Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 2
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijmevrouw!Hoe weinig ik ook het geluk hebbe om bij u bekend te zijn, neem ik echter de vrijheid, u, en dat wel over een zaak van het uiterste belang voor mij, te onderhouden: de beleefdheid mijner Zuster, nog onlangs beweezen, moedigt mij hier toe te sterker aan. Ik ben niet onkundig, Mevrouw! dat de Heer wildschut met u, zijne Zuster, veeltijds raadpleegt over zaaken die hij gelooft, veiliger, volgends uw doorzicht te bestuuren, dan wanneer hij die geheel en al zelf regelde. | |
[pagina 177]
| |
Van mijne famille of omstandigheden zal ik u weiniger behoeven te zeggen, naar maate die bij u bekend zijn: ik zal alleen u eenige bijzonderheden, mij betreffende, mededeelen. Voor de negotie opgevoed wordende had ik weinig gelegenheid om veel deel te neemen in de zamenleving, en zo weinig tijds voor mij, dat het mij zelfs onmogelijk ware mijne Zuster te komen afhaalen; anders zoude ik die gelegenheid niet verzuimd hebben; dewijl ik thans mijn eigen zaaken begonnen heb, vlei ik mij, dat ik een weinig meerder meester over mij en mijnen tijd zijn zal; doch vooreerst zal ik ook zelfs zulke kleine uitstappen niet kunnen doen: er bleef dan niets overig als mij door mijne pen bij u aantedienen. Hoe onvoegzaam het ook in 't algemeen zij, over zig zelven te spreeken, ben ik daar thans toe genoodzaakt: gij eischt, en dit is billijk, den man te kennen die de eer verlangt om een lid uwer famille te worden, door zig met uwe beminnelijk Nicht ik het huwelijk te verbinden. Zo ik mij zelven wèl ken, ben ik overtuigd dat mijne zedelijke zijde meer vastheid ontving, dan dat mijn geest met veelerleie aangenaame talenten is versierd geworden; ik behoor dan onder de alledaagsche jonge lieden; sta niemand in 't licht; bezit meer bedaard oordeel dan levendig vernuft: en hier door trekt men even zo weinig aandacht als men afgunst opwekt: ik ben geen Musicus, | |
[pagina 178]
| |
geen Poëet, geen Tekenaar, geen uitmuntend Danser, maar ik heb smaak in dit alles, en het is meer gebrek aan tijd dan ongeschiktheid in mij, die mij belet heeft daar meer uuren aan te besteden: ik ben misschien ook wat te héél voor de hedendaagsche wereld, doch dit is meer het gevolg van die afgezonderde levenswijs die men in onze famille verkiest, en die ik moest volgen, dan van een stroeven ongezelligen inborst. Ik heb een' Oom die ongetrouwd, en rijk is, en zo ik naar zijn' zin trouw zal hij mij groote voordeelen toebrengen: mijne Zuster komt bij mij inwoonen zo dra ik mijne huishouding begonnen heb: gij kent haar, Mevrouw; zij is niet misgedeeld van verstand, zij is een deugdzaam meisjen; doch men ziet zo duidelijk dat zij buiten de wereld leefde: het gezelschap van een weldoenden doch lastigen Oom, die de wereld verfoeit zonder dat hij dezelve kent, heeft haare zucht voor een stille strakke levenswijs niet verminderd; zij heeft ook in haar aart veel meer van een kribbig neuswijs treuseltjen, dan van die aangenaamheden, die jonge lieden overal bemind en gezocht maaken: ik twijfel niet, of Juffrouw betje zal dit met mij geredelijk toestaan: gij zult, Mevrouw, in deezen brief de reden vinden, waarom ik het noodig achtte, u, haar waar ongevleid afbeeldzel te geeven; en ik hoop dat gij daarin mijne verschooning zult vinden: uw Nicht wildschut is daarin betrokken. | |
[pagina 179]
| |
Sedert eenige maanden kreeg ik gelegenheid om aan het huis haars Vaders te verkeeren: ik zag haar niet of ik beminde haar dermaate, dat ik niet meer aan een ander meisjen konde denken: ik ontmoette daar zeer veele jonge lieden, wier gedrag juist niet ten naauwsten geregeld is; doch die evenwel daar en elders met vermaak ontvangen worden: het zijn meest allen looze, wilde, veel geweldsmaakende knaapen, die, misschien om toch iet te beduiden, de partij koozen, om zig erger te toonen dan zij indedaad zijn: veelen bezoeken haar met het zelfde oogmerk als ik: doch het schijnt dat Juffrouw keetje, niet meer acht slaat op den eenen dan op den anderen. Ik heb haar