Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 4
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 118]
| |
mijnheer, zeer geëerde en geliefde oom!Het is zo lang geleden dat ik mij de eer niet gaf aan u te schrijven; niet om dat ik u niet hartlijk beminde, maar, ik weet het niet, mij dunkt dat een zo los en vrolijk meisjen weinig geschikt is om aan een' man van uwe jaaren brieven te zenden; te meer daar gij altoos zo veel in uw hoofd hebt: met Tante ging dat beter, die is zo goed dat zij alle mijne grillen en gekheden in de beste plooi vouwt; maar nu, mijn waarde Oom! heb ik u ééne gunst te verzoeken; naamlijk deeze: zoudt gij ons allen het genoegen niet willen geeven van Tante en Nicht bij ons te laaten komen? wij zullen alles wat ons mogelijk is in 't werk stellen om beiden den tijd aangenaam te slijten. Ik weet niet, waarde Oom! of het mij wel voegt u te zeggen dat ik het grootste deel neem in den ramp die u getroffen heeft, en waarvan mijne moeder mij het een en ander heeft verhaald: ik hoop dat alles zig beter schikken zal dan men denkt: hoe dit zij, ik behoef u niet te verzekeren dat mijne | |
[pagina 119]
| |
waarde Ouders uwe beste Vrienden zijn; dat ons huis groot genoeg is voor uwe en onze famille, en dat wij aan het onze genoeg zullen hebben - antwoord mij, bid ik u! met eenige weinige regels, en zo Nicht en Tante ons dit vermaak geeven, zal mijn Broêr beiden komen afhaalen. Dus verre was ik toen ik deezen mijne lieve Moeder voorlas: zij vondt dien zeer goed om het liefderijk oogmerk van mij, en om mijn pligtmaatig gedrag omtrent mijn' Oom; doch, zij zeide mij tevens, dat gij u thans in zo veel verdriet en onaangenaamheden bevindt, dat zij niet wist of zij mij wel konde toelaaten u dit briefjen te zenden: ziende dat mij uw ongeluk dermaate trof, dat ik zeer, ja met al mijn hart schreide, sprak zij dus - ‘betje! ik heb u reeds verscheiden jaaren als mijne vriendin beginnen te handelen: gij hebt aan die eer dankbaarlijk beantwoord; ik ben ook bedroefd mijn kind, en ik zal 'er u, als aan mijne vriendin, de reden van toebetrouwen - uw' Oom is zeer ongelukkig, niet alleen om dat hij geruïneerd is; maar om dat uw Nicht zig op eene wijze omtrent hem gedraagt, die ik u in alles zo niet kan mededeelen: weet alleenlijk dat keetje onverzettelijk weigert den Heer van veen te trouwen, hoe edelmoedig hij ook nu zijn aanzoek vernieuwd hebbe - dit maakt uw' Oom raazend op zijne dochter, en ik vrees voor slechte gevolgen’ - ik verzocht toen verlof om nog een weinig in deezen te mogen schrijven: dit | |
[pagina 120]
| |
is mij toegestaan, ik bedien mij van die vrijheid. Och mijn lieve Oom! gij waart altoos zulk een goed man; zoudt gij Nichtjen nu met te groote strengheid willen dwingen dat zij tegen haar' zin trouwde? Geloof mij, laat keetje bij ons komen, en wij zullen niets verzuimen om haar dat huwelijk aanteraaden: ik voor mij kan niet bedenken wat keetje tegen den Heer van veen heeft; doch de smaak is vrij; ik zou misschien geen' zin hebben in iemand die haar weêr behaagde - vergeef haar ook indien zij u niet zo wèl behandeld mogt hebben, als haar pligt eischte: zij was tog altoos goedaartig, en meêgaande: vooral bedroef u zo zeer niet dat het uwe gezondheid zoude schaden: ik wenschte dat ik u wat van mijne vrolijkheid konde bijzetten, want mij dunkt dat ik altoos nog genoeg zou overhouden - Nu, lieve Oom! omhels ik u en Tante en Nichtjen, met mijn geheele hart, en blijf:
Uwe liefhebbende Nicht en dienaares
e. stamhorst.
P.S. Vader zal u in de volgende week, een heel grooten brief schrijven, hij heeft nu geen' tijd. |
|