| |
| |
| |
Vijf- en- zeventigste brief.
Mevrouw christina lenting, aan den Heer hendrik van arkel.
Nooit zag een vrouw een onverdiende hoon dus zwaar gewroken! nooit smaakte zij zo al het zoet der wraak als uwe gelukkige Zuster; doch om al dien wellust te genieten moesten ook alle krassen uit de lei, zo als zeker oud zondaar de opvoeding der zedige menschen plagt te noemen, en moet men boven alle vooroordeelen zijn - Het geweten moet voor ons even weinig bestaan als het licht voor eenen blind geborene.
Gij kruk in het kwaad! die altoos de paarden achter den wagen spant, en nooit meer dan armiaansche slijkgrondjens gelegd hebt, niet om dat gij het met hun ééns zijt in denken, maar in bouwen; gij, die niet uit overtuigende gronden het geweten voor een harsenschim houdt, maar alleen zijne predikatie niet hoort om dat de driften u zo hamersch aan den haal hebben, en de ooren vol blaazen; doch uwe driften zelven, al waren die veel geweldiger, zullen u nooit die gerustheid geeven die ik vond in mijne weldoordachte redeneringen.
Zeggen de vroomen niet, dat de zonde haare dienaaren zeer slecht vergeldt? Geen wonder! zij wil geen oogendienst; zij wil zo min uit vrees, en
| |
| |
in een stuip van drift gediend worden, als de deugd zelve; zij zegt ook - ‘Mijn zoon! mijne dochter! geef mij uw harte’; men moet haar ook geheel liefhebben met geheel ons hart, met alle zijne vermogens, en vooral met zijn geheel verstand: zij is ook jaloersch, zij wil geen mededingers op den weg die ten doode leidt: gelooft gij dat zij haare dierbaarste giften dan uitdeelt aan zulke laffe klagende hondsvotten, die achter haaren rug vertellen, dat zij haar tegen hun eigen wil dienen; dat haar dienst hard is, en haar loon weinig om 't lijf heeft; ja die op den sprong staan om vroeg of laat haar vendel te scheuren, en tot haare vijanden overteloopen? denkt gij dat zij haare slaaven gelijk stelt met haare vrienden, haare edelen, haare grooten? denkt gij, dat zij hen zal behandelen zo als zij mij behandelt? nimmer had ik nog één onrustig oogenblik bij haar; zij verbergt voor mij niets; ik ben haare vriendin favorite; onze vriendschap zal, (en dat is volgends mijnen Leermeester helvetius, natuurlijk,) met de jaaren, of door bijna onmerkbaare kleine veranderingen in onze organes, wel wat verkoelen; dit is ontegenzeggelijk; maar wat maakt dit uit? wij zullen dan ook minder behoeftens hebben, en men kan, zonder dat 'er iet op te zeggen valt, wat minder gehecht zijn aan elkander, dan men in het warmste levens saisoen en in volle gezondheid noodzaakelijk zijn moest: en komt de dood ons scheiden! die gerust slaapt weet niet of hij nevens zijn vriend of vijand
| |
| |
ligt, en dewijl ik nooit zal ontwaaken, zal mij dit geheel en al onverschillig zijn: dan is 't liedjen uit, en het zal blijken, dat naar het zeggen des Joodschen wijsgeers, alles ijdelheid is.
Wat hebt gij, zult gij vraagen, nu toch weêr uitgevoerd? Een stukjen daar over uw krank hoofd zal verbaasd staan - ik ben verzoend met den Vader uwer Beminde: ‘Gij!’ - Ik! - ‘Hebt gij mij dan nogmaals trouwloos verraaden?’ trouwloos! wat is trouwloos? al weêr een kras die nog in de lei zit, en 'er niet te bestig uit wil, zie ik - schrab door dit woordjen, 't past in uw' mond niet het minste; immers niet als eene beschuldiging, en voor zodanig komt het te voorschijn - een knaap, die, met oogmerk om zijn eigen fortuin te vestigen, een meisjen wegvoert, dat hij even weinig bemint als zij hem, en dat hij zeer zeker, indien hij weet dat de Vader geruïneerd is, aan haar eigen lot zal overlaaten!
