Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 3
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
mevrouw! zeer hartlijk geliefde tante!In geen honderd jaar wierd ik zo aangenaam verrascht, dan door het kostbaar geschenk, 't welk gij de goedheid hadt mij onder adres mijner lieve moeder te zenden: hier in mijn Land komen zulke fraaje en duure dingen niet te koop; hoewel nu mijne ouders zeer wel zien mogen, dat betje knapjes en naar de mode is opgedaan, zo trekt het opdoen van zulke versierzels er tog doorgaands in, juist om dat alles van zo verre en expresselijk moet gehaald worden; het komt er ook in mijn land zo schrikkelijk naauw niet op aan, hoe men omtrent is toegetakeld: wij zijn altoos twaalf modes ten achteren, en eenige oudachtige jonge Juffrouwen, hebben het voorkomen als of zij uit de Ark aan wal gestapt waren: vraagen wij iet aan Tante om voor ons te koopen, dat is omtrent als of wij met ons zelven den gek hielden, want van betaalen komt | |
[pagina 138]
| |
nooit in, en daarom durven wij nooit iets dergelijks vraagen. Maar nu zegt gij misschien, lieve Tante! zijn er dan geene Fransche winkels of kantenkramers? ja; maar die zijn uitgerust dat men er zig over bedroeven moet: gij kunt wel denken, dat men daar niets vind dan ouderwetsche, verlepte, verflodderde linten, die men zig zou schaamen op een slaapmuts te draagen; en alles is naar advenant; handschoenen die wel schijnen een danspartij te hebben doorgestaan; en gaazen zo geel en gefrommeld dat zij geheel onbruikbaar zijn: kantenkramers? wat zal ik zeggen, 't is koper geld, koper zielmis; de duurste die men hier koopen kan, kosten geen daalder de el, en zij zijn even ongevallig voor het oog als al het andere; oordeel des, wat ik boven de huizen in mijn schik was, en hoe ik mijne goede Tante daar voor dank. Dewijl wij juist een assemblée van jonge lieden hadden, om mijn Fête te vieren, had ik schoone gelegenheid om de presenten te toonen; alle de jonge Juffrouwen zagen die met zo veel vermaaks, als of die aan ieder haarer zelf toebehoorden! alle de kanten en linten werden heel propertjes uit de doos geligt; de eene lag die op den arm, de ander hield die tegen het hart, een derde, om te toonen dat zij een kenster was, lag die op een stuk blaauw papier; een vierde, bepaalde zig bij de kostbaarheid; een vijfde, bij het fraai dessein; kort gezegd, ieder was gereed, om in den lof mijner Tan- | |
[pagina 139]
| |
te uitteweîden, en wenschte hartlijk zo eene Tante te hebben. Onze landfreules zijn er puur door opgevrolijkt, want nu hebben zij ten minsten voor een geheele week stof, om, bij gebrek van iet anders, in haare gezelschappen te praaten, over het kostelijk present dat Mevrouw wildschut aan haar Nicht betje gezonden heeft; een paar dier adelijke wezens, mompelden, echter zó, dat ik het wel hoorde; doch om dat ik zo blij was, onbeantwoord liet: ‘Dat de Brusselsche kanten veel te prachtig waren voor een burgermeisjen!’ wel, vraagt gij misschien zijn die Freules geen burgerdochters? - hede neen, Tante! wel het zijn adelijke Juffers, en hoewel men zou zweeren dat zij van het zelfde deeg als wij gekneed waren, zo is dat zo niet: er is een onuitspreekelijk grooten afstand tusschen adelijke en onadelijke dochters; ik kan u dat zo niet recht uitleggen, men moet dat zelve met zijn eigen oogen zien - wacht! er valt mij iet in, dat zal er u eenig denkbeeld van geeven: Tante heeft wel gelezen in den Bijbel van zeven vette en zeven magere koejen? en dat zij de zeven vetten koejen opaaten, hoewel zij zelve zo mager als droog brood bleven staan hunkeren? Tante weet wel, dat dit maar een droom was van een Egyptisch Koning? doch de Koning kwam door Jozeph te weeten, dat die zeven vette koejen, zeven jaaren van overvloed, en de anderen van zo veele jaaren onvruchtbaarheid betekenden; maar, daar ik nu op komen wilde, (om de heele historie niet uitte- | |
