Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 2
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 323]
| |
waarde broeder!Ik geloof niet dat gij onzen raad meerder behoeft, dan wij wel verlegen zijn, hoe u denzelven toetedienen: het is niet genoeg dat onze reden en ondervinding beiden ons verzekeren, dat die raad goed, en noodig zij; men moet zekere vastheid van geest hebben, die ons in staat stelt dien, in weêrwil van alle beletzelen, ook standvastig te volgen; en ik durf mij niet vleiën, dat gij die zo op éénmaal en in eene genoegzaame maate zult meester worden; ten minste, gij gaaft daar nog nooit, aan ons althans niet, eenigen blijk van: evenwel dit ontslaat mij niet van mijnen pligt, ik zal des voor mijn' man, en mij, beiden de pen opvatten, te meer daar mijn hart zulk een groot deel neemt in uw geluk en ongeluk: om ter zaake te komen: dat het verschil met uwe vrouw u zeer treft begrijp ik levendig, en ook dat u dit bijster vreemd moet toeschijnen, wijl gij zo veele jaaren met haar in eene schijnbaare eensgezindheid hebt voordgesluimerd: ik zeg met oogmerk, schijnbaare; | |
[pagina 324]
| |
want meer was die dood stilte, wèl onderzocht, niet; zo gij uw aandacht daar ooit op gevestigd haddet, zoudet gij met mij, ook hier over niet verschillen; gij zoudt u dan herinnerd hebben, dat wááre eensgezindheid het gelukkkig voorbrengzel is, van overéénkomst in denken, verkiezen, en handelen: maar hoe kan men zig wijs maaken, dat men eensgezind zij met iemand die wij niet kennen! daar is geen grond om te vergelijken: gij Broeder hebt eensgezindheid genoemd, dat ieder deed zo als hij verkoos: nu, mijn waarde wildschut! ondervindt gij dat uw grond van vertrouwen zeer onvast zij: indien gij u voor twintig jaar de moeite gegeven haddet, om dit wat beter te onderzoeken, gij zoudt thans mijnen raad niet behoeven; doch dit is nu zo: ik stap er des te eerder van af, naar maate ik een afkeer heb, van nutlooze verwijtingen, die alleen de zaaken verergeren, en zal u al den dienst poogen te doen, die in mijn vermogen is. Ik weet wel, pauwtje, dat men in veele huwelijken op den zelfden grond eensgezind schijnt te leeven; maar de uitkomsten zijn ook altoos tamelijk gelijk: ik weet ook dat men dus voortsluimerende, veele en verscheidene krakeelen, en twisten kon vermijden; maar ik weet ook dat men in de verpligting komen kan, om die rust niet te bewaaren, en dat een ernstig verschil tusschen elkander welgezinde braave lieden, geene bittere gevolgen heeft. | |
[pagina 325]
| |
Getrouwde lieden zijn ongetwijfeld gehouden, om het leven van weêrskanten zo aangenaam te maaken als mogelijk zij; dat blijft mogelijk zo lang er geene grootere pligten bij lijden, en ontslaat ons geenzins om de reden, en de voorzichtigheid gehoor te verleenen: hoe zoude anders eenig man, ongelukkig afgedwaald van den weg der goede zeden, te rug geleid kunnen worden, indien het zijner vrouw aan moed ontbrak, om zijne verstandige liefderijke vermaanster te worden? zo zij een' man die den wijn onmatig beminde, of die het spel tot zijn grootste vermaak stelde, nimmer onderhield over de deerelijke gevolgen deezer ondeugden; of indien een verstandig man, eene jonge vrouw niet voor oogen hield, waar haar haare onbedachtzaamheid eens zoude kunnen toebrengen? er gaan altoos veel meer menschen verlooren door gebrek aan heusche pligtsherinnering dan door hardnekkige volharding in hunne verkeerdheden. Vermids mij het huwlijk altoos is voorgekomen als de volmaaktste vriendschap, zo is niets natuurlijker, dan dat ik aan mijnen man, een onbepaald vertrouwen gaf, 't welk van zijnen kant, uit de zelfde oorzaak beantwoord werdt: hier uit ontstond onder anderen, dat verbazend onderscheid in ons en uw huislijk leven, 't welk gij zelf wel bespeurdet, doch alleen om uwe levenswijs te volgen, die u meer beviel. In dit alles ontschuldig ik uwe goede vrouw: | |