Wel nu, het ware eens zo; ik hadde u trouwloos verraaden: achttet gij mij daar te deugdzaam, te gek toe? immers geen van beiden! en indien dit nu met mijn waar belang instemde, wat was 'er door u op te zeggen? vreest gij nu niet al dat de dienaars der justitie, zo als mijn Burgemeesterlijke gekskap de rakkers noemt - en met evenveel recht als men een beul in verscheide Duitsche steden Doctor heet, om dat hij de menschen, hoewel wat onzacht, voor altoos van alle ziekten, kwaalen, en ellenden in den grond cureert - u na zit- | |
| |
ten? - Wat zal ik zeggen! één' raad geef ik u, snij uw schoon hair tot op den wortel af, beschaar een stijf smeerpruikjen; koop bij een oud kleêrkooper een geheel pak kleêren; maak u zo zwart als de duivel zelf - maar, zo gij niet hangen wilt verhoop u dan aan een' zielverkooper! - ‘Maar keetje heeft immers het briefjen dat zij naschreef laaten liggen? hier uit zien zij dat zij gewillig met mij gegaan is!’ En denk jij dat ik het kind niet voor zulk eene dwaasheid bewaard heb? - schreef ik u dan niet dat ik mij als eene vrouw gewroken heb? - en op wie anders dan op u! of gelooft gij, misschien, dat ik niet meer denk aan alle de beledigingen die gij mij door mij bij wildschut te brengen, hebt doen ondergaan? zo veel kostelijken tijd treurig hebt doen doorbrengen? zo veele kinderachtige gemeenzaamheden moest uit staan, van de malle Moeder en noch maller dochter? - gij hebt mij dien trek niet omniet gespeeld! of denkt gij, dat ik u, om dat gij mijn Broeder zijt, zoude gespaard hebben? Zot! gelooft gij dan dat de Natuur iet te zeggen heeft in een hart, alwaar de Godsdienst niets heeft te gebieden? Hoe! is het door mijne bestuuring dat gij mijn Broeder zijt? en zoudt gij daaruit eenige verbintenis willen opmaaken, instaat om mij van het geringste vermaak te weêrhouden? ben ik niet, als een waardige decipul der moderne Philosophie, mij zelve de naaste? of zoude ik u geluk boven het mijne kunnen stellen?
| |
| |
Ja, ik ben met wildschut verzoend: hij heeft mij in een nederigen, kruipend - nederigen brief om verschoning gebeden - Zijt gij nog op de grenzen van Holland, of der geassosieerde landschappen? lees dan niet verder voord, voor gij op een vreemden bodem zijt; vrees alles, alles is onveilig.
Veronderstellend dat gij mijnen raad gevolgd hebt, schrijf ik door; en adresseer den brief daar gij mij belast hebt: nu vlei ik mij dat gij in twee nachten geen oog hebt toegedaan, of zo al, niet gedroomd dan van gewapende lieden, dienders, schouten, allen gelast om u bei den kop te krijgen; dit is straf voor uwe pekelzonden, en gij moet wel te vreden zijn zo gij met den schrik vrij komt.
Nu zal ik u het geheele geval verhaalen - Zo dra ik wist dat gij met uwen buit vertrokken waart, ging ik naar huis: ik kon wel voorzien dat men bij mij huisbezoeking doen zoude; daar had ik mijne maatregels naar genomen, ik had mij in veertien dagen nergens laaten zien, en door uwe oude vriendin, mijne kamenier, doen vertellen dat ik ziek was, doch geen Doctor liet komen, dewijl ik alle mijne medicijnen van mijn Amsteldamschen Geneesheer ontving: uitgaan zonder bekend of gezien te worden, is voor mij hier, en zo als mijn huis ligt, zeer gemaklijk; alle daag werd 'er door de Burgers en Inwooners deezer stad naar mijne gezondheid geinformeerd - ‘Nu wat beter; dan was
| |
| |
'er weinig of niet gerust’ - nu, dat loog ik niet altoos; ik heb in die laatste dag of vier wat afgedaan, en daags na uwe vlugt wachtte ik bezoek uit Amsteldam: net zo! maar al was wildschut, met alle de Amsteldamsche Dienaars der Justitie aangekomen, wat had hij 'er mede gewonnen? hij zelf kwam niet; hij schijnt ook zo wat met dat ding, dat men conscientie heet, in de war, wijl hij Keetje's opvoeding uit lafheid, uit gemaklijkheid, uit onverschilligheid, geheel en al heeft verwaarloosd; dat is zijne zaak: ja zo waar, des daags na den dag van uw vertrek kwam hier frans ligthart: hij vond mij zo wat in een ziekachtigen dos, en aan het ontbijt: frans is veel te mooje aartige jongen om niet ook om die reden beleefd ontvangen te worden; evenwel ik had nog andere bedoelingen: hij heeft mij ook geduurende mijn verblijf bij zijn Baas fatsoenlijk behandeld; 'er was des geen oorzaak om hem niet met onderscheiding te ontvangen: weldra verhaalde hij mij de reden zijns bezoeks: ik hoorde met het grootste deelneemen alles wat hij mij zeide - ‘Mijnheer!’ antwoordde ik, ‘het geen dat nu gebeurd is, was wel te voorzien; ik kende mijn' Broeder, en hoewel wij sedert eenige weeken in groote verwijdering en oneensgezindheid leeven, kan ik wel denken dat hij niets verzuimd zal hebben, om het arme meisjen te verleiden: dit smart mij te meer om dat hij zulk een slecht mensch is, en zijne vrouw in allen opzichte ongelukkig maa- | |
