Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 2
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijmijnheer!Ik ben de oom van onzen cornelis de groot, een volle broeder van zijn' Vader; eenige jaaren Rentenier, doch had het altoos zo volhandig dat ik nooit tijd kon vinden om te trouwen, hoewel ik, naast den Godsdienst, voor niets meerder hoogachting heb, dan voor het heilig huwelijk: ja ik geloof zelfs dat een kenmerk van den waaren Godsdienst bestaat in den eerbied, die hij daar voor eischt: maar ik zag zo veele verwaarloosde of stordig waargenomen pligten in het gezellige leven, bij gebrek van tijd of nadenken, dat ik besloot tot nut der zamenleving, zo veel mogelijk zoude zijn, die beter te bevorderen: en dewijl ik des handen vol werks heb in mijn niets beduidend le- | |
[pagina 173]
| |
ven, kunt gij Mijnheer wel denken dat ik nooit erfgenaam en zal verwekken. Oordeel nu hoe een man van mijne denkwijze moet getroffen zijn, door de goedheid die gij hebt om onzen cornelis, is het mogelijk, te recht te brengen: zijn duivel was hoogmoed, en die, weet gij, is de overste der duivelen: zijn vermogen is ten minsten zo groot als dat van simson en hercules, ja van milo zamen; maar bij geluk is die duivel steke blind, want hij zag niet eens hoe ik en frans ligthart hem gepierd hebben; maar zijn moeder, onze mietje, zal u alles wel verhaalen. Dewijl nu luiheid 's duivels oorkussen is, en luiheid is de wortel van alle kwaad, zo wel moreel als phisicq kwaad: ik ontken niet dat cornelis werkzaam van aart is; doch de gewoonte wordt de tweede Natuur: om hem des te herscheppen, moet hij arbeiden, doch hij kan niet aleer zijne afgesloofde krachten hersteld zijn; en wat kan daar toe zo veel toebrengen dan eene reis met een' vriend, zo als gij u betoont te zijn: zie Mijnheer walter, ik zeg het tusschen ons, ontzie geen geld om uw oogmerk te bereiken; ik sta voor de halve uitgaaf; voor de geheele zoude ik zeggen, indien ik niet wist dat gij mijn beurs zo weinig behoeft als mijn' raad: door dit middel zal hij te recht komen, vooral als hij geene gelegenheid heeft om alle daag een uur of tien te zitten papier bekladden, maar voord moet: hij zal dan | |
[pagina 174]
| |
ook leeren door eigen ondervinding, dat éénoog koning is, in 't rijk der blinden; maar dat in 't rijk der zienden éénoog geen de minste aanspraak maaken kan op de geringste onderscheiding. Gij kent zeker den Heer wildschut? daar is mijn Broêr Boekhouder: het schijnt dat de talenten van dien Heer alleen geschikt zijn om geld te winnen en te verteeren; maar wij zijn te weinig bekend met elkander om u daarover te onderhouden: daar ligt mij evenwel iet betrekkelijks tot zijne dochter als lood op 't hart: het meisjen is zacht; mijn Zuster niet misgedeeld van verstand, doch alles is verkwanseld en in de war: nu, als gij terug komt moet ik eens met u praaten, en indien uw hart nog vrij is, zou mij dit veel hoops geeven: verstaat gij mij niet? ô dat onnozel meisjen! en de duivel gaat om als een loerende, niet brieschende leeuw, zoekende haar te bederven: frans kan u daar meer van zeggen - ik ben uw verpligte vriend en dienaar
samuel de groot. |
|