[pagina 326]
| |
en zeg, dat indien gij uwe meerderheid van natuurlijk verstand in dit opzicht gebruikt haddet, gij ook door haar te leiden een gelukkig man zoudt geworden zijn: en wat weêrhield u? wil ik het u eens zeggen? - uwe alles overschreeuwende zucht, tot de negotie, en uw verkeerde smaak die u altoos uwe uitspanningen deed zoeten, buiten uw huis: uw weêrhield zekere traagheid, om het geen u tegenstond te verbeteren, en eindelijk, onverschilligheid voor alles wat maar uwe huislijke rust niet stoorde; doch uwe huislijke rust liep geen gevaar, daar gij eene zo goedaartige, waarlijk deugdzaame, en geheel onwetende vrouw had, wier hart zo lijdelijk was, als dat van een welgeaart jong meisjen altoos onderscheidt. Dat uwe jonge vrouw gaarne alles deed wat zij wilde, had zij met alle menschen gelijk; zij was gewoon haaren zin te hebben, en dewijl zij de gevolgen daarvan niet altoos kon vóórzien, was het uw pligt geweest die haar aantetoonen: doch wat recht heeft een man daarop die zelf, zonder iemand raad te plegen, alles doet, wat hij wil, en zijne vrouw voor al dus schijnt aantemoedigen om zijn voorbeeld te volgen? eene vrouw als de uwe is wel woelachtig, ongestadig, en wat grillig, doch nooit kwaadaartig, en zou des eene allerbeste vrouw en Moeder hebben kunnen worden. Hoe vreemd moet het des zo eene vrouw voorkomen, die twintig jaaren aanéén haar eigen wil volgde, nu voor den eersten maal daar in belet te | |
[pagina 327]
| |
worden! ik houde mij verzekerd dat zij te misnoegder zijn zal naar maate zij overtuigd is dat zij uit menschlievende beginsels gehandeld heeft, toen zij haar huis aanbood aan een fatsoenlijke ziekelijke vrouw, die de Zuster is van eene haarer grootste vrienden; en geene andere bijoogmerken had dan zig wat omhaals en gelachs te bezorgen: dit alles valt zo natuurlijk in haar charakter dat ik het mij leevendig kan voorstellen. Waaraan moet zij des uwe afkeuring toeschrijven? zij zal die afleiden of uit een knorrigen onredelijken luim, of uit de eensklaps bij u ontstaanden lust om uw gezach als man te willen oefenen: doch geloof niet dat zij zig des veel zal bekreunen: en kunt gij zelf wel verwachten dat dit eenigen invloed bij haar hebben zal? mij dunkt des Broeder dat gij geen goed middel gebruikt hebt om uw oogmerk te bereiken. Ik voorzie nog meer onaangenaamheden voor u: zij zal ongetwijfeld dit haar verdriet aan haare dochter mededeelen, en dewijl keetje in haar niets zien kan dan de toegeevelijke braave moeder, die altoos bezig is met het geluk van haar kind, zal dat kind immers de partij der moeder houden, te meer daar de man, die haar vader heet, zig nooit veel om haar bekommerde, en aan wien zij weinig andere verpligtingen heeft dan den overvloed waarin zij deelt: zij moet des zo wel als haare moeder u zeer onredelijk oordeelen, en dies te meer om dat zij in dit bezoek geen de min- | |
[pagina 328]
| |