[pagina 140]
| |
schrijven) is dit: toen de Egyptenaars geen geld meer hadden om tarwe te koopen, ja geen huizen, vrouwen, kinderen en bedienden, om daar koorn voor te verruilen, verkochten zij zig zelven als slaaven aan den Koning, om geen' honger te lijden, want honger is een scherp zwaard: nu gelieft Tante te weeten, dat de adel net het tegendeel van de Egyptenaaren gedaan heeft; deeze luî verkochten zig zelven om brood te hebben; maar de adel verkocht haar brood om over anderen den baas te kunnen speelen: de Egyptenaaren wilden liever werken dan honger lijden; maar die adel die ik bedoel, en waar mede ik de eere hebbe om te verkeeren, wil liever op de allerarmoedigste wijs leeven, dan iet nuttigs met de handen verrichten; deeze adel noemt men de kaale adel, en dit is geen schandnaam, zo als in Amsteldam, daar kaal en ondeugend zo al bijkans het zelfde betekenen; ik heb zelve in de historiën gelezen van eenen Koning, bijgenaamd karel de Kaale, die adeldom hebben zulke edelen voor hun geld ergens bij de eene of andere Koningen of Keizers wezen koopen, ja er hun laatste stuiver voor uitgegeven. Daar is nog een adeldom door geboorte, daar men heel klakkeloos aankomt, zo als aan alles wat onze ouders ons bij ervenis nalaaten; zulke lieden hebben geslachtboomen zo oud als de wereld, en parkamente geschriften die te onwaardeerbaarer zijn naar gelang men er geen een leesbaare letter in kan bespeuren; zij hebben ook geslachtboomen, maar | |
[pagina 141]
| |
niet met de kruissteek genaaid, zo als dat oud lelijk geel ding, dat grootmoeder wildschuts achteroude Nicht voor een paar honderd jaar in haare jeugd borduurde, en nu geloof ik ergens bij ons op de vliering in een' hoek ligt; indien nu de eerste van dien boom een Generaal of zo iet was, en zig in den heiligen oorlog voor een wreed schepzel bekend maakte, die met eigen handen een paar honderd Turken, of Heidens, of Jooden dat is het zelfde, van kant hielp, dat is, vermoord heeft, dan zijn alle zijne kinds, kinds, kindskinderen tot aan de voleinding der wereld, edelen; hoe of het naderhand met hun gaan zal, dat kan ik niet zeggen; misschien zullen hunne onleesbaare perkamenten daar zo weinig gelden als de onmeetbaare schatten van sommige rijke kooplieden: nu dat is hunne zaak; zo lang zij ten minste hier zijn, zijn zij edelen, al hadden zij den moed niet om een pistool afteschieten of een vleermuis te verjaagen; al kunnen zij niet genoeg leezen om de groote daaden huns stamvaders te onderzoeken; zij hebben niets anders te doen dan te eeten, te drinken, adel aan den nakomelingen te bezorgen; te speelen, te slaapen, te jaagen; (zo zij willen) en met hunne vaderen te ontslaapen, om in de grootsche lompe graftombes te worden bijgezet; doch het is met deezen adel, als met alle andere gezelschappen, er is geen koorn zonder kaf: maar, en dat is het ergst voor zulken, van wien ik schreef, er zijn zulke weldenkende lieden onder hun, die zo weinig trotsch zijn op hun- | |
[pagina 142]
| |
ne geboorte, en zig zo vereerd achten met den rang van mensch, dat zij ook hierdoor hunne verstandige begrippen aan den dag liggen, en verdienen met onderscheiding, (in spijt huns adeldoms) door alle redelijke menschen behandeld te worden; iet dat ook altoos zo geschiedt; want waarom zou men iemand, om dat hij van adel is, verachten? het is immers Jonker jan ernst, onzen buurman, zijn schuld niet, dat hij de geslachtboom van LX eeuwen moet helpen uitbreiden? het zou zeer onbillijk in ons zijn; die lieden zijn van geen geboorte, zulke lieden onderscheiden zig door deugd, verstand, beleefdheid, kortom door alles wat een wèl opgevoed, kundig, verstandig man, de liefde en achting van alle menschen verwerft; zulke