Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 4
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijmevrouw!Gij kunt niet onkundig zijn van alles wat hier deeze laatste dagen is voorgevallen: de inliggende brief, dien de Heer wildschut, tegen allen goeden raad, wilde schrijven, zal u daar echter nog meerder van zeggen: het is groot in u, Mevrouw! alle belediging in dit huis u zeer onwellevend door den zelfden Heer aangedaan, te vergeeven, indien gij waarlijk u getroosttet hier te ko- | |
[pagina 227]
| |
men met het goed oogmerk om een jong onnozel meisjen te bewaaren, voor de streeken, en vleierij eens jongelings, dien gij zelve, Mevrouw, schoon uw Broeder, (en ongevergd,) een allerslechtst mensch noemt! - Het spijt mij dat gij, Mevrouw, mij zo weinig hebt schijnen te kennen, en zo weinig scheent te houden voor de waare vriendin van dat ongelukkig meisjen, dat gij mij daarover nooit ter uwer hulpe hebt ingeroepen! Hoe moet het thans zulk eene braave welmeenende vrouw smarten, zulks zelfs niet eens schemerachtig beproefd te hebben! Mijne intime vriendschap met den Heere wildschut, had zeker hem in staat gesteld, om zijn voordeel te doen, met waarschouwingen die bij zijne dochter, volgends uw zeggen, ijdel en vergeefsch waren! - gij zult, wees gerust, Mevrouw! immers daar mede vlei ik mij, in uw eigen geweten vroeg of laat de belooning vinden, voor alles wat gij gedaan hebt - alles wordt betaald, al is dat juist zo niet op het eerste oogenblik - gij zult, Mevrouw! misschien geen brief van mij verwacht hebben; maar mijne intime vriendschap, en nog veel meer mijn medelijden en verontwaardiging voor, en over den Heere wildschut, hebben mij gedwongen zijn zinloozen brief met deeze weinige regelen te vergezellen: ik ben Mevrouw, met zo veele achting als gij van mij verdient, om alles wat gij deed en nog doen zult:
Uwe dienaares,
anna hofman. |
|