Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 4
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
hartlijk geliefde broeder!Mijne veelvuldige bezigheden hebben mij tot nu belet aan u te schrijven: ja, ja bezigheden! lach vrij, dat is u gegund; maar het geen ik u zeg is de zuivere waarheid: hoe! ben ik dan geen getrouwde vrouw? geene moeder van twee kinderen? moet ik mijne meiden en den knecht niet bestuuren? niet zorgen voor de kippen, de duiven, de vogeltjens, het paard, onze koe, en haar kalfjen? heb ik niet een huis vol gehassebas om twee baldaadige wilde vliegpooten van honden in bedwang te houden, dewijl zij maar in 't geheel het zedig voorkomen niet hebben, dat zo wel betaamt aan dromende honden, die in eene eenzame Pastorie worden opgevoed? moet ik niet zorgen voor de keuken, voor de tafel? voor den moes- voor den bloem-tuin? moet ik niet ieder oogenblik de menschen, die hunnen Herder komen raadpleegen en spreeken, ontvangen, en taal en antwoord geeven? - moet ik.... maar gij zult alles begrijpen als ik u zeg, dat ik hier naauwlijks nog aankwam, of wilhelmi gaf mij de sleutels van ons hemelsch koningrijk, en deed | |
[pagina 202]
| |
mij klaar begrijpen; dat hij noch smaak heeft in, noch verstands van alles wat de huishoudkunde betreft; dat hij in zijn eerste huwelijk daar niet wijzer in geworden was, wijl zijne vrouw (een mooje les voor mij!) alle gelegenheid daartoe had weggenomen. Vóór ik u echter de reden mededeel, waarom ik niet langer uitstel u te schrijven, moet ik u nogmaals bedanken, voor al de vriendlijkheid, en al de vriendschap, mij altoos en vooral sedert wij met elkander woonden, betoond; ook bedank ik u zeer, daar gij, in de balans mijner dubbingen, zo veel gewigts wierpt, dat de schaal aan de zijde van wilhelmi oversloeg: dit is eerst eerlijk opgebiegt! Ik zoude anders, hoogstwaarschijnelijk, het beste van mijn leven hebben doorgeslenterd, en tot den staat van oude jonge juffrouw bestemd geraakt zijn, vóór ik het zelf wist: juist wel niet veel kwaads bedrijvende, maar ook niet veel nuts aanbrengende, als alle die jonge meisjens, die zig verbeelden dat zij niets te doen hebben, dan voor haar plaisir te leeven; en dat plaisir loopt meest altoos uit, ja gaat altoos verzeld van zelfverveeling: het is (en dat bedenken wij zo niet,) onmogelijk alleen voor ons plaisir te leeven. Weinige middelen voor onzen staat bezittende, en mij veele onnodige dingen broodnodig gemaakt hebbende, was dit juist geene aanprijzende voorrede, bij onze meeste Haagsche Heertjens, die door- | |
[pagina 203]
| |
gaands minder in de gunst van Koning Midas deelen, dan zij wel tot hunne manier van leeven zouden behoeven. De Majoor S.... werd, wel is waar, daar door van mij niet afgeschrikt, en zoude mij, doordien hij zelf rijk was, in milden overvloed gesteld hebben; doch hoewel ik hem met geene overschillige oogen aanzag, toen hij zig eerst aan mij verklaarde, en hij maar in 't geheel geen grooten naam verworven had, door zulke losbandigheden, als veel te veel onder jonge lieden van fatsoen in zwang gaan, offerde ik echter het behagen in zijn persoon en manieren op, aan mijn duurzaamer geluk: zo dra ik zijne wijs van denken kende, beefde ik op het enkel voorstel om de vrouw te worden van een rijk man, die alle deugd en ondeugd hield voor uitwerkzels der werktuigkunde; wiens God van geen meer gezach of waarde was dan dien van Spinosa. Hoewel ik nu degelijk ongeleerd ben, en vooral nooit boeken las, die voor of tegen het Systeme de la Nature spreeken, begreep echter mijn gezond menschenverstand, dat 'er niets gevaarlijker zijn kan, dan zig voor altoos te verbinden met een' man, die, volgens zijne eigene gronden, niet aanspraakelijk is voor het geene ik zijne daaden, zijne bedrijven noemen zoude; ook dan niet, als zijne werktuigelijke schokken mijn geluk onherstelbaar verwoesten. ‘Neen coosje,’ zeide ik, ‘dat moet gij voor- | |
