| |
| |
| |
Zes- en- veertigste brief.
Antwoord op den voorgaanden.
Nu, sijntje, je zult mij in lang zo niet verblijen als je me nu hebt doen veraltereeren: ik moest eens drinken zo trilde en beefde ik, en had den heelen dag zwaare hoofdpijn, en mijn man was 'er ook krachtig van aangedaan - ‘Wel!’ zei ik, ‘zou het Christelijk of mogelijk zijn, dat zo een Comptoir fout zou loopen! ei wat, het kan niet weezen;’ maar ik heb het altijd wel gedacht en verwacht; en ook dikwijls genoeg gezeid.
Zie, ik ben recht uit, dat weetje, en dat moetje mij ook niet kwalijk neemen, maar al hadje lui Konings goed gehad, het zou hebben moeten opraaken: als een vrouw niets in 't huishouden inbrengt, en nooit eens een voordeeltjen doet, (zo als ik, die geen regen of wegen ontzie,) en altoos gekleed is als een Prinses, en alle dag visites doet, en ontvangt, en speelt tot 's nachts de klok twee uuren, en als zij eene dochter heeft, voor wie niets te duur of te kostelijk is, dan moet dat fout loopen, kan 'er niets overschieten dan een O met een P - of dat nu zo weezen moet met rijke kooplui, daar hebben wij geen verstand
| |
| |
van, mijn man en ik zijn maar burgerlui, die zo stilletjes bij den weg gaan, en van de mode niet veel weeten; ik altoos niet, hoewel richters lang in de wereld leefde, en wel weet hoe of de manier is.
Hoor, sijntje, je bent mij een goede en lieve vriendin, maar had jij als ik gedaan, en keetje met u naar de verkoopingen gebragt, (daar ook wel groote Mevrouwen, en rijke lui komen,) dan zou jij menig mooi dingetjen voor een appel of een ei gekocht hebben, vooral in jou lui groote Bank van Lening, en dan had je dat weêr kunnen verkoopen, met een zoet winstjen, mag ik zeggen, voor niet gekleed en gereed zijn.
Het is waar, dat mijn huis volle klein is, maar ik heb een groot ouwerwets huis, met een stal of pakhuis daar achter, in 't oog, waarin men zegt dat het spookt, zo dat, ik zal het voor een prijsjen hebben, want de lui gaan 'er uit, om dat 'er alle nachten zo een geraas is, en de boojen 'er niet blijven willen; daar zou ik dan mijn groote meubelen in plaatzen, die niet bang zijn voor spooken; ja ja! wij moeten zo eens een grapjen hebben: want je moet weeten dat ik nu alles opkoop; en nauwlijks tijd heb om met rust te eeten of te drinken: ik koop nu zelfs beelden en tuinsieraden, die dikwijls schande koop gaan; 't kan niet scheelen wat ook, als het maar een koopjen is: ik heb nu drie Fortuinen, die niet lelijk zijn,
| |
| |
en een Mercurius, en een Neptunus met zijn tuinhark, allegaêr Goden van het blinde Heidendom: je zou niet geloven, kind, wat daar nog wel opzit! voorleden week verkocht ik nog een lelijk misselijk portrait, allegaêr van wit allebast, aan mijn Remonstrantschen buurman, die 'er veel werk van maakt, om dat het een socrates of een heraclit of zo, is, die dat beeld geloof ik aanbidt, zo als de Roomschen lui de maria of de Sint anthonius.
Ik was blij dat ik het lelijk ding maar kwijt was; ik zag 'er zo veel raars niet in; hoewel, de mijne zei dat het een anticq, of een Griek, of wat weet ik het, was.
Nu heb ik een heele kamer vol schilderijen en portraiten, allegaêr kerjeus gemaakt, en een onder anderen van een Fransch Raadsheer, waarvoor mij zeker iemand een douzijn ducaten bood: ik heb ook een groot schilderij daar de belegering van Troojen, of Jerusalem op staat, 't is alles moord en brand wat je oogen zien: ik kocht het ook al in een Logement, voor een wisjewasjen, daar het waarschijnelijk tot leering van onze jonge lui gehangen heeft: de mijne, die ook al zo wat smaak in de schilderijen heeft, maar geen prullen wil in huis hebben, heeft mij verzocht om dat te koopen, want ieder heeft zijn beurs: en om dat hij een groot kenner van prenten en oudheden is, en mij wèl betaalt, wilde ik hem dat plaisier niet weigeren.
