Geest, en aanbid! vóór ik mijne reis aanvaardde, heb ik niet willen noch mogen afzijn, om u dit weinige te schrijven - gij ziet dan, dat ik u geen het minste bericht geven kan, noch van mijn' neef, noch van uw dochtertjen; en ik dacht dat mijne nicht alleen ten oogmerke had, tijd te winnen, en dus haaren broeder in de hand te werken - ach! mogten zij zo eensgezind zijn, in de liefde tot God en den naasten, als zij nu zijn in den dienst der zonde! laaten wij voor hen bidden in éénen Geest! Nu voel ik mij gedrongen, eer ik sluite, u nog eene Broederlijke vermaning te geeven - Ik smeek u, dat gij uw kind, indien het opstaat, en tot zijnen Vader gaat, zeggende Vader ik hebbe gezondigd, ik ben niet waardig uw kind genaamd te worden - toch niet hard handelt; vooral niet verstoot of bestraft in toorn, maar in genade en ontferming aanneemt - bestraft, maar met de ingewanden eens Vaders, en met Moederlijke tederheid - denkt mijne vrienden! dat ons tienduizend talent ponden zijn kwijt gescholden, en zouden wij dan iemand om eenen penning in de gevangenis werpen? hier voor bewaare ons des Heeren Geest! ach! misschien is zij voor weinigen tijd u ontnomen, om u nog eens blijken te geeven haarer oprechte bekeering - de val van sommigen dient wel eens om hen te doen opstaan ten eeuwigen leven; en wat zoudt gij te verantwoorden hebben, indien zij door u ver- | |
[pagina 296]
| |
stooten in den dienst des satans overging? de Heere neige haar hart, tot u en het uwe tot haar; dit is mijne oprechte bede - Ik blijve in den Geest der oprechtheid, der liefde, en der Godzaligheid,
Uw Vriend,
henrij williams.
P.S. Mijn Broeders naam was williams, maar het dacht hem goed in Holland komende, dien te veranderen; waarom gis ik, doch durf niets beslissen. |
|