Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 4
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 178]
| |
mijnheer!Hoewel ik reden heb om te denken dat uwe hoonende vooroordeelen omtrent mij ongenezelijk zijn, vooral om dat ik de eer niet heb van te behaagen aan zekere Dame, die ik misschien beter ken dan gij zelf, hoe na zij u in den bloede besta; doet echter het medelijden dat ik gevoel voor u, voor uwe huisvrouw, mijne goede vriendin, (aan wie ik ook de grootste verpligting heb,) en voor uwe dochter, mij de pen opneemen, en ik zie mij in staat tot iet, waartoe ik nooit had gedacht te zullen besluiten - ik schrijf aan den Heer wildschut! - aan dien man, die mij op de beledigendste wijze durfde behandelen in zijn eigen huis, en de gaste zijner vrouw zijnde - maar ik heb mij daar boven geplaatst, en heb de voldoening van te zien, dat ik beter ben dan ik van mij zelve durfde denken - ken mij eens te recht Mijnheer wildschut! nogmaals geef ik u de gelegenheid; gij denkt mij te kennen, maar gij vergist u - de tijd zal toonen dat ik u in deezen de waarheid zeg. | |
[pagina 179]
| |
Indien mijn Broeder mijnen raad gevolgd hadde, hij zou een geheel ander man zijn dan hij nu is: hij was al vroeg een schepzel, dat men fatsoenlijk ligtmis noemt: wat ik ooit daar tegen inlag baatte niets; ik was slechts zijne zuster, en alle zusters hebben geen even grooten invloed op haare broeders, ten zij dat die broeders heele zwakke hoofden, en des geleidelijke zielen hebben - hoe verheugde ik mij, toen hij mij zijn oogmerk van te willen trouwen, mededeelde! het zusterlijke hart vleit zig zo gaarne met de zedenverbetering eens eenigen broeders! hij verhaalde mij, op wie hij zijne zinnen gevestigd had - het is altoos zorgelijk een liderlijken knaap te trouwen; doch van arkel had verstand, veel zelfs! hij kon des te recht komen, indien hij een meisjen vond dat verstand en gedulds genoeg had, om hem met liefde en zachtmoedigheid te leiden: sedert dit zijn voorneemen gedroeg hij zig minder slecht - dat is hij maakte minder gerucht; om kort te zijn, de uitnoodiging van Mevrouw, vermits ik in de stad moest komen, en een' Doctor spreeken, was mij te aangenaamer, daar dit mij gelegenheid zoude geeven, om mijne aanstaande zuster te zien en te leeren kennen: sta mij toe oprecht te spreeken, Mijnheer! - ik vond uwe dochter ongemeen fraai, doch ontdekte geene dier vereischten, die noodig waren om een wilden knaap, als van arkel, te recht te brengen; ik zag dat de wil der jonge Juffrouw de wet voor haare Moeder behelsde; dat gij Mijnheer u zo | |
[pagina 180]
| |
weinig met uwe dochter bekreundet als u meermaals ophield met de jonge Juffrouw hofman - nooit spraakt gij haar toe dan met eene onverschillige koelheid, die wel toonde dat gij over den pligt eens Vaders al heele gemaklijke begrippen koesterde. Dit alles hield ik mijnen Broeder voor oogen; doch drift had hem doof en blind gemaakt, voor alles, behalven voor de schoonheid zijner beminde keetje: eindelijk koos hij de partij om mij op dat onderwerp te misleiden, en ik, willende hem dit betaald zetten, beantwoordde hem op den zelfden trant: dit hebt gij gezien in die brieven, die mijn man bij verzinning verkeerd adresseerde, en die zo veele haspeling en verwarring gemaakt hebben - Juffrouw keetje zal nooit ontkennen, dat ik haar gewaarschouwd heb, voor mijn' broeder - ik verhaalde haar zelfs, om haar toch te behoeden, dat hij, onder allen, een uitmuntend schoon, beminnelijk, deugdzaam zestienjaarig meisjen, (zonder middelen doch van goeden huize,) verleid en haar daarna verlaten had - keetje beantwoordde dat op eene wijze, die haar geen eere aandeedt - met Mevrouw over dit alles te spreeken? waartoe zoude dat gebaat hebben? zij zelve was bijna zo gezet op mijn' Broeder als haare dochter: en was de wil van de Dochter dan geen wet voor de Moeder? - met u, Mijnheer? gij waart ongenaakbaar, en toondet mij meer blijken van kleinachting dan ooit eene vrouw onbetaald verdraagen heeft, | |
