| |
| |
| |
Vijf- en- vijftigste brief.
Mevrouw christina lenting, aan den Heere hendrik van arkel.
De gestolen brieven zijn niet half zo belagchelijk, als ik mij verbeeld had: een dief te worden om zulke beuzelingen! waarlijk het is de peine niet waardig! ik beken echter, dat het charakter der Prophetische Tante zonderling is: zij schijnt ook al vrij wat kennis te hebben aan de denk en levens-wijze der onzen! vrede zij met haar! lang leeve de verdraagzaamheid! laat zij, ik geef er mijn koninglijk fiat op, zalven kooken, drankjens gereed maaken, krachtige soupes trekken, limonaden en siropen koeskoesen, geleien inleggen, zieken, kranken, en gekwetsten bezoeken, en oplappen; oude voorzeggingen verklaaren, jonge pedanten, Grieksch en Hebreeuwsch onderwijzen; laat haar dochter de armen van geest het koningrijk der Hemelen verkondigen, dat alles is mij wonderlijk aangenaam, terwijl zij dit doen, zullen zij zig zeker niet bemoejen, met ons onzen weg doornachtig te maaken, en u in gevaar brengen, van, vóór het wenschelijk is, ontdekt te zijn.
Wat nu betreft, dat ik bij gelegenheid deeze zendbrieven eens in mijn mans gezelschap zoude voorleezen, als van of aan mij, al zo 't mij goed- | |
| |
dacht, geschreven: hein! gij zijt, met al uw vernuft, toch een uil, een uil zonder memorie! wat raakt het mij, hoe anderen over mij denken? gelooft gij ook dat ik mij tot veinzerij zoude willen, of kunnen verlaagen? neen, dat laat ik over voor zulke kruimels als gij en uws gelijken, die geen ander hulpmiddel weeten uittedenken, dan de geveinsdheid: moeten alle deeze schepzels zig niet naar mij voegen, of zwijgen? ben ik geen vrouw van hunnen Burgemeester? kan ik niet zo wèl beloonen als straffen? en waar eet men beter, waar wordt men hoflijker ontvangen? lekkerbekkerij, en hoogmoed, zullen mij altoos slaaven genoeg leveren, al lees ik geene Prophetische brieven in hun gezelschap, als van of aan mij gezonden, voor.
Wel hein, wat zegt gij nu van mijn huis, mijn buiten, mijn equipage, mijn tafel, kort gezegd, van alles wat mij omringd? heb ik in weinige maanden geene wonderen gedaan? en dit alles is nog maar een begin! - hoe veele verpligting heeft de Edel Groot Achtbaare jacob lenting niet aan zijne Echtgenoote! dit alles geef ik den man voor die nutlooze stapels geldzakken, proppend vol gouden en zilveren specie, waartoe hij van ervenis tot ervenis gekomen is, en waarmede hij niets ter wereld wist te beginnen: mij moet hij het danken dat hij gelogeerd is, en gediend wordt, niet als een armen jakhals van een Baron, maar als een Fermier General; of wilt gij, als een schatrijk Menist koopman; dat hij in mijn huis altijd de
| |
| |
beste gezelschappen vindt; dat hij als een vorst is uitgestreken; kort gezegd, dat zijn leven een vrolijke maaltijd is, en, dat de geheele wereld hem kent bij den naam van, de man van Mevrouw lenting: ik heb hem in de achting zijner burgers en ingezetenen voor altoos paalvast gevestigd; want nu hebben die arme hondsfotten brood, en kunnen met al hun gebroed wèl voor den dag komen, daar zij eertijds een troep verwaarloosde verhongerde bedelaars geleken: door den geldstroom te openen, en midden door dit nest te leiden, heb ik leven en vrolijkheid doen ontspruiten, en onze Dominés zullen weldra moeten prediken tegen de pracht der eertijds half naaktgaande burgers en ingezetenen: dat's goed! zo doende hebben zij ook werk, en winnen hun geld niet met het leezen van gekheden, even onverstaanbaar als het Sijstema der invallen van uw' vriend: ik ben ook, als 't u belieft, de braave, de goedhartige, de welbetaalende vrouw! ik gun den ambachtsman wel zijn beloning, ik knibbel niet met de geringe luidjens over een stuiver meer of min; en ik zou wel eens willen zien dat mij iemand dwars durfde aankijken, ‘om dat ik de benauwde kerklucht niet verdraagen kan:’ de duiker! het volk verstaat zijn belang te wèl om mij op de handen te zien; en dewijl de Eerwaardens lieden van smaak zijn, ben ik zeker van hunne discretie: om meester van alle zulke marionetten te worden en te blijven, moet men het koordjen van eigenbelang in de hand
| |
| |
houden, en zij zullen, als waare automates, alle die bewegingen maaken die men wil dat zij maaken... maar van wat anders.