[pagina 204]
| |
al niet waagen: gij beduidt wel niet magtig veel, doch een mooi jong meisjen, dat niet stapel mal en niet geheel beuzelachtig is opgevoed, moet veel te grootsch zijn, dunkt mij, om den naam aanteneemen van een' man, die zig zelven voor een Automate heeft opgegeeven’ - een losse wilde jongen kan ten minsten te recht komen, hoewel ik daar mijne handen wel zal afhouden, maar wat is 'er te beginnen met een Mariönette? ik bedankte des den Majoor, en werd daarom bij onze meeste jonge lui voor een gekkin verklaard, die om eenig verschil in denken een man afsloeg, welke mij rijk en gelukkig zoude gemaakt hebben. Van arkel en zijne zuster waren het die mij het sterkst bespotteden, en dewijl ik tegen hun vernuft weinig was opgewassen, liet ik hen hunnen gang gaan: het was mij genoeg, waarde blondel! dat gij mij goedkeurdet. Gij weet wel, dat ik over hein niet zo gunstig dacht, als gij nog al gaarne wenschte over hem te kunnen denken; doch nooit heb ik hem voor zo slecht gehouden, dan sedert ik mij hier bevondt - ‘Hoe! wat hamer heeft hij u bezocht, dat hoop ik immers niet, hij zal immers’... spaar uw immers! ik heb hem noch gezien, noch een letter van zijne hand aan mij: ‘Hoe is dat dan, coosje?’ - Coosje! en dat aan eene Moeder van twee kinderen! en aan eene Dominées vrouw! nu ik zal dit voor deezen keer door de vingeren zien, en u alleen een gemeenzaam brampie in bestaling geeven. | |
[pagina 205]
| |
Voorleden zondag met mijne twee kinderen zeer deftig in de kerk zittende, viel mijn oog op eene fraaje, welgekleede jonge Juffrouw: mij verbeeldende dat ik haar ergens gezien had, zag ik haar sterker aan; zo dra zij dat bemerkte, sloeg zij haare oogen neder, werd zo rood als vuur, en dewijl ik mijne oogen geduurig op haar hield, (ik kon het niet laaten,) zag ik dat zij de haare niet meer opsloeg, hoewel ik geloof dat zij weinig meer van de preêk hoorde dan ik zelve. ‘'t Is jansje greenwood,’ zeide ik - (in mij zelve begrijpt gij?) ‘of nooit heeft iemand zo op haar geleken... maar hoe komt die hier? ja zij is het zelf - daar stond ik voor’ - toen de kerk uitging, vertrok zij met eene oudachtige Dame, maar zij was zo veel eerder aan de deur dan ik, dat ik alleen zag hoe een knecht haar beiden in een Fargon hielp, de oude Dame het leizel gaf en achter opsprong: ‘jansje hier!’ zeide ik nogmaals, ‘zij is het zelf:’ ik moet daar meer van hebben. Onder het theedrinken zeide Dominé; ‘Ik geloof dat gij wat heel verstrooid waart, althans uwe aandacht was niet zonderling’ - ‘Wie,’ vroeg ik, ‘was die oudachtige Dame, die daar zat, zo en zo gekleed was, en eene ongemeen fraaje jonge Juffrouw bij haar had?’ - ‘Dat is Mevrouw T....’ zeide hij, ‘zij heeft hier een groot uur van daan een aangenaam Landgoed alwaar zij met deeze jonge Juffrouw woont: zij | |
[pagina 206]
| |
