Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 4
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 228]
| |
Twee- en- zeventigste brief.
| |
[pagina 229]
| |
ik 'er maar zo eenvoudig doorloop, en draag wat ik heb: ik dank God dat ik geene kinderen heb, want met mijne affaire zou ik 'er niet altoos bij kunnen blijven, en ze altijd meê te neemen, zoude mijn studie niet geweest zijn: zij komen overal aan, en zouden meer gebroken hebben dan mijn winst waardig was; je weet, Tante, ze moeten alles beduimelen en in handen hebben, en ik zou 'er mijn' man alleen meê hebben moeten laaten tobben; en hij is leesachtig, en zou gewild hebben, dat zijne kinderen ook zo waren: ik zou hen wel vast bij den eenen of anderen braaf chatigiseermeester besteed hebben, en dat had gij ook moeten doen, daar zou keetje wat meer bewaard gebleven zijn voor alle ligte parlevinkers, en wat goeds geleerd hebben; van arkel zou haar daar niet gezocht hebben, want die losse gastjens zijn zo bang voor een stijven hoed en een palmboome paruik, (en dit komt evel bij hun werk te pas,) als de droes voor het wijwater: en wat zal ik veel tot vertroosting zeggen? ik heb in mijn hart medelijden met u; zie, ik ben maar een ouderwetsche vrouw, maar ik heb een goed hart, want ik kan geen droefheid zien. Je zult keetje wel weêrkrijgen, en zulke wilde knaapen zijn zelden lang bij hunne vrouwen, en dan kun je weêr met haar op en neêr gaan; terwijl Sinjeur weêr op een andere vangst uit is - Ik zend u maar vast in dit kistjen een hoope Luiermandsgoed, want het uwe moet tog om zijn keu- | |
[pagina 230]
| |
righeid ook tot geld gemaakt worden, zo 'er nog een brokjen van overig is, en gij alles niet aan schoonmaaksters en oppassters gegeven hebt; je waart altoos goedgeefs sijntje, en het spreektwoord zeit: ‘Die in 't veen is ziet op geen turfjen:’ en die wilde robbedoes zal zeker daar niet om denken: en ik doe het je present, en het is uit een kraakzindelijke boêl; zo dat, je kunt het je aanstaanden kleinzoon, (of dochter,) gerust aandoen; en je zult nu wel weeten waar aan uw geld te besteden denk ik: nu, God de Heer kan alle menschen bezoeken, en voor mij zijt gij daarom de zelfde: had je nu evenwel mijn' raad gevolgd, en keetje bij haare Tante gebragt, dan zou al die gekheid niet gebeurd zijn, zij zou niet in dat Engelsche Londen, ergens in een bierhuis zitten, en je, man zou zijn kostlijk verstand behouden hebben: want dat van arkel haar bij zijn' Oom den Kwaker zou brengen, geloof ik niet; ik heb meer Kwakers gezien dan Mevrouw lenting, het zijn deugden, en zij mogen zig zo wat mal aanstellen, doch ieder heeft zij gekheid, en deugd is het waare - En Mevrouw lenting mag zo wijs zijn als salomon, ik heb het tog niet op haar; en mijn man denkt dat zij u wat om den tuil leidt, dat is, zo wat piert: en meer weet ik, al schreef ik honderd vellen vol, niet tot uw troost te zeggen - 'T is goed dat gij niet heel aantrekkelijk zijt; wat zoudt gij 'er ook aan doen? en ook, sijntje! gij had den slag niet om kin- | |
[pagina 231]
| |
deren optevoeden; je waart zelve te joolig, en op zulke watertjens, vangt men zulke vischjens! en je had veel te veel op met dien snaak en met zijn Zuster ook - zie, dat moet gij zelve bekennen - ik zeg het niet om u te verwijten, doch het is de waarheid, en waarheid is waarheid, al praatte zij als brugman: leer mij die jonge springers niet kennen! ik hoor hen genoeg snappen en ginnegabben op verkoopingen, daar zij evenwel geen duit besteeden, maar slechts komen om wat te kijken en te gaapen. Nu zou ik heel gaarne uw' boedel eens zien willen, maar ik weet 'er te veel van, anders kocht ik alles op, om dat 'er niemand vreemds zijn' neus