| |
| |
Als uw boêl verkocht word, kom ik vast over; zie kind, jij hebt kostelijke stukken, en die zullen voor een wisjewasjen verkocht worden, en het is klaar dat gij mij, uwe oude vriendin, veel liever dat winstjen gunt, dan aan een wild vreemd, die maar koopt om dat zij het noodig heeft, en 'er anders geen duit voor bieden zou: en ook, ik neem die heele boêl met mij naar Rotterdam, want het zou je tog spijten als je jou kostelijke meubels, in uitdraagers winkels, ja op sluizen en markten zaagt pronken, daar men gewonnen en geboren is - en als uw dochter trouwt, kunt gij die allen bij mij voor een klein winstjen weêr inkoopen, en de andere lui moeten mij de dingen uit de handen breeken; zo dat, ik zal vast op de verkooping komen, en dan kunnen wij nog eens van ouwe dingen praaten.
A propos, zo ik evenwel eene dochter had, zij zou mij zo veel praatjens niet moeten maaken, noch zo ageeren tegen haar eigen Vader: want hoewel hij nu zo wat narrig is, volgends uw schrijven, hij meent het wèl, en ook, hij was altoos een goed Vader; volgends uw eigen zeggen; want hij liet keetje alles doen wat zij wilde, en zo zij een dankbaar kind was, dan zou zij dat ook erkennen, en nu niet met haar eigen hoofd voord willen: en waarom wil je lui Prinsesjen die beniste Heer niet hebben? je moest de mijne eens hooren over de Benisten! hij wil wel zeggen dat de Benisten omtrent zulke eerlijke koop- | |
| |
lieden zijn als de quaakers: ik zeg je, dat hij van zaaken weet; zij hebben, zegt hij, nog het eigen geloof dat de Apostelen hadden, en zijn zeer goed arms; en zij zijn ook heel goed vrouws schijnt het, en leven 'er kostelijk van, en zijn in lang geen stijve klikken; want zij gaan zo wel in de Comedie en op danspartijen als alle andere Christenen; zo dat, dit is maar hoofdigheid van keetje, en anders niet: maar zij houden van knap in 't huishouden, en dat zal de jonge Juffrouw, die niet gewoon is iet te doen, of 'er het oog over te houden, slecht aanstaan; dat is het maar - mijn man ziet en denkt veel, maar is niet van zeggen: ik verhaalde hem uw droevig ongeluk; mijn lieve mensch, ik weet dat hij het bij zig houd; want anders zou ik 'er niet van gerept hebben; en hoe die jonker en zijn zuster u behandeld hebben, en zo al wat daar bij hoort: nu zegt de mijne, dat keetje, als zij zo een hoofd heeft, en zo weinig achting en liefde voor haar ouders, dat zij vol houden wil, omdat zij wil, dat zij dan, al was zij zo schoon als de Adonias die ik in mijn voorhuis geplaatst heb, niet alleen zo een braaf Heer, als van veen is, niet verdient, maar dat zelfs die ligte kwant haar nog te duur heeft; en daar heeft hij gelijk in; want wat lach ik in een mooje vrouw als zij geen reden verstaat? ja de mijne mag graag wat moois zien, en daar heeft hij gelijk in, maar hij houdt niet van zulke grillige stoute dingen, als uw keetje.