komt, vooral sedert zij met de Dominé van haar dorp wat in onmin is, hier altoos ter kerk - doch zij ziet zo weinig lieden van mijn kleed, dat ik mij haar als 't ware niet wil opdringen - het is eene verstandige braave vrouw, maar die, schijnt het, niet groot genoeg was, om een paar dwaaze, meer dan booze, aanmerkingen, van den predikstoel op haar gemaakt, met stilzwijgen te verachten’ - ‘Heeft die jonge Juffrouw lang bij haar gewoond?’ - ‘Het is dunkt mij bijna drie jaar, dat ik haar voor 't eerst in de kerk zag’ - nu was ik op den weg. Ja, zeide ik in mij zelve, jansje greenwood hier, dan begrijp ik dat men, buiten haare Voogden in den Haag, niet weet waar zij zig bevindt, want geen een onzer oude kennissen zal het in 't hoofd krijgen, in dit oord den schoonen geest te komen speelen: mijn verlangen, (zo als dat gaat,) groeide met de weinige mogelijkheid die ik zag om dat verlangen van haar te spreeken, te voldoen: een vrouw, die hier ruim een uur van daan woont, en zelden of nooit lieden in het kleed van wilhelmi ontvangt; een vrouw, die, ofschoon zij hier altoos ter kerke komt, niet kon besluiten, om Dominé met zijn spikspelder nieuwe vrouw geluk te wenschen! hoe zal dat? heel wel zei ik, (want, zie, blondel! ik heb mij, weet gij nog wel, aangewend veel met mij zelve te denken,) zeg jij maar alles aan wilhelmi, en hij zal u wel naar gewoonte te recht helpen - ‘Gij hebt gelijk, | |
[pagina 207]
| |
Dominé, ik was niet heel aandachtig;’ ik verhaalde hem toen het geen gij nu reeds weet, 'er bijvoegende: ‘zoude ik het genoegen niet kunnen hebben met deeze jonge Juffrouw in gezelschap te komen?’ - ‘Heel goed denk ik; schrijf haar een briefjen, of zij u kan afwachten, en zo al, dan zal ik 'er met u heen wandelen:’ zo gezegd zo gedaan, zie hier het briefjen, dat ik haar den volgenden dag schreef: ‘mejuffrouw! Zie hier het antwoord, dat de knecht mij te rug bragt: | |
[pagina 208]
| |
‘mevrouw! Terstond liet ik dit antwoord aan mijn' man leezen en wij besloten derwaards te wandelen - Mevrouw ontving ons met alle tekenen van achting en genegenheid: doch Juffrouw greenwood zag ik niet: Mevrouw merkte wel dat mij dit ontschoot: ‘jansje’ zeide zij, ‘is in haare kamer, indien Dominé met mij gelieft thee te drinken, en haar te verschoonen dat zij niet binnen komt, zal ik u bij uwe oude kennis brengen, en dan kunt gij beiden eens met elkander praaten’ - Dominé boog, en | |
[pagina 209]
| |
Mevrouw zelf ging met mij de kamer uit - ‘jansje!’ zeide zij, ‘daar breng ik u Mevrouw wilhelmi,’ en ging terstond weg - ik zag, en met een omhelsde ik haar; zij kon niet spreeken, bloosde, en zag mij naauwlijks aan: ik was ook een weinig in de war; maar hernam het woord en zei: ‘Ik hoop niet, Juffrouw greenwood! dat mijn bezoek u eenige moeite aandoet; maar dat gij de trek om u weêr te te zien, wel zult gelieven te verschoonen: als men u kent en u weêrvindt, is het zeer natuurlijk, u te willen houden: onze verkeering in den Haag was niet zo groot dan ik wel gewenscht heb, doch hier hoop ik dit verzuim intehaalen’ - zij begon te weenen: ik zweeg ook: ik zag dat zij hartlijk bedroefd was; en het theegoed gereed ziende, begon ik, zonder daar eenig excus over te maaken, inteschenken; ik zag wel dat dit haar niet mogelijk was: allengs bedaarde zij, in zo verre dat zij mij bedanken kon voor het belang dat ik nog in haar stelde - het woordjen nog sprak zij zeer nadrukkelijk uit. ik. Daar zijn sommige lieden die ons dwingen altoos belang in hun te stellen; Juffrouw greenwood behoort tot die lieden. zij. Zijt gij, Mevrouw, zo verre boven zekere vooroordeelen, die men wil doen doorgaan voor bewijzen van naauwgezette deugd, of die men 'er ook, ter goeder trouwe zelfs, voor aanziet? (Zij weende!) | |
[pagina 210]
| |
