| |
| |
| |
Een- en- dertigste brief.
De Heer hendrik van arkel, aan Mevrouw christina lenting.
Er is wat aan chrisje; ik diverteerde mij zeer met de gedachten, dat gij doodlijk verlegen zoudt zijn om u te ontslaan van twee schepzels die met u in de vriendschapsboot waren ingescheept - ‘Wat,’ dacht ik, ‘zal chrisje toch kunnen schrijven aan twee vriendinnen die naauwlijks spelden kunnen, en geen schaduwachtig denkbeeld hebben van eene geestige briefwisseling?’ een gaauw danser kan wel uit de grap zijn hand geeven aan eene groote vierkante frissche landjuffer, en, aangemoedigd door de toekijkers, den dans eens herhaalen; doch indien dit alle baldagen moest geschieden, of dat hij daardoor verpligt zoude worden, om zo dikwijls het de Schoone in het hoofd kwam, hem uittekiezen, haar te volgen; mafoi! hij zou liever een oude predikatie gaan zitten leezen, dan dit beginnen.
Eveneens kunnen lieden van verstand wel eens een verlegen uur doorbabbelen, met domme of onkundige modepoppen - vooral zo hun belang dat eischt - zulke geestlooze vrouwluî, (vergeef mij dit woord, dat u zo haatelijk is!) zouden het
| |
| |
opraapen niet waardig zijn, indien zij niet in de blakende gunst der fortuin stonden; of indien knaapen van mijn soort, als de salamander, (zo als het sprookjen luidt) van den wind konden leeven, en - figuur maaken; echter, zo die klugt wat dikwijls moest gespeeld worden, dan woonde ik nog liever in een wildernis, dan in een zijkamer: zulke vrouwen (niet weêr uw haatlijk woord,) hebben in haare logge zielen niet één plaatsjen, zo groot als een klein speldenkopjen, dat vatbaar is voor het waare comicq; en redeneren is nog onverstaanbaarder bij haar; zij zijn te dom om ook maar kattenkwaad te helpen doen.
De aanstaande Mama moet woelen, schateren, den baas speelen, snappen, kakelen, rijden, rossen, lekker eeten en drinken, slaapen, en zig opschikken: zie dit is haar zielenvoedzel - keetje? wat is met keetje te beginnen! zij is even ongeschikt voor verstandige als voor zotte vermaaken: zij kan even weinig haar voordeel doen met uw gezelschap, als met dat haarer schrandere vrienden - deugd, charakter! wat zijn dat voor haar anders dan klanken die zij nasnapt, zo als haar papegaai; zo lang er in het rijk der dieren, beesten; in dat der mode, nieuwe beuzelingen voor haar te vinden zijn, is zij tamelijk gelukkig; doch als het nieuwtjen er af is, is haar hond voor haar zo weinig van belang, of een welgepluimde hoed haar van zo gering een bezitting, als haare vriendinnen hofman en sadelaar.
| |
| |
Ja maar, zegt gij, ‘de liefde die zij voor u ‘heeft:’ - liefde? ik ken de liefde! mijne beminnelijke jansje heeft mij in mijn eerste jeugd, ten minsten drie maanden aanéén, met haar bekend gemaakt: zij kan onmogelijk in zulk een onbezield beeld opgewekt worden; dwang, zelfverveeling, en halstarrigheid, zullen haar in mijne armen brengen: zij hoopt dat zij door in eenen nieuwen staat te treeden, genoegens zal leeren kennen, die de Natuur haar misschien duister voorstelt; evenwel dat gis ik slechts.
Hoe veele verpligting hebben evenwel de van arkel's, aan die dwaaze, verkeerde, verwaarloosde opvoeding! zij is het die onze overwinning gemaklijk maakt: hoe dankbaar ben ik des dit waardig paar, dat zij hun eenig kind niet naar de strengste stamhorstsche beginzels hebben onderwezen, of dat onderwijs bekrachtigd door een Heer en Mevrouw stamhorst natewandelen! ik geef het den slimsten guit in tienen, een bethje stamhorst, met al haar geest, vrolijkheid en keurlijke gezondheid, in 't net te krijgen; anders had ik al eens onzen vriend jaques op haar afgezonden; zo een meisjen was nog de zonde waardig; doch er is geen kijken na; ik heb dat al in den neus.
