Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 2
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 352]
| |
waarde huisvrouw!Een staatsman is een man van Staat; hij leeft voor den Staat, ja veel meer voor den Staat dan voor zig zelven en voor alles wat hem lief en waardig is! hij heeft nauwlijks in zijn eigen huis eene schuilplaats - hij heeft geen eigen huis - want ook dáár moet hij, het oirbaar voor het land bevorderen, en alle oogenblik gehoor verleenen aan allen die onder zijne staatsvaderlijke bescherming veilig zijn: ik, mijne waarde! gij weet het, helaas! heb niet dan nu en dan een uitgespaard uurtjen, om met u huislijk te leeven, en over onze belangens en uitzichten op het vermeerderen der famille te keuvelen: gij weet, wijfjen lief! dat ik mij geen airs geeve op mijne amten, en dat ik die evenwel met onovertrefbaare nauwgezetheid waarneem: en gij ziet zelve wel, dat ik veel meer te doen heb dan de grootste Vorst der aarde; die tog hebben gunstelingen en staatsdienaars, maar ik! ik moet alles zelf zien, zelf hooren, zelf uitvoeren: ik moet beloonen en straffen: dit is het nog niet al! de Vorst zegt: ‘Zo wil ik het,’ en 't is gedaan; maar een staatsman, in een Republicq, heeft veel meer te bedrijven: het is, zo veele hoof- | |
[pagina 353]
| |
den zo veele zinnen: men is verpligt geduurig Landsen vergaderings-dagen bij te woonen; en hoe zelden is men het daar ééns over het geen nuttigst, noodzaakelijkst, ja, dringendst is voor den Vaderlander! hoe veele belangens moeten er overéén gebragt, hoe veele hoofden of bekoeld, of aangehit worden! en is er wel iet verdrietigers dan dat men een wèl doordacht, allerheilzaamst plan niet kan doordrijven, maar misschien om een paar stemmen te weinig ziet wegwerpen! gij weet niet, liefje! hoe ik te worstelen heb, nu met onverschilligheid voor 's Lands welvaart, dan met schroom van mijn meerderen te zullen mishaagen, dan alles met het alles omverwerpende zelfbelang; en dit is ook de oorzaak waarom mijn gelaat zo diepgetrokken is, ook in mijne uuren van rust. Sedert voorleeden week was ik in strijd met alle de overige stemhebbende bestuurders, en dat wel over het maken van eene ophaalbrug, ten sieraade en voordeele deezer stad: Ik was timmerziek; dat was goed als ik in mijn eigen beurs tastte; ik was een verspiller van de stads gelden; ik deed alles buigen om mijn hoofd te volgen; ik liet mij alles voorzeggen van mijne jonge vrouw, wier smaak en luxe wel bekend waren: men schempte, dat sedert mijn huwelijk alle de stads amten, waardigheden en bedieningen aan uwe creatuuren gegeven werden, en men gaf mij te verstaan dat ik alleen de man der Burgemeestersche was: dit, ging een andere voord, is zeer zeker; want anders haddet gij de | |
[pagina 354]
| |
omroepers plaats niet gegeeven aan een' vent die stotterde, en door zijn' neus sprak, tot groote verwarring in de maatschappij; want men verstond niet of hij vleesch of visch uitriep; een verlooren krulhond of een garnituur: men voorzag, dat gij, zo dra er een nieuwe Leeraar noodig was, geen zwarigheid zoudet maaken uw stem te geeven aan een uwer schepzels, als konde hij de letter K niet noemen en bidden zoude, uw oningrije ome; om kort te gaan, dit liep zo hoog, in onze vergadering, dat ik vergeefsch betuigde u nooit over eene ophaalbrug geraadpleegd te hebben: evenwel, ik zal het staatsroer niet verlaaten maar als een andere palinuur dat vasthouden, ten koste van mijn rust en gezondheid. Ik heb zó gesproken, dat men toestemde eene ophaalbrug te maaken in spijt van veelen: de oude was zo krank dat geen kinderwagentjen met een bok bespannen daar veilig over konde geraaken; en hoe haveloos stond dat plank op plank gespijkerd, en overal gelapt als een bedelaars rok! nu, de brug is besteld, en zal de heele stad versieren; hij is trotsch en ruim! - alweêr kibbelaarijen, een jonge Regent gaf den raad om die toetehouden; bevreesd dat de heele stad er uit zoude loopen: nu hebben wij, om het fonds te vinden een duit passagegeld gestatueerd voor ieder voetganger, en een dubbeltjen voor ieder rijtuig: de werklieden zullen brood hebben door het maaken, en de adel zal hier veelvuldiger komen, niet in ge- | |