gezegd dat ik haar beminde, en ik kan niet merken dat dit haar mishaagt, of ook behaagt; zij behandelt mij met zo veel onverschilligheid, als de beleefdheid eenigzins toelaat; doch sedert hier zekeren van arkel op het tooneel verscheen, zijn wij allen op den achtergrond geraakt, en hij is de begunstigde gast, zo wel bij Mevrouw als bij Juffrouw wildschut: de berichten die ik van hem heb opgedaan, doen mij besluiten dat hij nooit verdienen kan zijn oogmerk te bereiken: hij is een speelder, Mevrouw, en heeft zig schuldig gemaakt aan veele slechte bedrijven en ligtmisserijen: hij heeft even weinige zedelijke als Godsdienstige beginsels, en hij maakt daar zo weinig een geheim van, als onze lieden van de mode gewoon zijn: voor de waarheid dee- | |
[pagina 180]
| |
zer berichten sta ik in, en ben bereid die buiten twijfel te stellen. Ik heb Juffrouw wildschut daar ook over onderhouden; maar zij nam mij dit niet wèl af; en kent mij weinig genoeg om te gelooven, dat ik, uit eigenbelang en partijzucht, werk; van arkel is voor 't overige een schoon, bevallig, geestig, kundig man, die, zo hij een braaf charakter had, eere zoude doen aan de beste famille met welke hij zig zoude poogen te verbinden: wij verdenken elkanders oogmerk te zeer, om bijzondere goede vrienden te zijn. Mijne liefde voor Juffrouw wildschut, heeft niet langer aan mijn Oom en Zuster onbekend kunnen blijven, sedert men mij wilde dwingen, (men noemt het aanraaden) om een Juffrouw te trouwen, over wie mijn Oom voogd is, en die echter zo weinig smaak in mij heeft, als ik genegenheid voor haar heb: er is iet in onze humeuren, dat nooit overeen zoude te brengen zijn: en rust evenwel huislijk geluk niet grootendeels op zekere gelijkheid in de geaartheden? Maar, Mevrouw, nu vraagt gij mij misschien of zo een jongeling, als ik mij bij u heb afgebeeld, dan ooit ernstig kan denken om Juffrouw wildschut tot zijne vrouw te kiezen? ik versta u ten vollen: zie hier mijn antwoord: zo ik Juffrouw wildschut wèl ken, ligt daarin voor mij geene de minste zwarigheid: als men haar oppervlakkig beschouwt ziet men duidelijk, (verschoon | |
[pagina 181]
| |
deeze mijne oprechtheid,) dat zij niet op de beste wijs is opgevoed: zij is een verwaarloosd eigenzinnig kind; zij is zo schoon als een engel, en dat wel nu zij, hoe zal ik het noemen, als een onbezield beeld zig vertoont: zij is nergens aan gehecht; zij doet als anderen, doch dit kost haar niets; want alles is haar onverschillig: zo schijnt Juffrouw wildschut, maar zij is indedaad niet ontbloot van verstand, het is niet geoefend, doch het is aanwezig: zij is minzaam, goedaartig en heeft een goed hart; en indedaad niet door de Natuur geschikt om altoos een mooi beuzelaarstertjen te zijnGa naar voetnoot(*). Jammer dat haare braave moeder niet beter in staat ware, om de opvoeding haarer dochter, zo wèl reeds aangevangen, te voltoojen! ik weet Mevrouw zo het een en andere, dat mij met grond op deeze wijze doet denken, en nu ik de eere heb aan u te schrijven, ook zeggen. Wat mag een liefhebbend man, die achting verdient, niet verwachten, van zulk een meisjen, indien zij eindelijk besluit om de zijne te worden? van haare keuze zal haar geluk of ongeluk geheel afhangen: en welk een waarlijk braaf meisjen moet dat niet zijn die geheel en al aan alle haare verkiezingen, ja invallen en grillen zijnde overgelaaten; die verkeert waar en met wien zij wil; die in de ruimste overvloed leeft, die men nooit vraagt | |
[pagina 182]
| |