edelen beminnen hun vaderland, en zijn gereed om voor haare vrijheid hun bloed te storten; dit zijn waarlijk genadige Heeren, genadige Vrouwen; en hunne Freules hebben het zelfde recht op dien titel van genadige Freules. Freule caroline - eene van mijnen moeders lievelingen, heeft de kanten zo fraai gevonden dat zij mij raadde die niet te laaten maaken voor ik de bruid ben, doch daar kan ik onmogelijk naar wachten! ik heb dat met Freule lintje, overlegd, om die dan voor paaschpronk te houden: misschien kunnen zij des een middel worden, om mij eens tot die waardigheid te doen geraaken; ik zal zeker alle oogen trekken; en aandacht optewekken is, meen ik, daar den eersten stap naar toe? wat zal ik nu doen om mijne dankbaarheid te betoonen; Tante gij hebt zo | |
[pagina 143]
| |
gaarne dat wij u wat nieuwtjens schrijven; doch die zijn hier zo schraal, dat er haast geen aankomen aan is, Het spijt mij zeer, dat gij ons nooit eens bezoekt; gij zoudt dan zeker in de groote kerk gaan moeten, alleen om opschik te zien; onze Dames draagen nu nog sakken, waarop wel drie deelen van de wereld gewerkt zijn; of alle de dieren die er in mijne jeugd in Blaauw Jan te kijken waren: eene onzer goede bekenden heeft een kleed, waarop de wonderboom van jonas heel natuurlijk met al zijn gewaai op geborduurd is; en 't jammer dat er voor den walvisch geen een hoekjen overschoot. Hier is ook groot gebrek aan naaisters en kleermaaksters, zo dat Tante, indien gij eene rijkeluis naaister kond bepraaten, hier alle jaar zes weeken te komen werken, wij allen zouden groote verpligting aan u hebben: doch alle inwooners van mijn land zijn zo werelds niet: in deeze provincie zijn magtig veel opgewekte lieden onder edelen en onedelen, wijzen en zotten, gezonden en zieken; zij zouden niet dansen al ware het om alle de koningrijken der aarde; zij gaan nooit op de kermissen, en zijn met afgrijzen vervuld op het gezicht van een paar dansende aapen, of huppelende beeren; zij zouden nooit te bewegen zijn om een kaart in de hand te neemen, ook niet om gaarn optewinden; zij vieren des Heeren Sabbathdag zo strikt, als onze Joodsche slager, en zijn huisgezin; het zijn voor 't overige heele lieve menschen, die zo zij niet zo gierig, | |
[pagina 144]
| |
trotsch, lui en lekker waren, het al heel verre op den weg naar den Hemel zouden gebragt hebben: doch, wie is volmaakt? en ieder heeft zijn boezemzonde: dit zeggen deeze lieden zelf - het is de waarheid. Het trouwen gaat hier zo wel zijn gang als elders; voor een dag of zes is hier in het heilig huwelijk getreeden eene vroome, schatrijke jonge Juffrouw van twee-en-vijftig jaar, met een' man die nog niet mondig was; onze Dominé poogde wel dit ongelijk huwelijk te beletten, maar de Dame zeide, dat zij trouwde eenig en alleen om altoos goed gezelschap binnens huis te hebben; en ik voor mij geloof dat heel wèl; want de gezelligheid is den mensch ingeschapen - dit is het niet al: de oude dag is vervooruitziende; en de jonge vrouw was beducht, dat indien haare natuurlijke erfgenamen, die van hoogen staat, en zeer behoeftig zijn, eens achter de duiten zaten, dat het geld hun ten bederve zoude kunnen strekken, en zij daar een slecht gebruik van zouden maaken; wat is dit menschlievend! Onze Pieter-baas heeft een proces gewonnen, dat hem veel roems, maar weinig voordeels aanbrengt; ik zal het u vertellen Tante: een boer die om zijne zaaken verpligt was, heel naar Amsterdam te trekken, had, op verzoek, van een rijk burger die digt bij ons zijn Buiten heeft, een zeer schoon tafelhorologie medegenomen, om het te laaten herstellen; t'huis komende, plaatste hij het in zijn pronkkamer, bij den grooten Staaten Bijbel, om er | |
[pagina 145]
| |
