Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 2
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
mevrouw!Mijn geliefde Broeder heeft mij uwe vereerende uitnodiging medegedeeld: mijn oogmerk was ook om u terstond eene dankbaare betuiging daar omtrent te doen; doch gisteren toen ik mij daartoe zoude bepaald hebben, was ik verpligt om de geheele Regeering en eenigen van den omliggenden adel bij mij een groot dinée en soupée te geeven, zijnde mijn man daar sterk op gesteld, en gij weet, Mevrouw! dat een man meester in zijn huis is, en wij in zulke gevallen alleen den post van huishoudsters, die het fatsoen van het huis ophouden, moeten bekleeden: dit is de reden Mevrouw dat ik nu eerst schrijf: hoe beschaafd is waare goedhartigheid! en waar vindt men die toch dan onder die lieden zo wèl opgevoed, en in zulke ruime omstandigheden, waarin gij, Mevrouw, u geplaatst vindt? Zo mijn man niet met zijne amtsbezigheden derwijze bezwaard en bezet ware, dat hij ten minsten eens een paar dagen voor zig zelven, (dat is voor mij,) had, hoe gaarne zoude hij mij | |
[pagina 282]
| |
brengen! doch hoe leed mij zulks zij, dit kan niet, en dit wist ik vóór ik besloot om van staat te veranderen: ik zoude zijne goedheid zeer slecht beantwoorden indien ik zijn dringend verzoek om een consult inteneemen, langer weêrstond: ik zal des gebruik maaken van uwe goedheid Mevrouw, en mijn' Broeder schrijven dat hij mij haale: gelukkig voor mij dat hij het amt waarop hij reeds een jaar wachtte nog niet heeft: dan zal hij wat meer te doen hebben dan een paar klerken te betaalen, en het geld in zijn beurs te steeken: over dat alles als wij wat meer kennis gemaakt hebben. Ja wel Mevrouw heb ik hier, (die in den Haag aanzienlijk werd opgevoed,) ellendig gezelschap: mijn Broeder heeft mij ook in dit stuk uwe gevoelens medegedeeld, en dus in staat gesteld om daarover iet te melden: de lieden zijn wèl en goed en eerlijk geloof ik, doch dat alles is beter voor hen dan voor mij: de adel dat is nog zo wat, en ik kan hem dulden wijl het in mijn magt is hem te verpligten, en er met mij geen airs neemen is, anders is er niets, naar mijne gedachte, zo onaangenaam als de verkeering met lieden die zig lieden van geboorte noemen, en hunne zotheden en gebreken niet geleerd hebben te bedekken, onder eene hoofsche welgemanierdheid: alles mishaagt mij hier, tot de uitspraak toe: de burgerlieden zijn stijf, onkundig, hebben geen begrip wat het zij de kunst der gezelligheid te oefenen: maar dewijl mijn man | |
[pagina 283]
| |
Burgervader is, zou het mij zeer slecht staan mij trotsch tegen hen te gedraagen: onze gesprekken onder het theedrinken gaan meestal over het nieuws in de courant en in de stad, over maaken en breeken, bij geval over het vertrek of beroep van een' Predikant, het verliezen van Diacons en Ouderlingen, en hoewel dit voor deeze menschen wonderbaar stichtelijk zij, kunt gij wel denken Mevrouw, dat zulks mij niet zonderling behaagt: er loopt nu en dan wel eens een trekjen van laster of kwaadsprekendheid onder; doch het is niet fijn genoeg voor mij: deeze vrouwen blijven mij ook zo geheel en al vreemd; ik kan mij niet gewennen aan haare hoog gekleurde groot gebloemde japonnen, kneepmutsjens en muilen; somwijlen, indien onze eerwaardens daar bij zijn, spreekt men over het Woord en de eigen bevindingen: mijn oordeel over het eene en mijne kundigheden noopens het andere, houde ik, wel is waar, voor mij, doch ik moet evenwel toeluisteren. Dit is het niet al, Mevrouw! sedert men gist dat ik in eenen gezegenden staat ben, praat men mij over de opvoeding en bezorging der kinderen; van heete wel digt toegeslooten kraamkamers, (want men is hier nog wel eene eeuw ten achteren,) stijf ingezwachtelde kleintjens, wiegen, zingende bakers, babbelende wijven, wijze vrouwen, enz. leg ik er tegen in, dan is 't: ‘Nu! Mevrouw is eene nieuwmodische moeder’... maar genoeg van dit alles: het is alleen om u te toonen | |
[pagina 284]
| |
dat ik zeer naar gezelschap heb: en mijn Burgemeester, die om de dood niet hout van oude paalen te verzetten, keurt dit alles goed; ik zal, denk ik, om mijn' zin te krijgen, alle de faculteiten der medicijnen attestatiën dienen te verzoeken. Hoe verlang ik, Mevrouw! om uwe bekoorelijke dochter te zien! mijn Broeder spreekt van haar op eene wijze die hem eere doet, wijl zij getuigen draagt van zijnen goeden smaak en keurig oog: gelukkige jonge Juffrouw! opgevoed door eene zo moederlijke vriendin! Het denkbeeld alleen dat ik de eere zal hebben u beiden te zien, maakt mij reeds een weinig beter: mijn man moet om zaaken, zijn amt betreffende, vrijdag morgen van huis, hij zal mij brengen tot..., en daar zal mijn Broeder mij komen afhaalen: ik zal mijne kamenier en maar één' knecht medebrengen, om u toch niet meer overlast te doen dan noodig zij in mijn geval. Neen, Mevrouw, ik lees niet, ik heb wel andere zaaken te verrichten, en sedert ik getrouwd ben, schrijf ik geen meer brieven, zo dat, in dit stuk hebben wij den zelfden smaak: trouwens dit is den eigen smaak der meeste vrouwen, die zeer wèl begrijpen dat het haare bezigheid niet zijn kan, en dat het oneindig beter voor haar is een witte kous te breiën, (die zij niet noodig heeft,) dan alle daag een uur met leezen haare oogen te bederven. | |
[pagina 285]
| |
Ik ben met de grootste achting, en na mijn compliment aan den Heere en Mejuffrouw wildschut.
mevrouw!
Uwe ootmoedige dienaresse,
c. lenting.
Geboren van arkel. |
|