in steeken zoude; en ik zou ook met u niet over een stuiver of dubbeltjen kunnen talmen; evenwel negotie en kaartspeelen kennen geene vriendenGa naar voetnoot(*); en zo dikwijls ik een stuk van uw huisraad zag zou het mij te veel aandoen; het zou dan zijn of gij dood en begraven waart; en ook, andere luî mogen daar een broodjen aan verdienen, ik behoef ook alles net naar Rotterdam te sleepen; en ik heb hier alle daag gelegenheid om mijn groot nieuw huis vol te proppen, want de eene koopman gaat voor, en de andere na de breê veertien op, zonder te betaalen; veelen gaan kleiner woonen, en men wil wel zeggen dat de negotie slapjes gaat: zo dat, fraaje meubelen kan men te kust en te keur krijgen, en ieder visscher | |
[pagina 232]
| |
vischt op zijn getij; en ik vaar 'er, God dank! wèl bij: en de mijne heeft een heerlijk cabinet printen en tekeningen gekocht, voor een appel en een ei, en dat wel van zulke grootsche inpertinente luî, die zes weeken te vooren, hoewel zij in mijn buurt woonden, zig niet verwaardigden ons te groeten; nu, hoogmoed komt voor den val; en in den Haag, daar nu wel allegaêr groote luî woonen, zijn zij niet trotscher dan hier in Rotterdam veele koopluî en makelaars: elk wil meer zijn dan een aêr, en daarom gaan zij naar de kelder: nu, als het mijn man diverteert mag ik het wel lijden: een mensch moet wat hebben voor zijn geld; en ik heb niet veel tijd om met hem te praaten, zo dat die printen heeft hij, zo als ik zeg, voor niet gekocht om het zo te noemen; en hij is geen drinker of klinker, gaat nooit in coffijhuis of herberg; ja 't is een kostelijk man! hij gromt wel eens over al mijn gekoop; doch dat hoor ik niet eens, en wij leeven als twee ouwe kneutjens: zo dat, laat uw verkooping zijn gang maar gaan: als ik in de stad kom, kom ik vast bij u, 'er zullen nu zo veel gouwetorren, en jonge nufjens niet zijn, die een ouderwetsche vrouw uitlagchen; en ik denk dat uw tijtel van Mevrouw, 'er nu ook wel wat zal intrekken. Wat spijt het mij dat uw man zijn kostelijk verstand weg is; daar ligt wat meer aan dan aan zijn ruïne en aan een stout ding van een dochter! 't geld is weêrtewinne, maar het verstand is de ziel | |
[pagina 233]
| |
van de negotie: en hoewel het mij danig spijt van keetje, om haar kostelijke ziel, zo denk ik daar is maar één paar bedorven: en als zij zo wat moris geleerd heeft, zal zij wel wijzer worden; maar als een mensch zijn positive weg is, is alles verloren. Maar als ik het je zeggen zal, daar het op staat, je man was veel te mal met u, en jij had den broek aan; en als hij eens een amerij met keetje zig bemoeide, was het mis, en hij, patertje Goedleven, liet dan blaauw blaauw: hoor, sijntje! jij moest weêr zo een Mammesel voor keetje gehuurd hebben; want ik zeg je dat ik mij dat braave mensch nog wel herinner, en hoe zeer zij ook naar de mode was, het was een zedig, vriendelijk mensch, en keetje was in drie maanden omgekeerd als een blad, en zij leerde haar uit de schrift ook, dat merkte ik wel; en ik moet zeggen, dat zij keetje zelfs prees bij mij, om dat zij goed en gezeggelijk was; maar neen, Moeder moest dat werk opneemen: je ziet nu hoe mal het uitkomt: en nu moet die goeje paulus wildschut 'er voor opdraajen: je moet niet boos worden, want dan kan ik, noch geen christen mensch u troosten, of opbeuren: maar het opvoeden van uw kind diende je als een vuist in de oogen: had je met vrouwen van mijn jaaren kransjens gehouden, een gebakjen met wat dun gesneden rookvleesch en een beschuitjen opgezet, dat zou beter hebben uitgekomen, en keetje zou met stille | |
[pagina 234]
| |