ik. Ik zoude mij kunnen onkundig houden van het geen waarop gij doelt; doch mijn hart en verstand beiden verbieden het mij: ik weet dat gij ongelukkig in handen gevallen zijt van een' jongeling, (meer was hij niet,) die maar al te beminnelijk moet voorkomen aan ieder meisjen dat onnozel is, en dat hij genoeg onderscheidt om het te verleiden. (Zij viel mij om den hals, en snikkende zeide zij:) ‘Dit weet gij! en gij zoekt mij op! gij neemt belang in mij! gij betoont mij de grootste blijken van genegenheid, durf ik zeggen van achting!’ ik. Ik weet veel, u betreffend, evenwel niet alles; doch ik ken hem die u zo snood behandelde; en dit is genoeg om u niet alleen te rechtvaardigen, maar zelfs om u.... (zij viel mij in de rede,) niet te verachten? (Zij zonk weg in overpeinzingen.) ik. Zo gij, lieve Juffrouw greenwood! weet hoe mijn braave Broeder, en hoe ik, durf ik zeggen, over u denken, gij zoudt wel bewust zijn, dat 'er niets ongepasters zijn kan dan deeze vraag: ik hoop maar, en dat om uw eigen rust, dat gij dien schijnschoonen listigen verleider niet meer bemint! gij bemindet hem; anders had hij nooit bij u gezegepraald: is uw rede sterk genoeg, om die neiging geheel en al te overwinnen? zo gij eenige achting voor mij hebt, vertrouw mij dit dan volkomen toe. zij. Gij zult alles weeten: het is nog niet zeer | |
[pagina 211]
| |
lang geleden, dat ik maar al te veel aan hem dacht; en dat wel op eene wijze, die zijne ondeugendheid, aan mij gepleegd, weinig verdiende; ik zocht nog altoos eenige verschooning voor hem; ik vreesde nog steeds dat hij meer uit losse veranderlijkheid, en door aanspooring zijner zuster, mij verlaaten had, dan wel uit voorbedachte ontrouwheid: ik herriep in mijn' geest dien tijd dat hij mijne vriendschap zocht, en door duizenderleie onschuldige en aangenaame gesprekken ook verkreeg: ik stelde mij, met één woord, hem voor, zo als ieder hem beschouwt, die ten haaren nadeele niet geleerd heeft, dat 'er welligt geen slechter en gevaarlijker man voor de sexe zijn kan. ik. En wat, bid ik u, heeft u ten zijnen opzichte geheel doen veranderen? zij. Een brief van hem! ik. Een brief van hem! - hij heeft u dan eindelijk opgespoord! en hij heeft altoos aan blondel gezegd, dat hij niet wist waar gij waart; dat alleen uwe Voogden zulks wisten! - door welk een' weg? zij. Door welk een' weg is mij onbekend, doch ik ontving met de ordinaire post een' brief, onder couvert van Mevrouw T....: u een denkbeeld van dien brief te geeven onderneem ik niet; maar de inhoud was zodanig, dat ik hem voor eeuwig verfoei, en naauwlijks in staat ben, om den beledigenden voorslag, mij daar in gedaan, ooit te vergeeven: zie hier is die brief, en hier is mijn ant- | |
[pagina 212]
| |
woord: neem beiden met u, en lees ze eens oplettend over: gij zult meer dan ooit overtuigd zijn, Mevrouw, dat 'er, tot geluk der Vrouwen, maar zeer weinigen zulke mannen zijn kunnen. ik. Zo gij mij vergunt die brieven terstond te leezen, dan zult gij mij verpligten. Ik las ze - wat zal ik zeggen! van arkel alleen, denk ik, kan zo een' brief schrijven: hoe hij geschreven is, daar kan ik u geen begrip van geeven; hoe wèl gij ook met zijnen stijl bekend zijt: doch de voorstelling die hij 'er in doet, loopt hier op uit: hij gaat, schrijft hij, trouwen, om zijn vervallen zaaken te herstellen, en heeft, om dit oogmerk te bereiken, een mooje rijke zottin uitgekipt; vol verwachting, dat hij haar in 't net zal krijgen, stelt hij Juffrouw greenwood voor, om, als hij gtrouwd zijn zal, daar in huis te komen, en onder den naam van huishoudster of gezelschapsjuffer voor zijn vrouw te blijven: met wat oogmerk kunt gij gissen, als gij weet dat hij haar zweert, dat hij haar meer dan ooit bemint, en wenscht vergoeding te doen, enz. Haar antwoord draagt alle kenmerken van een deugdzaam gemoed, en zoude alleen in staat zijn om de schrijfster achting te doen verwerven; ook dan als zij zig meer berispelijk gedragen hadt; ten minsten bij ieder die bedenkt dat een zeer jong meisjen in Jansje's omstandigheden was verleidt, door den schoonschijnendsten, stoutsten en listigsten deugeniet? die ooit zijn' roem stelde in de | |
