Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 4
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 88]
| |
waarde broeder!Het was niet uit ondeelneemendheid dat ik uwen laatsten brief niet eerder heb beantwoord; maar om dat ik hier in eene voogdij geplaatst ben, die mij overgroote moeite en bezigheden verschaft: het medelijden met verongelijkte weezen heeft mij genoeg getroffen, om mij voor eenige weeken, met niets anders bezig te houden, dan met het onaangenaam werk van schurkerijen te ontdekken, en geroofd goed te rukken uit de klaauwen der zulken, die zig in het vertrouwen huns overledenen vriends zo wèl gevestigd hadden, dat zij zonder veele moeite zijne kinderen tot den bedelzak konden brengen: dit weinige zal u doen zien, waarom ik u niet eerder schreef; en mijne vrouw is eenigen tijd al zeer onpasselijk geweest, anders zou zij de pen hebben opgevat; doch het was haar niet mogelijk: eene aanhoudende hoofdpijn belettede het haar. Gij zijt zeer zeker in moejelijke omstandigheden, en hoe wel ik mij vlei, dat uwe vrees voorzeker | |
[pagina 89]
| |
iet ongegrond is, zo blijft echter uw lot lastig; vooral, om dat gij niet wèl weet, hoe u best en verstandigst daar in te gedraagen; immers naar uw eigen betuiging. Hierin zijn wij het ten minste ééns, dat Nicht keetje nooit zulk een slecht mensch tot haaren man hebben moet: ik weet niet, of eene vrouw van de verhevenste deugd en het uitmuntendste verstand, wel eene voldoende verschooning kan vinden, in haar goed werk, als zij onderneemt niet een los, een woest jongeling, maar een waar ligtmis te trouwen, welke schoone beloften zij ook doe, en hoe veel zij van zijn gezond verstand moge verwachten; doch hoe dit ook zij, geen keetje wildschut, moet ooit in de magt van eenen van arkel komen; dit is buiten alle bedenking, ik herhaal het nogmaals: gij zelf schijnt daar nu zo wèl van overtuigd, dat het nodeloos zijn zoude, daaromtrent verder iet aantemerken. Daar moet, waarde Broeder! al zeer vroeg eene merkelijke verzwakking in uw' geest zijn voorgevallen: het hart laat zig dan ook gemaklijk wijs maaken, dat het gelukkig is; en de zedelijke smaak is ook ligtlijk overtehaalen, om toetestemmen, dat het wèl kiest, en in dat gekozene iet aangenaams vindt: hoe gaarne zag ik, dat gij uwe aandacht hier eens eenige oogenblikken bij bepaaldet! De uitmuntende richardson, deed het beste deel der vrouwlijke sexe een bijzonderen dienst, | |
[pagina 90]
| |
toen hij Clarissa deed belijden: ‘Dat de Hemel haare trotsheid gestraft heeft, toen zij zig door dien zelfden Lovelace, die zij had poogen te recht te brengen, op de snoodste wijs mishandeld, ja onherstelbaar bedorven vond’ - dit is ook de groote les in dat boek. Denk intusschen niet, dat ik een' van arkel niet zo zeer beklaag als verfoei: eene allerslechtste opvoeding, gesterkt door het schandelijk leven zijns Vaders, maakt hem in veele opzichten lijdelijk: gij noemt hem een huichelaar: een huichelaar is zulk een geheel bedorven mensch, dat ik huiver om met dien naam iemand te noemen, die mij daarvan door herhaalde bedrijven, alle zedelijke zekerheid geeft: hoe dikwijls noemt men een aan zig zelf zeer ongelijk mensch, huichelaar! vooral, indien wij hem, nu eens door eene vuurige devotie, dan weêr door zijn alles vernielende drift, tot, bij voorbeeld, wellust zien wegsleepen: dit bewijst, 't is waar eene berispelijke zwakheid van geest; maar maakt hem nog niet tot een huichelaar; zo een mensch schreit even zo wel de oprechtste traanen, in den arm der minnaaresse, als aan den voet des kruises: het komt mij dus voor, dat meer een gehoond Vaderlijk gezach, dan wel uw reden, den jongeling deezen vrezelijken naam toebijt. De bedaarde opmerker der menschlijk natuur, ziet intusschen in zo een man veel meer den dronken involger zijner overheerschende driften, dan | |