[pagina 181]
| |
of behoort te verdraagen - met Juffrouw hofman? ik admireer haar verstand, en begaafdheden, maar ook dat meisjen vond geraden uw voorbeeld omtrent mij zo wel in acht te neemen, als of het haar hoogste belang ware, in uw haar voorbeeld te zoeken - dit was des onmogelijk: ik zou nu zelf mijn' Broeder nog te goed achten, om door zo eeene trotsche, op haare gewaande deugd trotsche Savante, te recht gebragt te worden; daar - ik in 't eerst nog al over dacht - zij had ook, merkte ik, geen geld genoeg voor hem - dit in 't voorbijgaan. Ik spoedde mij naar mijne stille vreedzaame woning, liet van arkel zijn eigen zaak voordzetten, of bederven, en spottede met hem naar gewoonte van tijd tot tijd, altoos hoopende dat hij wijzer worden zoude; doch weldra brak ik met hem, hoorende dat hij voordging in allerleie buitensporigheden, (uitgenomen de dronkenschap;) dat hij speelde, en wel valsch speelde: eerst echter schreef ik hem nog eens, doch dit maakte hem zo woedend, (en woedender schepzel is 'er niet, als hij kwaadaartig is!) dat hij hier heen vloog, en zwoer, nooit een voet meer bij mij te zullen zetten: zijne baldaadigheid ging zo hoog, dat de hoop die ik had van moeder te zullen worden, daar door op de geweldigste wijs is verijdeld. De tijding die de braave jongeling ligthart mij bragt, ontrustte mij zeer: ik stelde vast dat van arkel haar vervoerd heeft - wie toch anders? | |
[pagina 182]
| |
Hij heeft veele schulden van eer, (zo als zulke knaapen speelschulden noemen,) en zal des de goudbeurs van Juffrouw keetje nevens haare juweelen noodig hebben - wat beklaag ik u Mijnheer wildschut! en wat beklaag ik het arme dwaaze meisjen, indien het waar is, zo als wij gehoord, maar noch van arkel noch ik geloofd hebben, dat gij geruïneerd zijt, dan is hij ten minsten gestraft in zijne bedoeling, en zal het vermaak niet hebben uwen rijkdom ten zijnen eigen bederve te verspillen; doch uwe dochter zal niet minder ongelukkig zijn: arme goede man! had gij mij niet zo zeer gehaat en veracht, hoe nuttig konde ik u geweest zijn! Ik heb bij een zijner vertrouwdste makkers, (zulke ondeugende jongens hebben geene vrienden,) vernomen waar hij heen is, en die verzekerde mij te gelooven, dat hij naar Engeland is overgestoken: het kan zijn, want wij hebben daar, en wel in London, een' Naastbestaande, zijnde een oud man die rijk en Kwaker is: dien zal hij zeker opzoeken, zeggen dat hij getrouwd is, en komt zien of hij hem niet iets kan bezorgen, 't zij in zijne zaaken of bij andere kooplieden: hoewel hij even weinig vanNegotie weet als van deugd of eer: hij is wel in staat, om door zijn schoonschijnend voorkomen den goeden vroomen man te verstrikken, indien deszelfs geest niet tegen hem getuigt; doch om daar niet losjes bij te berusten, zal mijn geest tegen hem getuigen: en gij kunt hoopen dut uwe dochter met | |
[pagina 183]
| |
de eerste Paqetboot te rug komt; en ik zal het genoegen hebben u te hooren zeggen, dat zij, die gij de verleidster uwer dochter noemt, haare behoudster is - zoudt gij nu nog denken, dat gij aan Juffrouw hofman grooter verplichting hebt dan aan mij? Ik zal de copie mijns briefs aan dien eerlijken man hier insluiten - oordeel daar uit, hoe ik voor u ijver - Ik heb hier niets bijtevoegen, dan dat ik ben,
mijnheer!
Uwe Dienaares en Vriendin,
c. lenting, geboren van arkel. |
|