[pagina 213]
| |
sexe te bederven: zij, mijn waarde blondel, viel niet uit ligtvaardigheid! zij beminde van arkel om dat zij geloofde dat hij haare liefde verdiende, en zo als ik duidelijk zie, meer in een onbedacht oogenblik dan wel uit eenige redenen, welke dan ook - zouden verstandige menschen nu juist zo streng zijn om haar te verwerpen, dewijl zij, nauwlijks meer dan zestien jaar zijnde, en geen eene vriendin hebbende - ouderloos alleen het leven doorgaande - niet overwogen had, dat zulk eene voorstelling onmogelijk komen konde van eenen man die haar waarlijk achtte en beminde? dit kan ik niet gelooven - in haare oprechte en alles overschreiënde liefde voor hem, ligt alle haare verschooning; doch ik ben zo verzekerd dat gij even eens als ik over dit stuk denkt, dat ik het onnodig acht u hier over iet meerder te schrijven - Hoe veel verstands van arkel ook hebbe, zijn brief toont wel dat hij jansje nooit gekend heeft, want welk een slecht hart hij ook bezitte, ik denk niet dat hij als dan in staat zoude geweest zijn haar zo een' brief te schrijven. Ik gaf beide brieven haar weder; en mij zelve gaf ik het genoegen van haar te verzekeren dat ik haar met achting beminde, en het mij eene eere zoude rekenen haare vriendin te worden - dit werd beantwoord zo als het verdiende; zij hervattede dus het gesprek. zij. Gij ziet dan, Mevrouw! dat ik min | |
[pagina 214]
| |
schuldig ben dan ik geschenen heb - ik ben gevallen, maar ach! (en zij weende,) uit zuivere liefde, uit goedhartigheid, om een' man dien ik gelukkig kon maken, zo als hij betuigde, alle twijfeling te beneemen, of ik hem ook beminde: doch toen ik zag wie hij was, heb ik, zelfs ten koste mijner gezondheid, niets verzuimd om hem uit mijn zwak hart uittescheuren, en zag met ijzing op zijne schuldige begeerten neder: hoe gelukkig was het voor mij dat ik hem, die bleef voorwenden mij te beminnen, konde ontwijken, en onder de bescherming kwam van eene vrouw die ik u nooit in alle haare verdiensten kan leeren kennen. ik. Hebt gij aan Mevrouw T.... uw geval verhaald? zij. Ja; mijne schaamte en droefheid zelfs konden mij niet beletten haar alles te belijden - ik kon het denkbeeld niet verdraagen, haar te misleiden, door haar onkundig te laaten van eene onvoorzichtigheid die mijn geheel volgend leven bewolken zal: ik was nooit zeer blijgeestig, maar sedert ik op deeze zwakheid heb te rug te zien, heb ik al den troost van den Godsdienst, en alle de tederheid deezer dierbaare vrouw noodig, om niet te bezwijken; ja somwijlen kan ik dit nog min aan mij zelve dan wel aan mijn' verleider vergeeven - ô Mevrouw! toen ik u in de kerk zag... maar dat is onbeschrijvelijk; schaamte, droefheid, berouw, alles wat smartlijk, en voor de eigenliefde hard is, verscheurden mij dermaate, dat ik | |
[pagina 215]
| |
t'huis komende ten uitersten ongesteld was. (Zij weende.) ik. Wel, lieve Juffrouw greenwood! hebt gij mij zo weinig gekend! vreesdet gij dan dat ik behoor onder die welken den eersten steen werpen op ongelukkigen? dit bedroeft mij! onze verkeering was wel niet groot, doch gij had u behooren te herinneren, dat coosje blondel noch in haar voorkomen, noch in haare gesprekken, ooit iet had het welk haar voor u zo vreezelijk moest gemaakt hebben: ik zal u, hoop ik, daar van dagelijks overtuigen, en verzoek uwe vriendschap. zij. Mijne vriendschap! altoos beminde ik u het meest van alle mijne goede bekenden; doch ik kan u nooit genoeg nabij komen om u daar van te overtuigen: dit was ook mijn ongeluk - de wijs waarop van arkel altoos over u sprak, gaf mij de verzekering dat hij eene deugdzaame vrouw hoog achtte; en... maar genoeg daar van, ik omhels u, dewijl gij mij dit toestaat, als mijne vriendin, en hoop dat gij over mij in alle opzichten voldaan zult weezen. Vervolgends vroeg zij mij, of ik niet wist wie die jonge Juffrouw was, met wie hij voorgeeft te zullen trouwen? ik. In persoon ken ik haar niet, blondel ook niet, maar ik weet wel wat naam zij heeft, en waar zij woont. (Ik merkte wel waar zij heen wilde.) zij. Ik behoef u niet te zeggen, Mevrouw! dat ik deezen brief en mijn antwoord heb medegedeeld | |
[pagina 216]
| |
aan Mevrouw T... maar dit dien ik u te zeggen, dat zij en ik niet liever begeeren dan een middel uittevinden om het onschuldig meisjen, ware 't mogelijk, te redden. ik. Ik had zo dra zijnen brief niet gelezen of ik had het zelfde voorneemen: staat gij mij toe, dat ik aan mijnen Broeder deeze twee brieven doe ter hand komen, op dat hij daardoor in staat gesteld worde, van de jonge Juffrouw of haare ouders te waarschouwen voor eenen man, dien hij tot nog toe niet los liet, dewijl hij geen denkbeeld konde hebben van zulk een alles overschreeuwende snoodheid en zedeloosheid. zij. Zou dit ook Mijnheer blondel in moejelijkheden met zijn' vriend van arkel kunnen wikkelen? ik. Dit is niet onmogelijk, maar ik ken mijn' Broeder; daardoor zal hij niet afgeschrikt worden om zig van zulk een' pligt te kwijten, als de eer en het geluk van eene onnozele in veiligheid stellen zal - of weet gij 'er iet anders op? zij. Mij dunkt ja: indien Mevrouw T... dit op haar name; haare woorden zullen denk ik van groot gewigt zijn, zo wel bij de jonge Juffrouw als bij haare ouders. ik. Goed: niets kan beter dat oogmerk bereiken: zend mij dien brief, ik zal hem aan mijnen Broeder insluiten, om hem adres te laaten geeven aan haare ouders: want viel hij in de handen der jonge Juffrouw, dan zou zulk een listig bedrieger | |
[pagina 217]
| |
zeker in staat zijn, haar (die hij zegt dat weinig verstands heeft,) deeze waarschuwing onnut te maaken. Wij zijn dan afgesproken dat zij Mevrouw T... dit zal voorstellen, en dewijl zij verzekerd is dat deeze braave vrouw in onze schikking treeden zal, hoopt zij mij overmorgen dien brief te zenden: ik wacht van u dat gij allen spoed zult maaken om hem adres te geeven. Vervolgends nam ik afscheid, en hoopte haar weldra tot mijnent te zullen zien - ik vond wilhelmi en Mevrouw T... in een veelbevattend gesprek, waarin Juffrouw greenwood veel aandeels had - ‘Ik heb,’ zeide Mevrouw T... uwen waardigen man het een en ander ‘verhaald, nopens jansje: mij dacht dat zo een man het hart wèl genoeg geplaatst had, om van haar geval wel iet te mogen weeten: mijne verwachting is beantwoord, en ik bedank u nog Mevrouw, dat gij mijne jonge vriendin met uw bezoek vereerd hebt, ook om dat ik nu de kennis met onzen Dominé heb aangevangen, en hoewel ik weinige menschen, en nog minder Dominé zie, zo verzeker ik u dat uw beider bezoek mij zo bevalt, dat ik bij de eerste gelegenheid in persoon u daarvoor zal komen bedanken’ - Ik beantwoordde dit op eene wijs die haar overtuigen moest dat ik dankbaar was. Het werd mooi laat, en dewijl wilhelmi de fargon buiten mijn weeten had laaten komen, en | |
[pagina 218]
| |
die nu gereed stond, namen wij afscheid zo als ik ook doe omtrent u... Daar brengt men mij den brief; ik maak zo veel spoed om u die te zenden dat ik schielijk afbreek - Wacht weldra een tweeden van,
Uwe liefhebbende Zuster,
coosje wilhelmi.
P.S. Duizend groetenissen van Dominé, ook aan het vrouwtjen. |
|