Laat kees maar in de gedachten dat hij even eens denkt als ik; dit is een haneveêr te meer op zijn zotskap, en mij is het volkomen hetzelfde: ja, ja hein, zo de jonge ontbolsterd en ontgroend ware, zo hij partij trok uit de voordeelen die de Natuur hem gaf, hij zou gantsch geen slechte vertooning maaken; maar zo gruwelijk pedant, zo afgrijzelijk methaphisisch, en zo geheel en al onbekend met die zeden, die (tusschen ons) ons met het christendom eerst overhoop hielpen, en daarna in een eeuwigduurenden oorlog bragten; neen, ik scheur mijne vendels; met zo een zot is niets, volstrekt niets aantevangen; en nog minder om dat hij gelooft verliefd te zijn: of het uwe malloot, of haare vriendin hofman raakt, daar sta ik voor: nu, 't scheelt mij weinig.
Hebt gij ooit een jonge van agtien jaar gekend, die bloosde als een meisjen zodra men eens onder de roos sprak? houd echter zijne moeder te vriend: ik stel vast dat zij eene gaauwe vrouw is; ten minsten uit het geen gij beiden mij gezegd hebt: bedrieg haar, op dat zij, komt het te pas, een gunstig werktuig in uwe hand worde; en men moet wel eens voor den duivel zelven een kaars opsteeken.
Ik raad u de voorzichtigheid dies te meer aan, om dat keetje minderjaarig is, en om dat haar
| |
| |
vader het wel eens in 't hoofd zoude kunnen krijgen, zig van zijn nog nooit gebruikt gezach te bedienen: ik mistrouw deeze onze deftige wijze Mevrouw stamhorst, nu ik weet dat zij de zuster is van wildschut! ik mistrouw haare beroemde dochter, haar geleerden zoon - ik mistrouw, kort gezegd, ieder die u hier kent, en met Mevrouw stamhorst omgaat: slapperloot! hoe vuurt dit mijnen ijver aan! zo veele wijze hoofden, en waakzaame oogen te bedotten, mij dunkt dat dit eenen onstervelijken roem voor mij zijn zoude! en, heintje! ik heb mij ook nog te wreeken over eene belediging, mij door die famille aangedaan: ziende dat in deeze aan- en onaan-zienlijke rommelzô niemand was, die, als een vernuftig schepzel beschouwd zijnde, de eer van mijne conversatie verdiende, en ik een onuitspreekelijken afkeer hebbende voor domme guiten en onwetende petite-maitresses, heb gepoogd mij dit te vergoeden door mij in kennis te brengen met eene vrouw, die men alleenlijk behoeft te zien, om te geloven dat zij verstand heeft: men gaf er mij ook algemeen de verzekering van: zelfs mijn schaapshoofd gaf zig het air om daar over te oordeelen: ik deed des den eersten stap, maar hij mislukte; ik deed er nog een; men week achteruit; en sedert uw vertrek heb ik dat plan ter zijde gelegd: doch Mevrouw stamhorst niet willende mijne vriendin, (of familiaire goede bekende,) zijn, zal in mij eene vijandin hebben, die haar wèl
| |
| |
eenig werk tot meditatien geeven zal: de droes zou er meê speelen, of ik zal, zo niet haare dochter, ten minsten haar' zoon knippen: dat is een jonge comme il faut, en hij heeft ook al gezien, denk ik, dat dit oord zeer in verlegenheid zijn zoude, indien het nog eens eene andere Mevrouw lenting moest opleveren: met zulke schoone oogen kan men onmogelijk een zot zijn.
| |
Ten vervolge.