[pagina 355]
| |
vaar zijnde om in de uitgedroogde gracht te tuimelen; bakkers, slagers, logementhouders, paruikemaakers, schoenmaakers, enz. zullen welvaaren, en dat geld zal binnen onze stad omgezet en verteerd worden: die brug zal mij eere aandoen, en ik zag gaarne dat gij er den eersten spijker in sloegt. Zoudt gij, liefje, nu niet gelooven dat alle zwaarigheden en verschillen uit den weg waren? maar neen! nu is het weêr te doen over de kleur waarmede hij zal geverwd worden: ik ben er, weet gij, altoos krachtig tegen dat men anderen volgt en zelfs onze sieraadjen den vreemdelingen afziet: de publique gebouwen geeven immers den reiziger gelegenheid om over den smaak der overheden te oordeelen? dit is het niet al! hoe veele pasquillen heeft men niet gestrooid, betrekkelijk het stadhuis van Amsteldam, en de koornbeurs! nog eene gezegende vrucht ven het licentieus boekdrukken! en zal dan de kleur eener ophaalbrug in onze stad, niet de zelfde berispingen onderworpen zijn? o ik ken onze fraaje vernuften! de schoolmeester is een der strafwaardigsten: indien ik losjes over mijne amtspligten heen liep, dan, liefje, zoudt gij meer in mijn gezelschap, maar minder in mijnen roem deelen! zij kunnen mij wel vermoejen maar nooit verveelen: ik ontzag nooit eene reis te doen, zo ik maar kundigheden tot mijn amt betrekkelijk konde verzamelen: gij weet dat ik in den voorgaanden winter verscheide Hollandsche steden bezocht, met geen ander oogmerk dan | |
[pagina 356]
| |
om met mijn eigen ooren de klank en slag van een ratel te proeven; en opgemerkt hebbende, dat de eerste onverwachte klap menig tedere vrouw verschrikte, heb ik onzen stads ratelwacht in een klapperman veranderd, en hierdoor zo ik hoop menig burger aan den staat geschonken door de jonge vrouwen voor schrik te bewaaren: deeze zelfde trek tot onderzoek, deed mij besluiten om, hoe onbereid ook, nog eenige steden te gaan beschouwen: ik ben zelfs, doch in cognito, te Amsteldam geweest, hoewel ik mij wel wachtte u te bezoeken, men zoude welligt verhaald hebben dat gij de voornaame reden, en de ophaalbrug alleen het voorwendzel geweest was; en een man zo als ik, moet boven berisping zijn: daar, en te Haarlem waren al de bruggen wit geverwd, doch te Leiden en op meer plaatsen rood. Het is mijne manier om in zaaken van gewigt te zien, te vergelijken; maar zelf te oordeelen: eergisteren ontboden wij twee beroemde schilders op den Raadhuize: vóór zij in de Burgemeesters kamer traden, gaf ik een verhaal van het geen ik gezien had: een der Regenten zei, dat men den smaak van Amsteldam moest volgen; wit stond vrolijk, en was zeer voordeelig om in de schemering gezien te worden, des bevorderde het wit de veiligheid: dit had vrij wat schijns; maar ik verzocht gehoord te worden, en zie hier het geen ik voordroeg: ‘Het is, mijne Heeren! altoos mijn gevoelen geweest dut men zo min doenlijk zij deeze | |
[pagina 357]
| |