| |
| |
‘En,’ zeit hij, ‘als ik een' zoon had’ (en wij zijn maar burgerlui) ‘ik zou hem beletten zo een meisjen te trouwen, al had zij zo veel duizenden als hij honderden’ - en heeft uw dochter zo veele rijke pretendenten? wacht kind, zodra zij uw geval hooren, zullen zij wel aftrekken; zeg dat ik het je gezegd heb; zij hebben zelven te veel noodig, en daar wordt zo veel gelds niet meer gewonnen als in onzen jongen tijd: daar hoort wat toe om een huishouden te voeden, als de vrouw niets geleerd heeft, dan wat wisjewasjens, en zig te kleeden en opteschikken; en man ook zijn kostbaare plaisiertjens heeft: ik weet wat al die nesten van blonden en gaazen kosten, en daarom koop ik alles op verkoopingen dat wint mij krachtig veel uit: ik heb mijn grootste zijkamer daar van vol, en verkoop die wisjewasjens, die meer verhaveloosd dan versleten zijn, weêr aan onze halfblanks Juffertjens, die graag in de mode zijn, en niets nieuws kunnen koopen; want deeze willen de rijke lui altoos naäapen; zo is de wereld! het is hier net als te Amsterdam: ja mensch, als je nu van verwaarloosters spreekt, dan ken ik meê praaten - voorleden jaar was ik in een huis daar de Heer gestorven, en de boêl op was; een braaf man, die als een ezel gewerkt en gewroet had; 'er waren agt kinderen overig, en de weêuw was het negende kind, naar haar verstand te rekenen; het oudste meisjen was net als je keetje; wist niets dan van uitgaan, op- | |
| |
schikken, en geld uitgeeven; leezen kon zij niet, ook niet schrijven, maar zingen en dansen en de clavier speelen: nu geef ik je te raaden hoe veel zijden pelisses wij in een stovenhok vonden? net dertien! zie mensch, het is de zuivere waarheid, en allen verscheurd, gefrommeld en door poejer en smeer in den grond bedorven: op de vliering, in een ouwe kist, lagen dertig paar zijden kousen, die men met geen tang zou aangeraakt hebben, hoe wel de beenen nog spikspelder nieuw waren; en ik durf niet bepaalen, (want ik wil niemand beliegen,) hoe veel douzijn witte cabretleêren handschoenen in een baliemand lagen! de kostelijkste Turksche tapijten, bemorst en met gaten daarin gebrand, zo groot als mijn vuist; en vol katten en honden drek: (met verlof gezegd:) de braave man had een schoone stuiver gelds toen hij trouwde, en de vrouw was zeer rijk; en hij won, zeit de mijne, 's jaars wel twaalf of vijftien duizend guldens, en had nog nooit een goede schotel op zijn tafel gezien: dikwijls lagen Madam en de Juffrouw nog te elf uuren op het bed te luiëren; dan ontbeet men met al de kinderen, in de zijkamer, met een groote schotel gebak, en chocolade, of koffij, of zo als ieder verkoos; kwam de man te twee uuren t'huis, dan vond hij niets; men had het eeten vergeten te bestellen; men wist niet dat het zo laat was, of men had zelf geen de minste eetlust: de keukenmeid werd geroepen en die moest dan schielijk varkens - carbonaden met
| |
| |
aardappelen haalen: zo Mevrouw zo meid: die bruide dan haar morsige boezelaar maar op een kostelijke mahonijhouten tafel neêr, liet in haast de deur open, en alle daag werd 'er iet uit het voorhuis gestolen: alle stoelen waren kapstokken, en iedere jongen gooide zijn goed maar neêr: kort gezeid, de man was ongelukkig, en nu zijn zij allen arm, want 'er zijn meer schulden dan goederen: ei lieve sijntje, laat uw keetje dit eens leezen, dan kan ze zien waarop zo een leventjen t'huis komt; want al heeft zij nooit iet wanhavenigs bij u gezien, zo komt dat 'er van zelf in, als zulke Prinsesjens geen moeder bij haar hebben, om het roer te stuuren.
Wel mensch ik was zo vol van dat huishouden, dat ik 'er den mijnen over sprak: ‘Je ziet dan, wel grietje,’ zeide hij, ‘dat 'er nog zo wel pronksters en verwaarloosters zijn, onder vrouwen die naauwlijks leezen of haar' naam schrijven kunnen, als onder zulken die men geleerden vrouwen noemt?’ - ja dat zie ik tog wel, zeide ik, en dat het zo al op 't zelfde uitkomt; als men zijn' pligt van huishoudster verwaarloost, het zij men zijn tijd verleest of verbabbelt, verslaapt of verloopt - ‘En,’ zei hij zo, ‘van vrouwen die goede boeken leezen, kan nog iet goeds komen, maar wat kan 'er van zulke domme onwetende pronksters en luie speelsters komen?’ Je moet weten, sijntje, dat dit een bokking voor mij was, om dat ik wel eens ge- | |
| |
schempt had, op onze goede vriendin Juffrouw westdorp, die drie kinderen heeft, en des avonds altoos een paar uuren leest, terwijl de kinderen, (want het zijn meisjens,) haar handwerk doen, en ze ook leert schrijven, als een schoolmeester; en dat moet ik bekennen, dat 'er geen netter huishouding in heel Rotterdam te vinden is: maar ik hou niet van vrouwen, die nooit tijd hebben om eens uittegaan, of verkoopingen te gaan zien: ‘Ja,’ zei ik, ‘al weet ik zo veel niet, ik neem evenwel ook mijn huishouding waar:’ - ‘Dat doet je ook, grietje;’ zei hij zo; doch ik had de streek al weg.