kerksche juffertjens, een domineetjen of op 't loterijtjen hebben kunnen speelen, en zij had dan eens waselen kunnen bakken en een slempjen 'er bij geeven, op zijn oud burgers, dan zou je wat beter gedaan hebben, en zij zou nu een huwelijk doen dat klonk als een klok; en ik zou haar het mooiste huisraadjen gegeven hebben, dat nu in de mode is, en alles voor een prijsjen: maar neen! Madam moest met lieden van staat omgaan, en, lieve sijntje! wat wist zij toch al veel meer van du ton dan ik zelve? en wat had ze 'er toch aan, met al die burgemeesters zoontjens? jij had immers geen' zoon die je moest zien te bevorderen, en dacht zeker nooit een taxeersters plaats, of een bank van Leening voor keetje te sollisisteren? daar zou zij, grootsch ding, wel voor bedankt hebben: en ik heb heel veel gouden rokken en vesjens van zulke kaale jonkers; o Heer! ik krijg genoeg zulk goedjen half te geef! maar wat is 't? neem 'er een vodjen van een bloemetjen, of een kantje, af, en het is dan zijde papier: mijn goede man heeft altoos gezeid, al die sinjeurs komen daar om de pret, en om het kostelijk eeten: nu nu, zij zullen u op de Roozengracht niet overloopen: zij hebben daar een bagijn zien geesselen, en al zat keetje nog zo opgeschikt, gekrulden gestrikt en gelint in het zijkamertjen, zij zouden haar niet eens zien, of het moest weezen om nog eens wat met haar te gabberen, in een verlegen uur; om dat het een mooi stout ding is - Dat gij uw' man kracht- | |
[pagina 235]
| |
tige soupes en ouden rijnschen wijn geeft, daar doe je wel aan; al dat lislaf maakt een gezond mensch ziek; 'k laat staan een mensch die 't niet vast heeft. En wat zal je beginnen als je jou kostelijken man verloor? bij mij ben je altoos welkom, maar het zou je hier gaauw verveelen: want mijn man zit altijd bij zijn boeken, en heeft veel te schrijven en te wrijven voor zijn liefhebberij: hij is niet veel van zeggen, of disputeeren, maar hij zou het veelen die voor hun verstand betaald worden, wel te kwaad kunnen doen hebben: en ik, ik ben veel uithuizig om een duitjen te winnen: je zoudt hier niet lang banken, want het zou u hier veel te doodsch en te stil zijn; zie sijntje, je bent tog eene rechte Mevrouw woelwater, dat is even zo veel - wat ik zeggen wou? en veel uit logeeren te gaan, kost geld, en de vrachten zijn duur, dat weet ik die veel uit moet, en 't is alles geen winst: 't is over al geeven, geeven! wel men kan hier niet een onnozel kopjen thee drinken, of het is twee zesjens; en veel slijtagie ook; want men kan niet uitgaan zo als men in zijn eigen huis zit, en dat kost handen vol gelds; en als men een jaartjen ouwer wordt, is het tog, oost west, t' huis best; men wordt dan zo wat gemaklijker: als men, zo als ik, het niet doet om een duitjen te winnen, is dat alles meer lastig dan plaisirig - Buiten bij uw Zuster? wel Tante! daar zou je jou verkniezen! boomen zijn boomen; en bloemen, ja! ik zelve zie daar niet veel raars aan: en je wandelt | |
[pagina 236]
| |
niet graêg, als door de stad: sla je wel ooit een oog in den Bijbel? en ik meen dat daar veel in gestudeerd wordt, bij uw Zuster; zo dat sijntje, bid jij onzen lieven Heer om je mans leven; en dat hij zijn positive weêr mag krijgen, of het zal 'er voor u al heel gek uitzien; en zeg hem dat hij zig over keetje zo niet moet aantijgen, om dat het alles jou schuld is; dat jij 'er voor zult verantwoorden, zo als waar is; en niet hij die maar zweeg om geen baal in zijn huis te hebben: en neem jij jou huishouding waar, zo als uw pligt en post is; en leef stil met burger-menschen, die zullen u nu nog nuttig zijn kunnen, en dan kun je nog een gerusten ouwen dag hebben, en dan behoef je om een mond vol eeten niet overal te kaajen, en alles aftewachten, en dit is al de troost die ik je geeven