trotsche en rijke koopstad navolge; dit draagt een merk van slaafsche ondergeschiktheid aan haar, die toch, het geld daar afgerekend, niet meer is dan onze stad: dat zij zig genoeg airs geeft, en de kleine steden weinig genoeg rekent, al geeven wij geene gelegenheid om zig te verhovaardigen op onze slaafsche navolging, en “zeidde ik, mijne stem verheffende,” en denkt gij Mijne Heeren! dat het der Regeering aangenaam zijn kan door elk aap van zotte Amsteldammer die hier doortrekt, te hooren zeggen, dat wij zijne stad volgen, even als of wij haar voorschrift noodig hadden? indien men ook bedenkt dat zulks wel grond zoude kunnen geeven, om zig intebeelden, als of zij zelve eene concludeerende stem had, wanneer men het over het versieren onzer openbaare gebouwen niet ééns ware:’ de Heer ..... vroeg: wat was dan het oogmerk van uw reis, Heer Burgemeester? - om niet natevolgen, zeide ik, zeer bedaard: dit deed zelfs de ernstig kijkende Secretaris glimplagchen: ik heb tegen de witte kleur nog meer; het wordt zo rasch smoesterig en de baldadige jeugd trekt er allerlei lelijke figuuren op met potloot of roodaard; iet, dat niet te dulden is: onze Griffier, wiens zoon te Leiden studeert, uit loutere haat tegen de Voetsiaanen; want Utrecht was voor hem anders beter gelegen geweest, was van oordeel dat de smaak van het Leidsch Atheen, dien kweekhof van Geleerden en geleerdheid, daar zo veele wijze mannen dagelijks | |
[pagina 358]
| |
lessen geeven in alle wetenschappen, zeker de beste zijn moest, en dus ook onze brug behoorde rood geschilderd te worden: ik bedank hartlijk zei de jonge Schepen, ....., mijne paarden zijn jong en schichtig, zij willen geen rood zien: nog onlangs brak ik bijnaar den hals door dien de blesjens uitschooten, verschrikt door het waajen van een oude rooje kinderdeken, die voor mij hing: deeze man heeft een zwak, hij kan over geen zaak, van zo veel belang zelfs, bedaard denken; hij is nog jong, en de harddraverij nog in volle vuur: ik had ongelovelijke moeite om hem neêrtezetten; hij sprak van liever te willen vertrekken, dan zijne uitmuntende blesjens te waagen, enz: ‘Ik ben,’ zeide ik, niet sterker voor rood dan gij collega, vooral op 's stads werken: deeze verw behoorde nooit gepermitteerd te worden, dan aan de huizen en stallingen van slagters, beulen, en bij oogluiking, der Chirugijns winkels: ‘vervolgends zeide ik dat men den roem der Leidsche Geleerden geenzins zoude verminderen, al schreef men aan hunnen invloed niet toe, dat alle ophaalbruggen alle openbaare gebouwen die kleur droegen: mij was bekend uit oude charters en perkamenten, dat die verw reeds gebezigd werd, eer Leiden eene Academie had, en dat de haat tegen Spanje en Duc d'Alba, de oorzaak was van deezen kleur, als willende de stad daar door haare inwooners geduurig herinneren, aan de bloedplakaaten, en bloedvlaggen der inquisitsche en overheersching: | |
[pagina 359]
| |
O! zeide onze dikke buurman, ik ben zo geleerd niet, in de Historiën, maar als Mijnheer Burgemeester er op staat, mij is het wèl: gij spreekt, beet de Heer E.... hem in 't oor, als de wijnkoper van een man die wèl betaalt, en veel noodig heeft: ik ging voord - ‘Doch in onze vreedzaame dagen, ben ik afkeerig om nog langer dit merkteken van wraak en haat uittehangen; wij leeven met Spanje in vrede en vriendschap, en daarom moeten wij ook alle ergernis vermijden; ons geval staat met dat van Leiden noch Haarlem noch Amsteldam gelijk, en daarom stem ik voor de groene kleur: deeze verw is vrolijk, versterkt het gezicht, de Natuur zelve verkoos deeze kleur, om daar mede haar geheele rijk te kleeden: volgen wij de Natuur, dan zullen wij ongelukken voorkomen, en de Heer ..... bij ons blijven, zonder gevaar voor zijn leven: en wat is meer geschikt dan dat een brug die uitziet op schoone landerijen, velden en bosschen, de zelfde verw vertoont? zo dit echter niet voldoende zij, zou ik kunnen in bedenking geeven, of het menigvuldig sluiken niet begunstigd wordt, door oppassers, verklikkers en soldaaten, wijl die in den heeten zomer zon niet verblind worden, door dat onafgebroken kijken, naar alles wat ingevoerd wordt? en welke groote gevolgen den sluikhandel en het invoeren van gestorven beesten, door het gemeen gegeten zijnde, hebben kan, zullen onze finantiën en hospitaalen wel voor mij bewijzen: om kort te | |