wat doet gij, of wat is uw oogmerk; die altoos omringd is van jonge lieden, zo als ik u beschreef; evenwel zig altoos in weêrwil der losheid en onbedachtzaamheid zo gedroeg, dat deeze haare vrienden haar met eerbied, ja Mevrouw, met eerbied, behandelen: zij moet in haar hart deugdzaam zijn, om negentien jaar oud zijnde wel eenige losheden te begaan; doch nooit, zelfs bij eene snapachtige wereld, het geringst in verdenking te zijn van de minste zedeloosheid! Maar in dat waare licht ziet mijn Zuster haar geenzins, en gevolglijk ook mijn Oom even weinig, die zo veel geloof geeft aan zijn nicht, als of die even onfeilbaar, en wel ter goedertrouw handelde: en waar op rust toch mietjens vooringenomenheid? op praatjens en overdrevene vertellingen die beiden geheel valsch of ten sterksten vergroot zijn: mijn Zuster ziet niet, schijnt het, dat dit alles de gevolgen zijn der opvoeding die Juffrouw wildschut ontvangen heeft: maar dewijl alles wat ik daartegen inbreng, gehouden wordt voor redeneeringen van een verliefd jongeling, en dus niets uitwerkt, heb ik de partij gekoozen om te zwijgen en mijn oogmerk doortezetten: als zij des den ouden zang zingen, van dat ik dwaas doe; dat ik hun nog eens bedanken zal, voor den goeden raad die zij mij geeven, enz., beantwoord ik dien niet meer: mijne Zuster kan, even weinig als haar Oom, beoordeelen, hoe veel of weinig innerlijke waarde Juffrouw wildschut | |
[pagina 183]
| |
heeft, en ik kan met geen van beiden over liefde en haare gevolgen, op een Jongman die waarlijk bemint, spreeken; zij verstaan mij niet; zij kunnen mij niet verstaan. Mijne Zuster verkeert niet dan met een half douzijn zuurkijkende nufjens, die den tijd doorbrengen met kousenbreiën, thee drinken, en als zij bijeen zijn, zedig kwaad te spreeken van ieder die niet in haar' smaak valt, of in andere gezelschappen verkeert; zij kan des niet wenschen zo eene Schoonzuster te hebben, als ik haar hoop te geeven. Ziedaar, Mevrouw, een kort verhaal van mijne omstandigheden: indien ik afkeerig ware van de wereld; indien ik de beschaafde zamenleving uit verkiezing vlood, dan zeker zou eene vrouw gelijk Juffrouw wildschut, mij niet gelukkiger kunnen maaken, dan ik haar maaken zoude; doch ik bemin de gezelligheid, en alle die betamelijke vermaaken, die de goedkeuring der beste menschen verdienen; en die ons tot zeer nuttige uitspanningen moeten verstrekken. Ik ben zo verbaasd naauw gezet opgevoed, dat weinigen in onze gezindheid zelf in deezen met mij gelijk staan; maar ik begrijp altoos dat de mensch een gezellig wezen is, en dat men zig in onverschillige zaaken moet voegen naar anderen: dat er geen meer zonde ligt in het gaan op een danspartij, dan in het draagen van een rok met knoopen, of in gecoëffeerd te zijn zo als de mode jonge lieden beveelt. | |
[pagina 184]
| |
Vrees niet, Mevrouw, dat de overdrevene voorschriften van den Godsdienst bij mij het al te gegewoon uitwerksel gehad hebben; integendeel! mijn gezond oordeel heeft die altoos voor overdreven gehouden; zij hebben des mijn eerbied voor hem niet verminderd: ik heb mij altoos te wèl bij zijne eigene wetten gevonden, om hem niet tot leidsman door dit leven te verkiezen; en dit hebbe ik grootelijks te danken aan mijn' smaak voor een ordentelijk gedrag; die smaak is tot eene hebbelijkheid geworden; alles wat daarmede strijdt stoot mijn zedelijk gevoel. Mag ik, Mevrouw, hoopen op uwe gunst! Het belang dat gij in uwe lieve Nicht neemt, verdient dat ik u verzeker, dat indien zij mij met haar persoon begunstigt, zij in mij altoos haar grootsten tedersten vriend, en liefhebbendsten echtgenoot vinden zal: ik zal mij met onvermoeiden vlijt toeleggen om haar zo gelukkig te maaken, dat zij nooit dan met genoegen aan onze verbintenis zal kunnen denken: ik hoop dat ik er in zal slagen: zij is nog zo jong, zij is zo minzaam! als zij eens in dedaad aan iet wezenlijks zal gehecht raaken, zal zij een geheel ander charakter krijgen: hoe vrees ik ondertusschen dat de Heer van arkel haar zal betoveren! hij heeft zo veele uiterlijke voordeelen, hij is reeds, mag ik zeggen, de vriend van 't huis. De Heer wildschut heeft mijn brief nog niet beantwoordt: hij zeide mij daar over met iemand | |
[pagina 185]
| |
te moeten raadpleegen, en dit, Mevrouw, zijt gij ongetwijfeld: de liefde is ongeduldig! wist ik reeds of ik van uwe voorspraak mij verzekeren mogt! als ik aan mijne beminde denk, klopt mijn hart tot in de toppen mijner vingeren - ô hoe hartlijk bemin ik haar! Mijne nederige dienstaanbieding aan den Heere stamhorst, en uwe achtingwaardige jonge lieden: ik noeme mij met de grootste achting
mevrouw!
Uw ootmoedige dienaar,
j. van veen. |