En dewijl ik merk dat Juffrouw hofman zig zelve heeft opgevoed, en een bescherm engel in haare vriendin sadelaar heeft, zou een attaque op haar geluk even zot uitkomen: ik neem haar nu wat na- | |
| |
der waar, ziet gij, dan vóór gij mij dit zo ernstig aanbeval.
Ja, ik beken, gij zijt deeze moejelijkheden doorgeworsteld; doch gij verheft er u wat te veel op: het is even weinig kunst om rasch rijk te worden, zo maar alle middelen even goed voor ons zijn, als een huislijk schelmstukjen, (een aartig woordjen,) te bedrijven, wanneer men geen conscientie heeft.
Ieder kan liegen, bedriegen, valsche eeden doen; daartoe behoeft men noch vernuft, noch verstand: onbeschaamdheid en gewetenloosheid doen alles af: vermits gij nu een grooten voorraad van beiden hebt, kan ik mij, al hing er mijn leven aan, niet over u verwonderen: men kan immers den naam van een groot Generaal niet geeven aan een' Vorst die met twintig duizend banjonetten, een slecht bewaarde Stad of Republiek doet bukken? - aangezet door wraak, omtrent Mevrouw stamhorst en haaren broeder; bewogen door eigen kwaadaartigheid, bedriegt gij uwe weldoensters, bespot gij uwe oprechte vriendinnen, en hebt het er op gezet, om beiden ongelukkig te maaken.
Uw oude smous heeft des den gouden medaille niet verdiend, ten ware onze Apostel in zijne Archives, een oud Hebreeuwsch handschrift bewaarde, waaruit bleek, dat in de grondtext staat: ‘De slechte, de gewetenlooze vrouwen zijn, omtrent de verwaarloosde jonge meisjens de sterk- | |
| |
sten;’ en dan heeft hij met glans den prijs gewonnen.
Onderwijl laat gij mij mooi in de pekel! wat voordeel hebt gij mij toch bezorgd? het hart van keetje voor mij gewonnen? haare moeder op u verzot gemaakt - keetje heeft geen hart; zij heeft alleenlijk zelfverveeling en hoofdigheid; en ik was reeds de vrolijke vriend van Mevrouw, vóór zij wist dat gij in de wereld waart.
't Is waar, gij hebt keetje een opgelapten moed bijgezet, om met haaren laffen opvliegenden vader zo wat te harrewarren; gij hebt de zaaden van achterdocht en jalousie gestrooid in het weeke hart der moeder; gij hebt haar doof gemaakt voor alles wat alle haare vrienden tegen mij kunnen voordpraaten; gij hebt haar doen gelooven dat zij mij beminde, dat geen meisjen het stuk haarer verkiezing in het huwelijk ooit had opgegeven zonder dat haar zulks altoos berouwde; maar gij hebt ook haaren vader wel duizend mijlen van mij verwijderd; hem zo veel achterdocht ingeboezemd, dat hij mij heeft laaten bespieden; door wie weet ik nog niet, maar zo ik daar achter kom, zal de bespieder in mijne munt vorstlijk betaald worden.
Dit heb ik opgemaakt uit het billet, 't welk ik hier voor u naschrijf.
mijnheer!
‘Daar zijn mij geruchten ter ooren gekomen,
| |
| |
die mijn besluit verhaast hebben, om u te verzoeken dat gij voortaan mijn huis gelieft te verschoonen van uw bezoek; ik geef mij geenzins de vrijheid u voorschriften voor uw gedrag te geeven, noch uw geluk te beproeven met trente & quarante; hiertoe heb ik geen het minste recht; maar ik vertrouw, dat gij, als een man van fatsoen en opvoeding, u niet zult verzetten tegen mijn recht; zo al, ik zal het weeten te handhaven; ik raade u echter, stel u niet bloot aan persoonlijke onaangenaamheden: ik wensch nooit iet met u te maaken te hebben. Ik ben
mijnheer!
U Wel Eds. Dienaar,
paulus wildschut.’
