Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 2
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff–
[pagina 158]
| |
Mijn braave jonge vriend!Laat uwe moeder u zeggen hoe groot mijne vreugd is, en hoe dankbaar ik u ben: zij heeft zo wel als ik maar één kind; doch het geen ik gevoel, nu ik hoop heb op de herstelling mijns zoons, gaat alle beschrijving te boven; wees vrij grootsch op uwe pooging om een verdwaald jongeling te behouden; die grootsheid doet eere aan uwe gevoelens: zeer zeker hebt gij mijne goedkeuring over alles wat gij met uw' vriend gesproken hebt, over alles wat gij mij aanbiedt en waar van ik hoop gebruik te maaken: doch nu heb ik u op mijn beurt ook iet te verhaalen: ik weet dat ik niet behoef te zeggen, hoe gij het zwijgen moet; want gij zeidet meermaals: ‘ik ben geen babbelaar; om dat, zo het een beuzeling is, 't welk men mij verhaalt ik het terstond vergeet, en zo het een zaak van belang is, behoeft men mij mijne rol er niet in te geeven:’ en gij hebt gelijk. Wel dan: de Heer walter is bij mij geweest, en dewijl zijn Comptoir hem noodzaakt een reisjen te doen, heeft hij mij voorgesteld om mijn' | |
[pagina 159]
| |
zoon met zig te neemen: dit voorstel (en nog meer welken ik u eens mondeling zal verhaalen,) hebben mijn man en ik met blijdschap aangenomen, en ik twijfel niet of mijn broeder zal dit niet afkeuren. Gij zijt op den weg om een eerlijk gegoed man te worden: het geen gij nu zijt was eens Mijnheer de groot: zo ergens, in den koophandel komt het voornaamlijk aan op eerlijkheid en naarstigheid, zal men met voordeel zijne talenten oefenen: ik twijfel geenzins of mijn zoon zal nog te recht komen, indien gij en de braave Heer walter dien invloed op hem blijft behouden, waarvoor ik hem nu geloof vatbaar te zijn. Het zal mij zeer aangenaam weezen dat gij, nu mijn zoon van huis gaat, ons dikwijls bezoekt: uwe geëerde ouders zien wij zo zelden; maar ik wenschte wel dat zij nooit vergaten dat mijn man niet anders is dan de bediende van een ander, en dat alle kostwinningen die ons eerlijk ons brood geeven, zo ongelijk niet zijn als hoogmoed en waan zig wel eens verbeelden: alle welopgevoede menschen, van een goed zedelijk gedrag, en een goed verstand, zijn geschikt om met elkander omtegaan: laaten wij toch in een Land van koophandel ons niet vergeeten, door zulke kinderachtige vooroordeelcn: uw Vader, mijn lieve frans! is ten minsten zo nuttig en onontbeerelijk in zijn bedrijf, als mijn man in het zijne; en, ik herhaal het, als de bezittingen niet te verbaazend ver uit elkander loopen, en de goede opvoeding ons tot | |
[pagina 160]
| |
menschen gevormd heeft, is men zeer goed gezelschap voor elkander. Uwe aanmerking over zekere jonge juffrouw vergroot mijn goed gevoelen van u: gij weet wel, dat mijn man niet van zeggen is, maar ik vrees dat uwe woorden niet dan te veel grond hebben! - Vaarwel mijn jonge vriend! vervolg uw' weg door dit leven zo werkzaam en blijmoedig als gij dien begonnen hebt, en zijt verzekerd, dat deugd gelukzaligheid is, ook dan als ons eenige onaangenaamheden ontmoeten: ik ben met toegenegenheid uwe verpligte vriendin.
maria huisman,
Nu, de groot. |
|