kan; al waar je mijn eigen vleeschlijke Zuster: en die Juffrouw de groot is net je slag, daar moet je nu naar luisteren; 't is beter laat dan nooit; en die zal u beter troosten kunnen dan ik die weinig uit het Woord weet; want het is zonde en schande - zie, ik spaar mij zelve zo min als ik u spaar - zonde en schande, dat ik niet meer in den Bijbel lees, en ik heb wel twintig folio Bijbels, en de eene nog moojer dan de andere, die ik zo al van tijd tot tijd op de verkoopingen gekocht heb, en die nog al werkelijk zijn, om het zilveren en koperen beslag dat 'er om zit; en een met schoone plaaten daar ik den mijnen ook meê verjaard heb; en allerlei Luthersche, Ge- | |
[pagina 237]
| |
reformeerde, of Beniste Bijbels, met de salmen van David, met de oude Gereformeerde en nieuwe Gereformeerde Lutersche Belijdenissen 'er achter; ook nog een van dirk raphaels kamphuizen, doch die zijn wat heel diep en duister, en ook heb ik nog een Bijbel van eenen kats, die mij veel gelds kost, om dat hij, zegt mijn man, verboden is: ik heb 'er al eens ingekeken, maar mij dunkt dat het ook Gods woord is; en dan nog al een van Deuxaas, daar de mijne veel spikkel in heeft: nu dat is mij wat ligtvaardig, spikkel te hebben met een' bijbel, evenwel mijn man is een zo verstandig man: en ik zal dien katst-bijbel maar verkoopen vóór men hem vrij leezen mag; nu zit 'er een winstjen op, en veele luî koopen verboden boeken uit aartigheid, en niet om 'er in te leezen - Die Juffrouw de groot zal daar ook niet zonder kleerscheuren afkomen, van uw comptoir meen ik! wel groote vrede dat is het waare! zie eens aan! zij wil alles voor u doen wat maar christelijk of mogelijk is, en dat al heb jij, vriendin! zo wat mooiweêr gespeeld van haar geldjen: nu hou u maar bij die vrouw, en misschien dat zij keetje ook nog te recht brengt - onze lieve Heer ziet gaêrne dat vroome menschen hier veel goeds doen en nuttig zijn willen, en aan zijnen zegen is het al gelegen. En als ik mijne koetjens op het droog heb, meen ik ook uit de wereld te stappen, en met mijn' man | |
[pagina 238]
| |
die daar tog altoos over maalt, ook Buiten gaan woonen, op een zoet stil plaatsjen, en dan hoop ik braaf in al mijne Bijbels te zullen leezen, in mijn tuinhuisjen, en meen alle zondag stip ter kerk te gaan; door regen en slegen te gaan ben ik wel gewoon, en waarom zou ik, om het geestlijk brood des Hemelsch zo veel niet doen dan om het wereldsche brood? nu, een hard hoofd die dat beleeft, en dan zal ik u wel eens een ander troostlijk briefjen kunnen schrijven, dan nu, nu ik zo tusschen bergen van meubelen zit: ik hoop maar dat ik mijn verstand zal behouden; want, lieve Heer! dat is het al: maar mijn man, die heel goed vrouws is, zegt, dat Mevrouw lenting het heele spel bestuurd heeft, en het kon wel zijn, zeit hij, dat zij zelf in Maltha gekomen was om keetje wegtevoeren; en eer gij tijding hebt van dien Kwaker, heel uit Engeland, kunnen de vrienden lang en breed in Oostinje zitten; nu daar is 't warm en keetje zal niet veel kleêren behoeven aantekoopen: en zij is in den Haag bekend voor een zeer gemeen subject, en trouwde met een mallen Burgemeester: 't was daar, zeide de Mevrouw aan wie ik mijn tafelhorologie verkocht, zo als de oude zongen, zo piepen de jongen: zo dat, troost u maar Tante, als al Keetje's geld op is, zal zij wel t'huis komen; wel met een jonge van arkel 'er bij, daar gij zo veel pret niet meê zult hebben als met zijn Vader; nu, je zult dan ook een dagjen ouder zijn, | |
[pagina 239]
| |
en nood leert bidden, dat gij nu wel dubbeld doen moogt, voor uw man en kind; ook om bekeering en troost voor u; want ik ben,
Uwe oprechte oude vriendin,
margaretha richters. |
|