Zo dat ik raad keetje, dat zij den bewusten Heer maar neemt: is hij wat zuinig en digt, ô ho! het brood zal wel opraaken, al snijdt het mes niet aan twee kanten - maar sijntje, je bent nog die zelfde sijntje als voor vijf- en- twintig jaar; wel als jou keetje immers een zo goed huwelijk doet, dan kan jij bij haar inwoonen? Je bent een vrolijke sneêge goede vrouw, die 'er nog uitziet als of je vijf- en- twintig jaar was; dat zal de koop niet breeken, of moeder met dochter beiden komen: hoe krijgt gij het dan in uw harsens om bij mij intewoonen? dat is een vreemd idée: niet dat ik je niet hebben wil; och heer! daar zo veel steenebeelden huisvesten, kan jij ook wel blijven, en of 'er twee of drie eeten dat zeit niet: maar je zult je krachtig bij ons verveelen, kind; want ik hou geen bals of danspartijen; ik gast noch uit noch
| |
| |
in; ik speel niet dan met mijn' man, en zondags avonds vijfhonderd uit, in het potjen, en daar eeten wij dan eens oesters of kreeften voor, en ik ben 'er den heelen dag op uit, en als ik 't huis blijf, heb ik zo veel te schikken en aftestoffen, dat ik geen tijd heb om een woord met hem, als aan tafel, te spreeken: en aan mijn' man zou je ook niet veel hebben, die zit den heelen dag op zijn kamer en in de boeken te studeeren, of printen te beredderen, of de couranten te leezen, en des zomers moet je hem in zijn tuin zoeken; en je bent geen liefhebster van wandelen, anders kon je zamen op den Goudschen weg, en onder de Boomtjens kuiëren; want al is hij maar een stil burgerman, hij is wèl voor 't oog, en heeft rokken bij rokken; zo dat, het zou niet beneden je staat zijn: nu zeit de mijne, dat hij heel veel houdt van verstandige vrouwen, en geestige meisjens, maar wijsneuzen kan hij luchten noch zien: ‘En,’ zeit hij, ‘een huwlijksche voorwaarde kan men niet maaken als men twintig jaar getrouwd is’ - zo dat, kind, stel dat uit uw hoofd, dat is onbegonnen - ‘En,’ zei hij, ‘ik heb zo een schurk gekend, die dit deed, door den Notaris omtekoopen, maar geen eerlijke lui doen dat’ - daar ik nu weet dat wildschut en jij eerlijke lieden zijt, dacht ik, kom aan, ik moet die menschen waarschuwen, want de nood doet veel: evenwel, zo je niet beter kunt, ik zal mijn ouwe vriendin niet verlaaten; en mijn man zal geen neen zeggen; hij is veel te
| |
| |
goedhartig en te leesachtig: en al hield jij niets overig als je eertjen en je kleertjens, ik heb samaaren genoeg voor u; en als die zo wat vermaakt zijn, zal je 'er nog wel knap inzitten.