ste schaduw van een loos oogmerk kan vermoeden. Het gesprek met uwe vrouw hebt gij levendiger en natuurlijker afgemaald, dan men zoude verwachten van een man die in zijn geheele leven niet schreef dan Negotiebrieven, en zeker buiten mij geen eene gemeenzaame briefwisseling hield: hoe wèl drukt men zig uit als ons gevoel de pen bestuurt! Ondertusschen zie ik wel dat uw toorn ontstaat uit een vlaag van geweldige drift, de weldra zal gaan leggen, en niets goeds voordbrengen: en ik moet bekennen dat uw vrouw al dat opstuiven nu niet meer verdiend heeft, dan ooit, toen zij, zo als nu, haaren zin, zonder u daar over te raadpleegen, deed. Het geheele gesprek toont haare onnozelheid: uw gezegde: ‘En ik wist daar niets van!’ werd op eene wijze beantwoord, die in zo eene vrouw alles natuurlijks is; de goede vrouw bepleit in haare eenvoudigheid haare zaak zo goed, dat ik er niets heb bijtevoegen. Maar wildschut! hoe kondet gij u in 't hoofd brengen, dat uw vrouw u over zo eene beuzeling had behoeven te raadpleegen? want bij haar is het niets dan eene beuzeling! hoe begreept gij het, om haar te willen beduiden dat dit haar pligt geweest ware! dat gij haar dan wel genoeg zoudt gezegd hebben om haar te bewegen dit bezoek niet te ontvangen: er ligt ook veele waarheid in de vergelijking die zij, hoewel in haaren trant, maakt, | |
[pagina 329]
| |
tusschen zig en eene bediende die buiten haars Heers weeten iemand verzoekt; en het geen zij zegt: ‘zijt gij de man ik ben de vrouw,’ is niet te ontkennen. Uw gesprek eindigde zo als ik wel verwacht had, en haar verzoek om toch beleefd te zijn beantwoordet gij als een knorrepot die niet weet wat hij zeggen moet. Ondertusschen wilt gij dat ik u raaden zal: uw verzoek is moejelijker dan gij misschien gelooft: ik herhaal het, uw vrouw kan zo eensklaps niet toestemmen om zig te onderwerpen aan een gezach dat zij tot nog toe niet kende, en 't welk zij overtuigd is dat op grilligheid en luimachtige knorrigheid rust. Mevrouw lenting is des niet te min reeds bij u; haar Broeder zal meer dan ooit aan uw huis komen: wat zult gij doen? zult gij uw verstoordheid zo verre involgen dat gij meer dan ooit uw huis ontvliedt? dit zoude hun oogmerk zeer begunstigen; gij kunt des deeze partij niet kiezen: of zult gij keetje afzonderlijk onderhouden? waar over? over dat haare moeder, eene fatsoenlijke vrouw die een doctor moest spreeken, en geen famille in Amsteldam heeft, haar huis aanbood, te meer daar die vrouw de Zuster is van eene haarer beste vrienden? wat goeds zal dit toch uitwerken? ik vrees niet het geringste. Onderwijl beklaag ik het lieve keetje: ik voorzie dat zij weinig gewigt hangen zal aan een va- | |
[pagina 330]
| |
ders gezach dat zij gelooft onredelijk te zijn en 't welk gij nog nooit, waaromtrent ook, oefendet: mij dunkt, wildschut! dat gij uw huis niet zo veel moet ontwijken; dat gij altoos daar moet eeten; en hoewel gij verpligt zijt eene fatsoenlijke vrouw in uw huis beleefd te behandelen, zo kunt gij wel die beleefdheid in 't werk stellen, die eene schrandere vrouw doet merken dat zij u ten last is: deeze koele altoos haar afstand houdende beleesdheid, die men wel ziet dat uit de opvoeding, en geenzins uit ons behaagen in den persoon voordspruit, moet gij haar betoonen: is zij in de stad gekomen om een doctor te spreeken, dan kan dit bezoek niet zeer lang aanhouden. Ontwijk haar, bid ik u, niet; poog haar te kennen, en stel u des eenigzins op uwe hoede: wat kunt gij ook al veel inbrengen tegen haaren Broeder, op wier gedrag niets te berispen valt, en die in groote gunst staat bij uw vrouw en dochter? onberispelijk zeg ik, in uw huis, want daar houde ik mij van verzekerd. Gij kunt voords met uw vrouw en dochter spreeken over den voorslag van den Heere van veen; uw genoegen daar over betuigen, en keetje verzoeken dat zij daar eens ernstig over gelieft te denken: enz., zo dra ik weet wat men u daarop heeft geantwoord, zullen wij maatregelens neemen die ons best voorkomen. Hij, van veen, heeft mij over zijn aanzoek geschreeven, en het komt mijn man' en mij voor dat | |