Een oproerig, opzwetzend bezoek, van een half douzijn adelijke famillien, die hier een paar dagen Mijnheer lenting met hun bijzijn vereerden, heeft mij belet deezen te voltoojen: nu zal ik er nog het volgende bijsmakken.
De oudachtige Freule dorothé, is au desespoir over uw vertrek, en gantsch niet te vreden over uw verzuim van afscheidneemen: ik beduidde haar, dat dit thans in de groote wereld geheel buiten gebruik is, even als met veel gewaai en gerucht van een geheel gezelschap afscheid te neemen; dat men thans als men gaan wil, ongemerkt heen gaat, zonder een paar of twintig persoonen te stooren, en overhoop te jaagen: ‘O!’ zeide zij, ‘in mijn' tijd was dat nog heel anders!’ - Ja Freule! ik heb mijn grootmoeder wel hooren zeggen, dat men toen de hand eener Dame niet zoude hebben durven aanraaken, zonder die
| |
| |
in een kabretleêren handschoen gestoken, of ten minsten met het pand van zijn' rok bemoffeld te hebben: maar dat is wel veertig jaar geleden: deeze tijdrekening beviel haar zo weinig, dat ik wèl voldaan was, en er bij voegde: maar nu is men sans façon, en als men de eer heeft om eene Dame te geleiden, biedt men haar den arm aan, waarop zij dan met een petit air charmant haar hand legt, en zo, Freule, treedt men in de balcon, of de koets - zo veel over de Freule van arendstoren; zij laat u niet groeten.
De jonge Dames weidden breed uit in uwen lof: een paar domme woeste woudezels van landjonkers zweeren bij hunne zielen, (hui is hier karnemelks borg, hein!) dat gij de grappigste donder, en de charmantste kèrel uit heel Holland zijt: deeze ongelikte beeren komen u bezoeken; zij willen eens zien of zij de ducaaten, aan u verlooren, niet in uw beurs kunnen wedervinden: pas des wel op; zo een onderneeming moet gestraft worden: zo gij hen aan de haal kunt krijgen, doe het; ik weet dat zij bij hunne boeren geld hebben opgenomen, en zelfs aan een' oud woekeraar, in de stad, dertig percent voor twee maanden geboden hebben: houd intusschen de honneurs der famille op, en laat hun zien, dat gij als een man van fatsoen leeft: zij zullen u niet lang over de hand zijn, om dat hunne Bedieningen zulks niet toelaaten.
Ik heb smaaklijk gelagchen, over uw zo al niet
| |
| |
Christelijk, echter zeer natuurlijk medelijden met uwe lammetjens: gij hebt gelijk, hein, er zijn mooje bekjens onder: de oude Tantes noemen u een zeer wild Heer: de Papas zeggen, dat gij verstand hebt, als een Engel, en mijn man voegt er bij, dat gij veel doorzicht hebt in de staatkunde: de lieve poesjens zeggen juist wel niets, maar zo ik der meisjens hartjen ken, geschiedt dit geenzins uit onverschilligheid; en verscheiden haarer hebben mij gezegd: ‘Nu Mevrouw lenting! wij hadden nooit gedacht dat een zo jong en mooi Heer, zo verstandig zijn kon; en zo vrolijk! hij moest hier maar ook een amt hebben!’ Zie daar hein, dit wierook wordt u door de maagdekens toegezwaaid, hij moet des een hoogen prijs bij u hebben: onze halfblanks Heertjens, met hunne lange lubben, bekennen zelfs, dat een man van de wereld veel vooruit heeft, boven hen die nooit verder dan .... geweest zijn.... al weêr gestoord: - morgen kom ik u bij.
| |
Ten vervolge.