Ik was zo opgetoogen over dit zotte verbod, dat ik het affront, mij aangedaan, van harte vergaf: ‘Dat begint te gaan, heintje;’ zeide ik, ‘nu is de buit mijne: o die braave, die goede Heer wildschut! hij is toch waarachtig in mijn belang! maar als hij mij zo in de hand werkt, vrees ik niets meer: kom maar voor den dag deftige Mevrouw stamhorst! en gij ook beminnelijk bethje! en gij ook schrander naatje! ja breng uwe vriendin, het engelachtig saartje vrij mede! doch het zou onedelmoedig zijn, den braaven man niet te helpen, en lui en leêg te
| |
| |
gaan zitten, tot dat het duifjen van zelve bij mij overvliegt.’
Ik schreef des een' brief met de fraaiste pen die ik krijgen kon: mijn antwoord gaat hier nevens; lees, en roem vrij op zulk een' broeder.
Gij hebt nu, denk ik, den brief gelezen uit nieuwsgierigheid, vóór gij deezen uit hebt: ‘En,’ vraagt gij, ‘Wat verwacht gij nu eigenlijk van dien brief?’ o! wonderen! daar wacht ik van, dat Mevrouw wildschut tot schreiëns toe zal zijn aangedaan; mij dunkt, ik hoor haar zeggen; (wil ik haar stijl eens naardoen?) ‘Wel hemelschen tijd! wat is die hein toch een oprechte jonge! die goedaartige, grappige ziel, is die zo ongelukkig! is hij gedwongen om met aanzienlijk schorrimorri gemeenzaam omtegaan? en daar moest hij nog zijn goeden naam bij opzetten! ja, ja, geld is de boodschap: eet eens van fatsoen; of van een mooje tafel, daar niet op is.’
Daar wacht ik van, dat mijn schaapjen van onberedeneerd medelijden zal wegsmelten; zij zal het haar' pligt achten mij alles te vergoeden; vooral, den hoon, mij door haar' vader aangedaan; en dien ik, om haarent wil, met job's geduld, verdraag: welk een bloemtjen voor haare eigenliefde! dat ik een moojen frisschen vent ben, zal er geen nadeel aan doen: als de eigenliefde gewonnen is, is alles gewonnen; want eigenliefde is zo stekenblind, als haat zijn kan.
Daar wacht ik van, dat de malle moeder het be- | |
| |
dorven kindjen zal troosten en opbeuren, door te belooven, dat zij alles met mij wel goed zal maaken; zij zal mij zelf noodigen, en om haare uitmuntende opvoeding te voltoojen, keetje overtuigen, dat haar vader geen magt heeft om te bevelen, wie hij al of niet in haar huis wil ontvangen: moeder en dochter zullen vervolgends, om man en vader te dwarsboomen, en ook uit medelijden met den armen schelm, mij meer, dan haare zotte hersens bedenken kunnen, bevoordeelen; en weldra zal van arkel, in spijt van wildschut, in spijt van ieder die belang in keetje stelt, schoonzoon zijn: daarna zal de laffe wildschut vrede maaken, en van de duiten aftellen; hierdoor zal hunne huislijke vrede, (die niet rust dan op de onderwerping des mans aan de vrouwe, der moeder aan de dochter,) geheel-en-al hersteld zijn, en wij zullen met ons vieren, een Epicurischen hemel op de aarde hebben; wildschut zal schatten winnen, en van arkel die verteeren - zie daar wat ik nu van dien brief verwacht.
Mevrouw stamhorst zal vervolgends, (want het is eene vroome vrouw hoor ik,) beginnen te gelooven, dat Neef van arkel indedaad nog te recht komen kan: er is maar iet, dat mij somwijlen wat moejelijk valt: ik ontwaar zelfs in mijne luchtigste luimen, eenige - hoe zal ik dat voor u verstaanbaar maaken? - eenige neepen der conscientie; en denk somwijl, of blondel niet een veel zekerder pad om gelukkig te zijn heeft uitgekozen: dit is
| |
| |
zo waarachtig, als dat gij mij, volgends uwe loflijke gewoonte, voor een uil, een gek, een bloed, uitmaaken zult - Nog een verzoek: ei lieve! beweeg uw' man, om eens een kwaadaartigen brief te schrijven: een Burgemeester is ook nog al meer dan niet met al - vaarwel!
Uw liefhebbende broeder,
h. van arkel.
|
|