[pagina 331]
| |
keetje, om nog eens gelukkig te zijn, geen man boven deezen zal moeten verkiezen: zijn persoon, charakter en omstandigheden zijn bij u niet onbekend: immers ik herinner mij nu dat gij wel eens over hem spraakt, op eene wijs die mij deed gelooven dat gij hem bij uitzondering genegen zijt. Ik althans heb zulke goede gedachten van den Heere van veen dat ik hoop, dat mijne betje, indien zij van staat verandert, eenen man niet ongelijk aan van veen ten deele zal vallen: en indien keetje hem aanneemt zal ik te meer bevestigd worden in het denkbeeld dat ik heb, van haar wel verwaarloosd maar natuurlijk goed verstand. Zo ik iet op uw vermag, werk niet uit drift: drift kan hier alles bederven: denk dat het te doen is om het geluk van uw eenig kind: wees niet verstoord op keetje, haar antwoord is eenvoudig, en bedoelde geenzins u te verstooren - maar tusschen ons: wel wildschut! schaamt gij u niet te willen oogsten daar gij niet gezaaid hebt? wat hebt gij toch tot de opvoeding uwer dochter toegebragt? hebt gij mijn ernstigen raad om Mademoiselle du sart eene opvolgster te geeven, uit laffe inschikkelijkheid voor uwe welmeenende vrouw, niet verworpen? hoe sterk schilderde ik de gevolgen die uit zulke eene verwaarloosde opvoeding moesten volgen! hoe toonde ik u aan, dat in een huis als het uwe, de moeder, al hadde zij de bekwaamheden, nog den tijd niet heeft om zulk een gewigtig en onafgebroken werk alleen op zig te | |
[pagina 332]
| |
neemen, en zoudt gij nu eischen dat keetje in haare gesprekken meer verstand, meer regelmaatigheid, meer kundigheid toonde? Wat hebt gij toch voor het kind gedaan, dat u 't recht zoude geeven op zulk een streelende belooning? gij gaaft haar eene moeder, die, zo zij over het groot gewigt der opvoeding konde oordeelen, dit werk nooit op zig genomen zoude hebben, maar eene Gouvernante, zo veel mogelijk gelijk aan de overledene, had zien te krijgen, om, het geen die aangevangen had te voltoojen; zij zoude gezien hebben dat zij, hoe goed ook haar oogmerk ware, zo weinig het hart als het verstand haarer dochter konde vormen: uw vrouw is deugdzaam uit haare Natuur, en bij geluk; niet uit wèl overdachte beginsels, die zij haare dochter moest voorhouden, en dan met haar voorbeeld bekrachtigen: kundigheden die alleen door eene beschaafde opvoeding verkregen worden, heeft zij niet - nooit was zij in de mogelijkheid om die te erlangen; hoe kan zij des over derzelver nuttigheid voor eene jonge Juffrouw in keetje's ruime omstandigheden oordeelen? uw vrouw bemint het gewoel, het geraas, en vindt niets zo behaagelijk, als zulke gezelschappen die voor jonge lieden in geenen deele nuttig zijn kunnen: zij bemint keetje, niet als haar kind maar als haare vriendin, met eene alles gelijkmaakende liefde, maar dit is geenzins de moederlijke: keetje, van haaren kant bemint haare moeder als eene toegeevende vriendin, die zij weet dat gaarne alles in- | |
[pagina 333]
| |