Ik heb gisteren in gezelschap geweest met betje stamhorst, en haar' Broeder; men praatte over u; doch zij nam er geen deel in, of verwonderde zig niet dat gij zo rasch vertrokken waart: dit is niet natuurlijk in zulk een vrolijk, welgemaakt meisjen, dat nooit afkeerig scheen van een ge- | |
| |
sprek te helpen aanvangen: pas op, hein! ik denk dat Mevrouw stamhorst u beter kent dan voor u te wenschen is! maar zo als ik altoos zeg: wij moeten veel overlaaten aan het hoogst wijze en volmaakt goed - geval; en waarom? - om dat er voor onze machines niets anders te kiezen is......
Daar is Mijnheer en Meester, (Titulair,) zo waar van den Landdag t'huis gekomen! ik zond gisteren mijn eigen superben fargon, om zijn Edel Grootachtbaren aftehaalen: die beleefde oplettendheid is mij ten minsten vijftig ducaaten extra waardig: ik zal die, om u uit uw nood te helpen, met deezen overzenden: wat is de man in zijn tuin! ik vrees dat hij nog eens een dankzegging zal laaten doen, (in de kerk meen ik,) voor de vrouw die zijn lieve Heer hem gegeven heeft: en zo hij eens mag hoopen op een spruit, koopt hij al de olij, en de smeerkaarsen op, die in de geheele stad, en alle de voorsteden te vinden zijn: o zagen de oude izegrimmen hoe ik hun beschimmeld geld uitdeel! zij zouden zig uit wanhoop in den geest verhangen.
Nu gaan wij weêr ieder onzen weg: al 't verdriet dat mijn man mij aandoet, bestaat in mij langwerpige uitgerekte gerepeteerde verhaalen te doen, van staatkundige voorvallen; en al het leed dat hij van mij draagt, spruit hier uit, dat ik, vooral als ik laat gespeeld heb, wel eens onder zo eene vertelling in slaap val: maar welk een
| |
| |
geluk voor mij, dat lenting het zo schrikkelijk druk heeft, met de huishouding van Europa, en om haar balans rechttehouden, dat hij geen tijd altoos kan uitvinden, om zig met mij te bemoejen! zou ik niet raazend zijn moeten, indien ik de uiterlijke welvoegelijkheid niet waarname, omtrent zulk een man, die mij volstrekt alles laat doen wat mij behaagt?
Zo dat, vriend! uw afzijn heeft minder uitgewerkt, dan de hand vol vliegen van uw reisgezel: dit is een slecht voorteken! maar waaraan is dit toeteschrijven? zijn er kapers op de kust, die tegen u een' slag waagen kunnen? zie hen dan in den grond te booren of reddeloos te schieten: is het beuzelachtige koelbloedigheid in het meisjen? is het gebrek aan smaak? of heeft de spoedig opgeschooten vriendschap voor dat hemelsch meisjen, (ô gij gekskap! weet gij dan niet dat er in den hemel geen meisjens zijn?) u den voet geligt? zie dit uittevinden, en daar naar uwe batterijen te stellen: zo Juffrouw hofman is het geen gij gelooft dat zij is, zult gij haar moeten gewinnen, en zij in een verbond met ons treeden: gij kunt dit altoos wel wat goed maaken: krijgt gij het te kwaad dan zal ik zelve op de baan komen, en dan sta ik in voor het gelukkig gevolg: ik moet zelve eens hoogte neemen, en dat hemelsch meisjen van naderbij poogen te kennen: het is maar jammer, dat ik altoos zo weinig staat kan maaken op de berichten die gij mij van mooje meisjens geeft: zij zijn
| |
| |
altoos overdreven, en, keetje uitgezonderd, ik heb nooit gemerkt dat gij een naauwkeurig waarnemer waart: schoone oogen vooral, doen u het hoofd derwijze draajen, dat ik op uwe berichten niets vertrouw - Zo het te pas komt, groet Juffrouw hofman dan, en vergeet niet u te doen gelden, door haar te doen verstaan dat gij mijn verlangen, om haar te kennen, hebt doen geboren worden.
Vaarwel, en geef kennis van uwe omstandigheden aan
Uwe liefhebbende Zuster.
c. lenting.
geb. van arkel.
PS. Kwel u nooit over jansje: ik neem alles voor mijne rekening; acht u gelukkig dat zij die huwelijksstrik ontkwam, en dat zij zig zo goed troostte als zij kan.
|
|