| |
ken zal’ - om hem te toonen dat ik (NB!) onschuldig was, dwong ik hem het geheele huis te doorzoeken: ik zag al het bespottelijke daar zeer wèl van, doch hij moest ten minsten gedeeltelijk mijnen wil doen: ik hield hem zo lang op als mogelijk ware: dit won ook al weêr tijd: dat hij bij zijnen Heer goede getuigenis van mij geeven zoude, daar was ik zeker van - doch hier niet mede voldaan, vattede ik de pen zelve op, en schreef aan wildschut een' brief die hem nog wanhoopiger moest maaken, dewijl ik hem daarin uw afbeeldzel gaf, en hem verzekerde dat keetje mijn' raad om van u aftezien altoos had veracht, en mij in de gedachten gebragt had dat haare beginzels niet zo streng waren als men van een jonge welopgevoede Juffer moest verwachten; want dat uwe ligtmisserijen, ja zelfs uwe historie met eene zekere jonge Juffrouw, haar niet afkeerig van u gemaakt had: ik zond hem de copie van eenen brief door mij aan Oom den Kwaker geschreven, waarin ik u even weinig spaar; en verzoek dat indien gij met de jonge Juffrouw u bij hem vervoegd had, de zaaken zo te belijden, dat zij weder in haar ouders huis geraakte: enz. terstond, kunt gij dit gelooven? krijg ik van hem, van hem zelven, een antwoord dat mijn wraakzugtig hart de hoogste voldoening geeft; 'er zijn wel trekken in van krankzinnigheid; doch dit behaagt mij te meer: alles is het gevolg van mijn' list, van mijne wraak voor de beledigingen mij aangedaan - en zeg nu of
| |
| |
ik hem niet naar verdienste gestraft heb? - De mij hoonende, de mij verdenkende wildschut aan mijne voeten te zien kruipen; mij, terwijl ik zijn eenig kind bederf, zijne vriendschap aantebieden; mij om vergeeving te bidden voor alles wat hij uit argwaan omtrent mij deed! - zo eene wraak zou zelfs eene Italiaansche courtisane verrukken.
cleopatra is eene zottin in vergelijking met mij; om zig op dien laagen listigen schobbejak, augustus, te wreeken, door hem te leur te stellen in zijne hoop om haar in triumph, in eene Romeinsche zegepraal, te doen vercieren, zet zij een slang aan haaren eigen arm, en ontduikt in den dood deeze schande: ik! ik slinger en wring een vergiftigenden adder om en om het hart mijns vijands, en heb het vermaak van te zien dat ik het ben die hem al dit lijden veroorzaakt - doch dit is nog niet genog: ik zal niet voldaan zijn voor hij weet dat ik hem bedrogen heb; zo lang hoop ik zal hij nog bij zijn krank verstand blijven; anders zal ik tog niet ten vollen gewroken zijn.
De Moralisten zijn het daar in ééns, dat eene bedorven vrouw altoos veel erger is dan een bedorven man: maar hoe veel erger? - daar staan zij voor: pope die groote vijand der sexe, zegt bij deeze gelegenheid: ‘van den besten wijn maakt men den scherpsten azijn:’ doch dit zou mij te verre van mijn oogmerk, om u wat nieuws te schrijven, verwijderen: ik omwinde mij des in mijne on- | |
| |
deugd als een Stoicijn zig in zijnen mantel, en durf al de vruchten genieten die zij haare bijzondere gunstelingen aanbiedt: erken des mijne meerderheid boven u; erken uwe afhangelijkheid van mij: ik heb u niet alleen bewaard voor allerleie naspooringen, maar gij kunt in vrij veel veiligheid den buit uwer beminde verteeren, terwijl men hier antwoord van den Kwaker wacht: bij die gelegenheid heb ik mij gepoogd te dringen in de gunst deezes rijken fokkerts, en ten dien einde u zo afgebeeld als gij zijt, en nog worden moet: want hoe veel gelds lenting ook hebbe, mijne verspillingen gaan bijna zijne schatten reeds te boven, en ik zou in tijd van nood gaarne wat van dat Engelsch geld in mijne magt hebben: met mijn zotskap te leeven als hij zo arm zijn zal als een mier, dat strookt niet met mijn plan van geluk - nu, over dit alles eens nader: dat wildschut geruïneerd is, (voor ik dat vergeete,) kunt gij uit zijn' eigen' brief leezen, of zou dit ook een trek van krankzinnigheid zijn? ik zal u nader schrijven - meld mij eens hoe gij het al stelt - Ik ben,
Uwe Zuster en Meesteresse,
christina lenting.
|
|