[pagina 360]
| |
gaan, liefje! ik had bijna onze ophaalbrug naar mijn' zien schilderen, toen de Vader van den student verzocht gehoord te worden: hij zeide met een diepdenkend gelaat en een weinig toegekneepene oogen: ‘Ik heb niets tegen groen als groen, maar ik acht mij in gemoede verpligt te zijn, aantemerken, dat alle nieuwigheden schoon in geene, of in geene schijnbaare betrekking staande met den Godsdienst, van onheugelijke tijden een grooten invloed hadden, op de zuiverheid der leerstukken; dat men van langzaamer hand voordging van de eene nieuwigheid, tot de andere, van eene deftige rechtzinnige paruik, was afgeweken voor eene korte, of wel tot het eigen, in één' slag gekruld hair: wat scheen evenwel, onverschilliger, dan het fatzoen van een paruik, vóór zij het veldteken der rechtzinnigheid en secterij was? hier op volgde ook het veranderen der nieuwe Psalmen; en ik geloof met veele getrouwen in ons vaderland, dat sedert men in de Arminiaansche en Sociniaansche, ja zelfs in de Menonite kerken dezelfde Psalmen zong, als in de waare kerk, er nog duistere tijden voor ons aanstaande zijn! hier door werd onze Rector, daar tegenwoordig, wat kregel, wij hij een groot lofbazuiner der vernieuwde Psalmen is, en zelfs een grieksch vaars opstelde ter eere van 's Lands hooge Overheid. Ik die mij niet veel kan bemoejen met het kerkbestuur sloeg voor om den Secretaris te gelasten, deeze noot in het stads boek te schrijven: dat het | |
[pagina 361]
| |
groen verwen van onze stads ophaalbrug, nu, noch ten eeuwigen dage in gevolgen zoude getrokken kunnen worden, als de kerk daar op eenige betrekking had; dat men beloofde nooit in de kerk, zo wel wat de bestuuring als het leerstukkige betrof, eenige de aller geringste verandering te maaken; dat men zelfs een besluit moest arresteeren, om, indien de gottische sieraaden vervielen, die ten koste van wat het wilde te doen herstellen; en dat alle kerkenladders en andere werktuigen, het kneukelhuis niet uitgezonderd, altoos zwart zouden geschilderd blijven, wat men daar ook tegen zoude kunnen inbrengen: dit haalde de schaal over: een onzer Predikanten, die ik een kort bezoek gaf, en reeds gehoord had wat er beslooten was, vereerde mij met den naam van Voedsterheer der kerk, er bijvoegende dat uwe Vorstinne eens eene haarer zoogvrouwen worden mag: die wensch, liefje, hoop ik dat nog eens vervuld zal worden. Over het aanbesteden of niet aanbesteden, over het gebruiken van een of twee baazen, het geschil of al het groen van dezelfde hoogte zijn zoude dan of men de randen wat ligter zoude maaken, enz., dit hield ons nog eene geheele vergadering ijverig bezig. Ik heb u zo nauwkeurig geschreven, liefje! om u een schets te geeven van mijn' arbeid, en of het wel te verwonderen is, dat ik zo weinig tijd heb om bij u te zijn: een braaf man moet het amt dat hij heeft aangenomen in allen deele vervullen, of | |
[pagina 362]
| |
hij verdient niet onder het getal der eerlijke liefhebbers des vaderlands geteld te worden: tusschen ons, den geheelen last der Regeering rust op mijne schouders; alles komt bij mij; Burgemeester lenting moet alle klaagers recht bezorgen en alle vraagers te woorde staan. Ik heb ook al met onze kruidenier gesproken, hem, weet gij, ligt veel aan ons gelegen, om het eerste oopenvallend amt an uw' broeder te geeven: dit zoude hij gaarn doen, zeide hij, maar hij had het in voorraad beloofd aan den koetzier van den Baron R... aan wien hij een zijner nichten dacht uittetrouwen: dit speet mij zeer, doch hij gaf mij te verstaan, dat uw Broeder een voordeeliger, immers aanzienlijker bediening hebben moest: ontrust u echter daar niet over, ik zal hem wel bezorgen