Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 4
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijmijnheer en mevrouw!Als ik u verzeker dat ik de eer niet heb van u in persoon, of zelfs bij naame te kennen, en dat ik mij insgelijks verzekerd houde, dat gij niet weet dat 'er een Mevrouw T.... in de wereld is; zal het u zo al niet onbescheiden, echter zeer vreemd voorkomen als gij deezen brief ontvangt - vreemd schijnt het, indien men niet weet waarover ik u wensch te onderhouden: kom aan, ik zal, zonder meerder voorbereiding, u in staat stellen zelf te oordeelen. | |
[pagina 219]
| |
Ik ben onderricht geworden dat zeker Heer hendrik van arkel amours maakt, (dit is het kunstwoord, helaas!) bij Mejuffrouw uwe eenige dochter: dat is niets ongemeens, zult gij zeggen, en ik zeg het ook; om dat uwe dochter, zo als men mij verzekert, een schoon jong mensch is, en op veele goederen uitzicht heeft: zulke meisjens zijn gading voor ieder jong Heer, die of een mooje vrouw zoekt of geld noodig heeft; en ik behoor niet onder die moeders die gelooven dat indien ééne der beide jonge lieden gelds genoeg heeft, om in hunnen staat, fatsoenlijk te leeven, de groote ongelijkheid van middelen voldoende zijn moet, om onze goedkeuring aan zulk eene verbintenis te weigeren: ik zelve heb een' zoon die reeds drie jaaren uitlandig is, om dat hij een overdreven neiging had om een groot gedeelte van Europa, onder het bestuur van een verstandig eerlijk Gouverneur, te bezichtigen, en hoop hem vóór mijnen dood uittetrouwen met eene jonge Juffrouw, die geen het minste fortuin bezit, indien naamlijk de jonge lieden gelooven dat zij eens met elkander zo gelukkig zouden kunnen zijn als mijn genegen hart vuurig wenscht. Dat de Heer van arkel niet rijk is, zou des bij mij geene reden zijn, om hem bij u onaangenaam te maaken: ook (en dat is nu zo niet!) ook al hadde ik zulks in mijn vermogen: neen Mijnheer! neen Mevrouw! hier toe durf ik zeggen denk ik te wèl: ook niet indien ik hem moest houden voor | |
[pagina 220]
| |
een onzer dagelijksche deugdzaame jonge lieden: een jongeling, vroeg aan zig zelven overgelaten, of door zijne opvoeding voorbereid, om, zo als de Heilige Schrift het noemt, den weg die ten Hemel leidt aftetreeden, kan te recht komen, vooral indien hij zijne liefde vestigt, op een deugdzaam meisjen dat hij zelf hoog moet achten. Maar van arkel heb ik leeren kennen, voor een zeer ondeugend, snood man; een dies te gevaarlijker man, om dat hij alle de verleidende voordeelen der Natuur, en eene beschaafde opvoeding genoten heeft, en de bekwaamheid meesterlijk bezit, om alle zulke gedaanten aanteneemen als hij, ter bereikinge zijner oogmerken, noodig acht. Indien ik daarvan alleenlijk door hooren zeggen kennis hadde, ik zoude ijzen om u op deeze wijs over iemand, wie ook, te schrijven: maar Mijnheer, ik ken hem voor zodanig uit eenen brief dien hij zelf geschreven heeft, aan zekere jonge Juffrouw, welke tot haar onherstelbaar nadeel ondervond dat hij de schurkachtigste kaerel is, die men onder de slechtste ligtmissen zoude kunnen aantreffen. De verachtelijke wijs waarop hij in dien brief over u Mijnheer, over u Mevrouw, (over u ook jonge Juffrouw!) spreekt, is zo verregaand hoonend, dat de bescheidenheid mij verbiedt in eenig detail daaromtrent te treeden: doch geloof dat gij deezen brief ontvangt van eene bejaarde vrouw van eer en geweten; wie de laster eene gruwelijke zonde zij; en dat niets dan het geluk van uw | |
[pagina 221]
| |
eenig, onschuldig kind mij kan beweegen u dit te schrijven. Lieve jonge Juffrouw! vlei u niet! hij bemint u niet; hij stelt u zelfs voor als een meisjen dat hij niet achten kan, en maakt reeds schikking om u - onder uwe eigen oogen - eene opvolgster te geeven: laat dit u genoeg zijn; want waarlijk! zo gij die edele kieschheid hebt die ik verwacht in eene jonge welopgevoede deugdzaame jonge Juffrouw, zal 'er niets meer nodig zijn om zo eenen deugeniet met de diepste verachting aftewijzen; en hen zelfs niet eens de eer aantedoen, van de reden daarvan te zeggen. Evenwel ik sluit mijn adres hier in: indien gij Mijnheer mogt goedvinden den onwaardigen kaerel reden te geeven van uw gedrag te hemwaards: hij kent mij niet in persoon, maar weet zeer wel dat ik in de gelegenheid ben om hem te kennen. Ik vrees niets het aller minste voor zijne ondernemingen: hij verhaale des, vindt hij zulks goed, alles op mij; ik zal rijklijk beloond zijn, indien ik maar het geluk heb uwe oogen te openen, en een jong braaf meisjen voor het grootste ongeluk te behouden, dat onze sexe immer kan overkomen - te vallen in de baldaadige handen eens kaerels zonder godsdienst, eer, of eenige beginzels van zedelijkheid. De Hemel geeve dat het nog niet te laat zij! ik wist dit alles voor eenigen tijd, doch zag geen de minste gelegenheid om mijn toen reeds opgevat voor- | |
[pagina 222]
| |
neemen uittevoeren; doch sedert eergisteren kreeg ik die, en het is met allen spoed dat ik daar gebruik van maak - u excus te verzoeken over de vrijheid die ik gebruik in u deezen te schrijven, zou even ongevallig voor u, als voor mij weezen. Ik vertrouw integendeel dat braave ouders mij zullen bedanken voor het uitoefenen van eenen pligt, waaraan beiden zo veel gelegen is - ja daar het tijdlijk, misschien ook wel 't eeuwig, geluk huns kinds van afhangt. Ik zie niet dat ik hier iet heb bijtevoegen, dan mijne bede dat god mijne pooging gelieve te zeggen, en gij, (en gij ook lieve onnozele!) stoffe erlangt om Hem van harte te danken, voor dat Hij u voor zulk eene droefheid bewaard heeft. Ik hebbe de eer mij te noemen:
mijnheer en mevrouw!
Uwe dienstvaardige dinaaresse,
T.... |
|