schikt, en geen ander vermaak heeft dan hetzelve aan haar op de ruimste wijze te bezorgen, 't kan niet scheelen van wat aart dat ook zij. Wat deed gij dan voor uw kind? - ‘Gij hebt groote schatten gewonnen:’ Bestaat dan de grootste pligt eens vaders in schatten voor zijne kinderen te verzamelen? kunnen zulke schatten zelve niet de droeve bronnen worden van rampen en ongelukken, ook voor het onnozel jong meisjen die hun bezit? zullen zij haar nooit aan gevaarlijke verleidingen blootstellen? hebt gij haar wel ooit voorbereid om haaren rijkdom eens op eene betamelijke wijze te gebruiken? hebt gij haar gewaarschouwd tegen dwaaze verkwistingen en naauwhartige gierigheid? toondet gij immer aan uw kind dat haar bijzijn u vermaak gaf? gedroegt gij u ooit met vaderlijke gemeenzaamheid omtrent haar? hebt gij wèl ooit de moeite - de aangenaame zo wèl als verschuldigde moeite, genomen om haar te leeren kennen; te zien hoe zij dacht, en wat reden zij gaf van haare denkwijze? hebt gij haar ooit onderhouden over die bijzondere pligten welke voor haare rekening lagen? maar wat behoef ik meer te zeggen! kent gij uwe dochter wel? gij ziet haar nooit dan in gezelschap; op zekeren afstand: gij zijt goed, onverschillig; zij is beleefd en gedienstig: zie daar dit is alles wat er tusschen u omgaat; en dit is nog al ééne der vruchten van uw uithuizig leven: ontken het maar niet! niets zoude voor u smakloozer geweest zijn dan een geheelen | |
[pagina 334]
| |
avond met uw vrouw en kind te moeten doorbrengen. Welk een onderscheid heerscht er ook in deezen tusschen onze manier van leeven: mijn man en ik hebben nooit grooter genoegen dan wanneer wij met onze kinderen alleen zijn: nooit zijn zij vrolijker noch wij beter in onzen schik: de kennis die wij van hun character hebben, heeft ons in staat gesteld om hunne gebreken tegenstand te bieden, hunne goede neigingen aantekweken, en zo zeer hunne hoogachtende liefde als onbegrensd vertrouwen te winnen: nu hebben wij in hun onze beste vrienden, en dewijl wij niets verzuimden om hun verstand te verrijken, hun' geest te versieren, hun oordeel te oefenen; dewijl zij veele aangename talenten hebben, is er voor ons geen verkiezelijker gezelschap dan dat onzer kinderen. Zij hebben niet alleen smaak in werkzaam te zijn; het is hunne behoefte: ik zie wèl dat zij niet volmaakt zijn: mijn zoon heeft zekere onbuigzaamheid, die, kwalijk geleid of toegepast wordende, zijn geluk niet kan bevorderen, maar die, door de reden bestuurd, hem eens een nuttig en geacht man kan doen worden: zijne Zuster is zo vol geest en zo geneigd tot spotternij dat ik dikwijls heel veel moeite heb om haar op den middenweg te houden; maar zij hebben geene gebreken die uit een laagen geest voordkomen; zij zijn dikwijls onbedacht en los, maar nooit met opzet onrechtvaardig: zij zijn goedaartig, medelijdend, doordrongen | |
[pagina 335]
| |
met eerbied voor God en zijne geboden: zij beminnen in ons hunne weldoeners, hunne leermeesters zo wèl als hunne tederlievende ouders: zij zullen niet rijk genoeg zijn om ooit in Amsteldam figuur te maaken, maar zij hebben geleerd het geen zij bezitten wèl te gebruiken, en weeten bij ondervinding dat huislijk geluk niet afhangt van pracht of overdaad, maar van zulke hoedanigheden, die getuigen van de goedheid des harten, de goedaartigheid des characters, de blijmoedigheid des geestes, en van zekere overeenstemming tusschen de leden dier kleine maatschapij. stamhorst laat mij zeggen, dat hij de post ziet aankomen: vaarwel dan; wij allen groeten u en ik ben zo als altoos
Uwe liefhebbende zuster
e. stamhorst geboren wildschut. |
|