en misschien ook wel binnen Amsteldam: zeker matador aldaar heeft gelegenheid gehad om voordeel te doen met eene groote somme gelds die ik hem uitleende, en zou gaarne die nog wat behouden: een kosters, of doodgraavers amt kan hem niet ontgaan; en als hij eens geplaatst is zullen wij verder zien wat er bij te krijgen valt: indien ik u daar geen bezoek geef, denk dat het tijdgebrek is: ik hoop dat gij beter zijt dan voor eenige weeken! Hier meende ik mijn' brief te te sluiten, doch zo even is mij iet ontmoet met onzen bakker: hij zeide mij veele insolentiën, en dat vermids ik het brood een duit op het pond heb laaten afslaan: | |
[pagina 363]
| |
honderd guldens boete, zal hem wel wat handelbaarder maaken en zijn Overheid leeren eerbiedigen: Burgemeester T... verzettede zig daar tegen, maar men zegt dat die hem in geen jaar betaald heeft: en daar hebt gij den sleutel van deeze weigering. Dewijl ik tog niet met u praaten kan bij gebrek van tijd, schrijf ik aan u: overweeg eens bedaard, het volgende; het plan is nog, zo als gij zien zult, niet in orde, maar hoe nuttig zoude het zijn voor de schamele gemeente! en wat onstervelijke roem voor mij! ik moet een weinig omstandig zijn, liefje, heb des geduld. Gij weet wel dat er nergens slechter thee gedronken wordt dan bij onze gemeene luidjens; gij weet hoe afkeerig die menschen welke geene ondersteunde armen zijn, van medicijnen in den stads apotheek te haalen, maar gij zoudt niet gelooven, hoe veel saffraan er door zulke menschen verorberd wordt; 't zij om de thee eenigen smaak bij te zetten, het zij om kleine ongesteldheden te verdrijven; men haalt voor twee, uiterlijk voor vier duiten, en dit in de teepot gedaan zijnde, geeft eenigen geur en kleur aan de bladen: maar bedenk nu, liefje! dat, als men voor een halven stuiver zulke safraan koopt men voor drie en een halve duit, bladen van goudsbloemen krijgt; die, indien zij niet schaaden ook zeker niet baaten, terwijl de winkelier een' diefstal pleegt: om nu deeze dieverij te beletten, heb ik dit plan gemaakt: dat alle vierendeels jaars door zes daar toe aan- | |
[pagina 364]
| |
gestelde eerlijke kundige lieden, onderzoek zou de gedaan worden, in alle tuinen, hoven, en binnenplaatsjens om te zien of men daar ook goudsbloemen teelde, alle die men vond eigenhandig uitteroejen, en dat de eigenaar voor iedere bloem een stuiver boete zoude betaalen, een deel voor de stads school, een deel voor den klapperman, en een deel voor de in commissie gestelde Heeren: men moet op zwaare straffe het invoeren van deeze bloemen verbieden: men behoort daarom lieden aantestellen om het sluiken van goudsbloemen te beletten: komt er een vreemdeling in de stad met zulk een bloem of bloemen versierd, die zal aangehouden worden; zijne bloem of bloemen worden afgenomen; en bewaard tot dat hij uit de stad vertrekt; of indien hij te lang mogt vertoeven, en dus in dien tijd de bloemen verwelken, dan zullen gedachte bloemen, in het bijzijn van twee beëedigde getuigen, verbrand worden; en dit alles om dieverij en bedrog krachtdadig te keer te gaan; de schamele gemeente recht en gerechtigheid te doen wedervaaren, en de Regeering deezer stad eere aantedoen. Ei lieve laat uw gedachten eens gaan over den inhoud deezes briefs! hij is gewigtig dunkt mij: en ik schaame mij geenzins om met een vrouw van uw verstand en belezenheid te raadpleegen in alle zulke zaaken die mij duister voorkomen. Indien uwe gezondheid u zulks toelaat schrijf mij dan uw gevoelen, als ook, of ik den rang waarin | |
[pagina 365]
| |
ik verheven ben waardiglijk bekleede? veelmaalen groet ik u, liefje! ook uwen Broeder; mijn' vriend, ook de waardige famille bijwie gij u bevindt, en bemin mij zo als gij bemind word van
Uwen nederigen dienaar en man
jacob lenting. |
|