dien zelfden avond mede te vertrekken, met het horologie meen ik; de hond eens Jonkers, verschil krijgende onder het jaagen door den boer zijn land, ontloopt hem; de deur open ziende vliegt hij zonder complimenten in huis; de jaager maakt geen zwaarigheid hem te volgen; en dewijl hij geloofde evenveel recht te hebben om in een boer zijn huis, als in zijn koornland rond te loopen, en zijne honden te straffen, slaat hij het horologie in gruis en scherven: hieruit ontstond dan een proces: en mijn broêr wist met zijn Corpus Juris en Advocatenverstand, het zo fraai te maaken, dat de Edelman of hij hoog of laag sprong, ja alle duivels uit de hel vloekte, zijn proces verloor, en den burger schadeloos moest stellen, zo wel als den boer in wiens huis hij die baldadigheid had laaten bedrijven... wacht! .. weet ik nog niet wat? laat ik eens bedenken; ja! het spookt hier afgrijzelijk in een huis, dat geen half quartier uurs van ons afstaat: er heeft een rijk rentenier gewoond die veele voogdijschappen had; nu denken de buuren dat die man tog geen weezen-geld zal hebben na zig gestreken: en mijne ouders gelooven noch 't een noch 't ander, maar onze stijfster, eene geloofbaare vrouw, die daar de wasch opdoet, heeft mij met haar eigen mond verhaald, dat er alle nachten getimmerd en gespijkerd, en geschaafd wordt, dat de lieden hooren en zien vergaat, en de vader van eene zijner weezen was een timmerman; er komt alle nachten ook een geest in de keuken, en dit is geen be- | |
[pagina 146]
| |
drog, want men ziet hem zo duidelijk als ik mij zelve in de spiegel zie; er worden ook sleepende kettingen gehoord; ja wel Tante lief! zo dat, het is er heel akelig! nu wilde mijn broêr met geweld daar een heele nacht blijven, doch het schijnt dat het spook banger was voor een jong Advocaat, dan die voor alle de spooken in de heele Provincie: maar dit is zo treurig, dat wij eens van wat anders moesten praaten. Zo ik niet te nieuwsgierig ben, waarde Tante! zou ik u gaarne eens vraagen, hoe het met nicht keetje's huwelijk staat: mij dunkt, zij moet aan iederen vinger wel een vrijer kunnen krijgen; maar zij is zo digt als een' pot tegen mij; zo ik wist dat het haast lukken zou, zoude ik mijne Brusselsche kanten voor de bruiloft bewaaren; want ik hoop immers Tante, dat wij nog zo op zijn ouwerwets bruiloften zullen? ik hou zo van de vreugd, en heb echter nog nooit te bruiloft geweest, dan toen onze Dominé trouwde, en toen had ik mijne dansschoenen te vergeefs aangedaan: als ik mij ook wèl bedenk, was dit wat gek van mij; maar ik wist toen niet dat danssen grooter zonde was, dan zig met eeten en drinken te overlaaden: het is maar zo: men leert veel als men oud wordt: ik zoek alle dagen een vrouw voor pieter-baas, maar nu keetje mij dat pretjen kan bezorgen, zal ik voor eerst daar zo een schrikkelijke haast niet mede maaken, te meer, om dat onze zeun schrikkelijk veel nooten op zijn' zang heeft: hier is zo weinig stofs, | |
[pagina 147]
| |
en onze Freules trouwen zo niet met Advocaaten, die alleen Burgers zijn, en hunne brieven zegelen met een paar naamletters, of een brandend hart. Hier loopt een gerucht, dat de Keizerin van Rusland den grooten Turk, met al zijn stoet van wijven en bijwijven uit Constantinopel wil gaan jaagen: evenwel ik wil voor de waarheid niet instaan; want ik heb nooit het geduld om een courant heel uit te leezen; ik zie altoos maar in de advertentiën, dat is wel eens zo aartig: ja, daarvan gesproken: voorleden Donderdag las ik, dat er een klein Spaansch Hondjen met gouden belletjens om zijn' hals, te Amsteldam verloren was: ieder denkt om de zijnen, en ik vreesde of het dier wel het lievelingetjen van Nicht keetje zijn mogt: ‘Och!’ schreeuwde ik, ‘dat is ongelukkig:’ mijn moeder die bij mij stond verschrikte er van; maar toen ik haar het droevig verlies verhaalde, zeide zij: ‘Hoor betje! ik hou niet veel van zulke grillen; ik dacht dat het een ongeluk behelsde:’ moeder is ook somwijlen heel stemmig, weet gij Tante? nu zou ik gaarne weeten of het zo zij; want ik neem altoos deel in het verdriet mijner vrienden; en keetje moet ijsselijk bedroefd zijn, om dat dit allerliefst rekeltjen is weggelopen: o! dat kan ik zo begrijpen! Ik merk dat gij, mijne lieve Tante, u zeer verwondert, om dat ik zo weinig trek heb om eens te Amsterdam te komen logeeren, en wat van de publicque vermaaken te zien, zo als de Comedie, en het Doolhof, en soortgelijke dingen, daar tog jonge | |
