Vier- en- zestigste brief.
Mevrouw christina lenting, aan den Heere hendrik van arkel.
Uit vrees of gij de zaaken niet meester kondet worden zonder dat ik er mij mede bemoei, schrijf ik een' brief die gij moet zien voorteleezen: antwoordt mij spoedig wat hij uitwerkt: ik wend niet voor dat ik mij, om uwen wil alleen zo veele moeite geef, neen: ik heb bijzondere reden om mij te vertoonen: Mevrouw stamhorst is eene gevaarlijke vrouw, zij bedekt alles onder een diep stilzwijgen, en heeft nogmaals zig weeten te ontslaan van een bezoek, 't welk ik haar geeven wilde: ik liet mij, met mijne koets, daarheen brengen en dacht het dus te winnen: ‘er was belet:’ ik reed heen zonder de minste gevoeligheid te toonen, maar zulke vastbepaalde voorneemens, om mij met de grootste blijken van koele kleinachting te behandelen, hebben mij zo opgewonden, dat ik rust noch duur heb, voor ik u in spijt van hun allen met uwe mooje malloot getrouwd zie: dan zal het mijn beurt worden: ik zal keetje wel vervormen, ik heb wel slimmer meisjens naar mijn zin gebogen: maar geen snoeverijen, de daaden zullen mij vertoonen in al mijn licht.... a propos hein, het is immers uw voor-