[pagina 91]
| |
wel den veinsaart: is het ook al zo klaar dat een jongeling met zo veel verstand als van arkel heeft, na zijn gesprek met den deugdzaam goeden de groot, alleenlijk geveinsd heeft, zijn levenswijs te zullen verbeteren; en indedaad is voordgegaan om een loos? op keetjes bederf uitloopend plan, ter uitvoer te brengen? doch nu, ontdekt zijnde, moest hij immers geloven, dat voortaan alle zijne betuigingen voor valsch zouden worden aangezien? wat kon hij nu meer verliezen? hij zag zig als uit het rijk der deugd gebannen; hij wacht des van de ondeugd zijn geluk; dat is - de bereiking zijns oogmerks - ééne der droevigste gevolgen eener gezette hebbelijkheid in het kwaade, is ook, dat zij den misdrijver in de noodzaakelijkheid brengt, om veel verder te gaan dan hij zelf immer zig voorstelde: hoe veele ondeugden moet men aaneenschakelen, om de schraale vrucht eener eerste misdaad te kunnen erlangen! - alle zulke overwegingen doen mij wenschen dat de Heer samuel de groot, den indedaad ongelukkigen jongman, niet geheel los liete! dit is maar te dikwijs het geval: de waare vriend der menschen, ziet met afgrijzen, en deernis, die schepen vertrekken, waarop zo menig verdoold jongeling, door zijn eigen Vader, geworpen wordt, om overtesteeken naar gewesten, alwaar hij, bijna noodzaakelijk, het bederf en ongeluk door zijne opvoeding begonnen, zal voltoojen; hij ziet ook met een diepgehaalde zucht, de zogenaamde ver- | |
[pagina 92]
| |
beterhuizen, waarin men de laffe losbandige, de wellustige jeugd overbrengt, ten einde daar, zo heet het, tijd en gelegenheid te hebben, om zig tot een geschikter gedrag te leeren bepaalen; en daar zij, of door ledigheid en eenzaamheid, het verstand verliest, of een trap van schurkerij beklimt, die men in alle zyne gevolgen niet kan uitzien - ik begrijp wél, dat dit middel veel gemaklijker is, om een slecht jong mensch uit de maatschappij te bannen, dan alle mogelijke middelen ter zijner verbetering, met oordeel en langmoedigheid te beproeven; doch of het met den pligt van waarachtig deugdzaamer menschen meer overeenstemt, dan zeg ik neen: o zodra een jongman deeze openlijke schande wordt aangedaan, heeft hij, (immers naar zijn inzien,) niets meer te verliezen; en indien hij veel geest en sterke driften heeft, staat hij nu nergens meer voor. Gij, waarde Broeder! zult mij immers niet kwalijk neemen, indien ik u met bedaardheid, en ernst nu eens een weinig over u zelven onderhoude? uwe opvliegende drift heeft u in het geval met van arkel tot veele onvoorzichtige stappen gedreven: indien de drift u niet alle overweging onmogelijk gemaakt hadde, zoud gij uwen brief, die bij uw vrouw en dochter zo veel moesten afdoen, nooit uit uwe handen gegeven hebben: indien van arkel, daar hij dien brief in zijne magt heeft, keetje te spreeken krijgt, of een middel vindt om haar te schrijven, (waar- | |
[pagina 93]
| |
toe hij zeker loosheid genoeg heeft,) zal hij dien brief in een geheel ander licht plaatsen; misschien wel een geheel anderen schrijven, en haar dien ter haarer eigene beoordeeling toezenden; uw dochter zal, alleenlijk om haar hoofd, (naar gewoonte,) te volgen, daarbij geredelijk willen berusten; en zal uwe vrouw denkt gij, u gelijk geeven, als 't 'er op aankomt om haare dochter tegentespreeken? Ik bid u ernstig, breng haar, zo rasch doenlijk, bij ons Buiten! en twijfel nooit, aan de deelneemende vriendschap, van uw Broeder en Zuster,
stamhorst. |
|