[pagina 148]
| |
luî altoos smaak in hebben: om de waarheid te zeggen, en niet te jokken, daar heb ik wel grooten lust toe, maar mijn moeder is precis als gij, Tante, zij kan niet besluiten haare eenige dochter voor eenige weeken achteréén niet te zien; en ik bemin mijne ouders zo zeer, dat ik nog nooit kon besluiten om een week lang hen te verlaaten: dit is wel kinderachtig, of kinderlijk - nu dat is het zelfde, maar wat kan ik het helpen? Eene oudachtige Mevrouw, een vriendin of goede kennis van mijne moeder, en eene zo vroome vrouw ook nog, dat zij nooit printen wil zien dan uit den Bijbel, nooit wil hooren zingen dan uit schutte, en nooit te kerk gaan bij een Dominé die geen groote paruik draagt, of nog niet wedergeboren is, sprak mij daar eens over aan: ‘Lief hartjen!’ zei zij, ‘je moet je zelve zo wat losjes maaken, van alles wat je lief is in deeze wereld; hoe zou je het stellen, kindjen! als onze lieve Heer in zijn' weg goed vond om je vader en moeder tot zig te neemen? je ouwers zijn ook stervelijk’ - wel Tante, wat werd ik boos op die akelige Mevrouw! wat behoefde zij mij iet te herinneren dat ik weet, en waarvan ik altoos vlugt zo gaauw ik maar kan, het hielp niet: zij ging voord, en ik moest eene lange treurige Predicatie over de dood hooren: het zou u ook niet te best hebben aangestaan, Tante; wij houden het met de levendigen niet waar? evenwel, die doodskloks-dreun gonsde den geheelen nacht zo dof en | |
[pagina 149]
| |
zo brommende in mijne ooren, dat ik niet slaapen kon, en braaf schreide: ik vroeg haar, voor ik mijn werk had opgevouwen, evenwel nog: ‘Zoudt gij dan willen hebben, Mevrouw draaimans, dat ik,’ (ik deed het om haar te kwellen, Tante,) ‘dat ik mijn' ouders verliet, om te Amsteldam in de Comedie te gaan?’ - ‘Naar de Comedie! naar de Comedie! och zo je daar toe verleidt zoudt worden, blijf dan altoos t'huis! Amsteldam is een Babilon;’ (ik dacht aan het liedjen dat onze werkmeid dikwijls zingt: Babilon met onverstande
Dieder den Bel heeft groot gemaakt,)
‘een goddelooze stad, die allang in de zee zoude geworpen zijn, indien de Heere daar zijn uitverkooren volk niet had, en graag-getrouwe knechten die voor haar heilige handen ten hemel heften - en in die Comedie wordt niets gespeeld dan Heidensche en Paapsche stukken.’ Gaarn wilde ik de Comedie verdedigen, doch ik kan er zo weinig over oordeelen, en mijne moeder zegt mij dikwijls dat die nog zeer groote verbeteringen noodig heeft, voor zij een school van deugd en goede zeden zijn kan: zo dat, Tante lief! - ik pakte maar op, en ging, zo als ik zei, heel treurig naar bed. Zie daar, Tante, een heelen langen brief! zo ik niet vreesde u te verveelen, ik zou nog wel een | |
[pagina 150]
| |
velletjen vol schrijven: ik heb mijne moeder verzocht of ik deezen, door haar ongelezen, mogt verzenden, het geen zij mij, om dat het aan Tante was, gaarne toestond. Duizend groeten aan mijn waarden Oom, en duizend dankbetuigingen aan u mijne geliefde goede Tante, van uwe Nicht en Dienaaresse,
betje stamhorst.
P.S. pieter-baas heeft ook grooten trek om op de bruiloft te komen; hij zal er, zegt hij, zijne zaaken wel naar schikken: ja ja, met al zijn verstand is hij echter zo gek, als een geestige jongen zijn kan. |
|