Uw koets wil ik wel koopen; want al meen ik niet als een malle Prinses door mijn eigen stad te rijden, zal ik evenwel hem koopen; want men begraaft hier alle deftige lui met koetsen; en ik ben wat vies van die huurkoetsen, daar jan en alle man inzit; zo dat, dan had de mijne een knappe koets om achter mijn lijk te gaan, en hij hoefde aan niemand verpligting te hebben, of de koetsiers van de groote lui de handen te vullen; want, al zeg ik het zelve, wij leeven heel wèl; ik hou voor mij zelve niet van statie, en dat zal zo blijven, als ik stof en asch ben; want daartoe moet het tog met ons komen: ja sijntje, men moer zo altemet eens aan zijn einde denken; en die wèl leeft is gelukkig: nu, die dan leeft die dan zorgt; ik laat alles aan onzen lieven Heer over; men moet maar ieder het zijne geeven, en voor een arm mensch wat over hebben - zo dat, gij moet mij ten eersten schrijven, als uw boedel aan de kamer komt, of voor de schulden zal verkocht worden - Nu, heb ik het zo druk met verhuizen van mijn goed, dat indien gij mij zo eene groote vriendin niet waart, ik zou niet geschreven hebben; doch ik scheur het 'er uit; want vriendschap is vriendschap; en men moet nooit zijn vrienden in den nood verlaten; vooral, wanneer wij hun goeden raad geeven
| |
| |
kunnen - Ons huis hier, is zeer aangenaam, de schepen liggen vlak voor mijn deur, en de Engelsche Schotten, zullen u veel divertissement geeven, want zij zijn den heelen dag aan 't lossen en laaden; maar al zat een mensch in hun mond schoenen te lappen, hij zou ze niet verstaan, want het is geen taal als van andere menschen; ja, me dunkt al ware ik in dat Engeland gewonnen en geboren, ik zou hun taal nooit verstaan kunnen: zie, sijntje, ik kan mij dat Mevrouw voor en Mevrouw na zo niet gewennen, als ik aan jou schrijf, en ook als het met uw man zo op zij zit, dan zal je wel weêr Juffrouw wildschut worden: nu, ik heb mijn' pligt gedaan, en je geraden naar mijn beste weeten; zie nu of uw vriendin de Burgemeesters vrouw, u ook een beter raad geeven kan; want goê raad is duur: of misschien wilt gij het voor haar nog niet weeten! spreek ook nog eens met die braave Juffrouw de groot, die zo geduldig is, en evenwel meest al haar capitaaltjen in uw comptoir heeft: vroome wijze menschen kunnen altijd best raad geeven, en onze lieve Heer zegent die tog hier of hier namaals, dat is klaar, want zalig is de mensch die op den Heere vertrouwt, en de gedachtenis der Godloozen zal vergaan, als het huis der spinnekoppen.
Maar nu zal je misschien verwonderd zijn, om dat ik zo met den Bijbel kan omgaan: wat zal ik je zeggen! ik word een dagjen ouwer, en mijn man die niet fijn? maar wèl van leven is, heeft krach- | |
| |
tig veel met den Bijbel op, en hij leest mij, als ik maar tijd heb, dikwijls daar eens wat uit voor: hij leest zo aangenaam dat ik, al zeg ik het nu zelve, dikwijls denk: nu man! je moogt dan geen schatten bezitten, maar je hebt groote talenten! en het is tog maar de waarheid, dat men hier alles moet laaten, en dan zoekt men natuurlijk troost in het Woord - het spijt mij, dat je niet voor Buiten bent, anders dunkt mij zou je wèl zijn bij zuster stamhorst: maar gij zijt niet als mijn man, die houdt ook krachtig veel van Buiten: en, indien ik zo veel niet doen moest om een duitjen te winnen, dan zou hij mij zeker half bepraaten, om een Buiten te koopen.
Hij is magtig tegen het verhuizen; maar ik heb hem een groote kamer voor hem alleen beloofd, en een cabinetjen om zijne prulletjens in te bergen: 't is ook waar, de man kan geen hoekjen voor zig krijgen, daar hij alleen, en niet onder de meubelen zit: hij was altoos van een stil humeur, en heel leesachtig; want, tusschen ons gezeid, ik bestuur alles, zelfs haal ik onze renten op, want daar kan ik beter meê te recht komen; en hij heeft een gemaklijken dag - nu, zo als ik zeg, is Mijnheer wildschut eens wat misselijk, of knorrig, denk dat een ledige beurs een berooid hoofd maakt, en dat niemand volmaakt is; en bestraf keetje toch als zij zulke monden aan haar' vader geeft: zo je denkt dat ik eens een vermaningsbrief schrijven moet, ik zal het 'er van neemen, want mijn man
| |
| |
zeit dikwijls: ‘Hoor vrouw! men moet altoos zo veel nuttig zijn aan zijn evenmensch als mogelijk is’ - Nu, ik blijve uwe vriendin.
m. richters.
P.S. Mij dunk dat ik maar met één aan keetje schrijven moest, ik mogt het vergeeten - maar ik heb 'er ook den brui van - wat zou het helpen? zeit de mijne.
|
|