Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 2
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijmejuffrouw!Mijn brief zal u te minder verwonderen, zo dra ik u zeg dat mijn vriend niet moet weeten, dat ik u ons gesprek van gisteren ga mededeelen; ik zoude, zo de gelegenheid zulks toeliet, u dit zelf verhaalen, maar dewijl hij meest altoos t'huis is, zoude ik daarin kunnen verhinderd worden: vergeef mij des om het goede oogmerk de moeite die ik u geef om mijn geschrijf te leezen. Naauwlijks waren wij buiten de stad, of hij | |
[pagina 138]
| |
sloeg een bijweg in: ‘fransje,’ zeide hij, ‘wat ben ik ongelukkig, door mijn eigen schuld! wat zijt gij gelukkig mijn jongetjen, zo wel in als buitens huis!’ en hij sloeg zijn armen moedeloos uit elkander: ik zag wel, dat hier geen gekkernij te pas kwam; ik antwoordde hem des meer in zijn trant: ik. Ongelukkig! ongelukkig beduid zo heel veel! kan men ongelukkig zijn met een goed oogmerk, en een goed hart, als men ouders heeft gelijk de uwen? hij. Och mijn vriend! ik zal voortaan een geheel nutloos schepzel zijn; gij weet niet hoe ik afgewerkt ben: ik ben een ballast, zeg ik u: ik heb aan de hand des hoogmoeds wijsheid gezocht, en in plaats van eer en voordeel, vond ik mij beloond met verachting, en zelfverwijt; ik ben ziek, en ben nergens meer vatbaar voor; alles verveelt mij, alles is duister, verward voor mijn' geest: ik denk, (en oordeel wat dit voor mij zijn moet,) ik denk, somwijlen, dat mijn verstand bijster ontsteld is: (hij zweeg.) Ik ben niet in staat om een half uur achter een, aan een en dezelfde zaak te denken: (hij zweeg): dit is het niet al, maar hoe veel verdriet heb ik mijne lieve moeder aangedaan! (Zijne oogen liepen over.) ik. Wees niet zo moedeloos; alles is nog wel te herstellen en gij zelf kunt die verandering het meest bevorderen: wat behoeft gij uw hoofd te breeken met zulke dingen die geheel en al niet | |
[pagina 139]
| |
van u geëischt worden? geloof mij als uw vriend, denk of lees eens, ten minsten eenigen dagen, niet, wat ook maar de minste inspanning vordert; indien het u ernst zij u te herstellen, zult gij dit voordeel doen met uw berouw, over het verdriet uwe ouders aangedaan. hij. Ja maar het denken is voor mij eene hebbelijkheid geworden, ik kan het niet meer laaten..... ik. Dat wil zeggen, dat gij denkt aleer gij er aan denkt? - (Dit deed hem glimplachen, en ik ging voord:) wel nu denk dan aan wisjewasjens, denk aan onze kleine guitenstukjens toen wij beiden kleine gaauwdieven waren; denk hoe wij dikwijls de oude griet op den hoek, door aan haar deur te kloppen of water op haar stoep te storten, zo dol maakten, dat zij dikwijls met een bezem in haar hand, ons een heele straat ver vervolgde, en mij eens..... hij. Ik zie uw oogmerk wel; doch gelijk ik zeg, ik kan niet. ik. Beproef het eens: ten minsten zo gij u in ernst naar uwe ouders wilt voegen: gij zijt daar niet mede bedorven: (nu moest het hooge woord er uit.) hij. Weet gij wel dat het manuscript het welk gij, om mij te vergenoegen, hoe veel moeite het u kostte, ter drukpersse bezorgdet, mij zonder dat er een exemplaar van verkocht is, is t' huis gezonden? daar lees dien brief. | |
[pagina 140]
| |
(Ik las dien brief als of ik hem niet gelezen had; en, hem dien te rug gevende, zeide ik:) Wel die zwaarigheid is niet groot: die Boekverkoper meent het ter deeg met u! niemand dan wij weeten wie de schrijver is, en de achting die hij betuigt voor uwe familie te hebben zal hem zijn geheim helpen bewaaren: hoe veele eerstbeginnende autheurs zouden zeer gelukkig zijn, indien zij met zo een eerlijk man te doen hadden! en hoe veelen liggen niet met eigen handen hunne wanschapen harsenvruchten op het vuur, indien zij die slechts een jaar onovergezien hebben laaten liggen! men moet altoos door ondervinding leeren: er is geen ander middel, doch dat is het zelfde: geen een kunstenaar is er die niet moet leeren beginnen: ik heb altijd gehoord dat de bekwaamste lieden gemaklijker vinden, anderen dan zig zelven te voldoen: indien ik, toen ik alleen nog maar den regel van drieën kende, had ondernomen om een werk te schrijven over het Italiaansch boekhouden, wat dunkt u dat mijn lot zou geweest zijn? schade en bespotting! o hoe menigmaal heb ik een en de zelfde som moeten versijfferen, aleer ik uw' vader voldeed! hij. Gij hebt gelijk frans, doch ik meende dat ik in staat ware, om een werk van uitmuntende schoonheid te schrijven, en..... ik. Gij komt met de kous op 't hoofd t' huis: tut! tut! vóór wij vijf- en- twintig jaar zijn, zal ons dit zo vreemd niet toeschijnen als nu: men | |
[pagina 141]
| |
gewent aan alles, ook aan teleurstellingen: en gij ziet er, in 't voorbij gaan, uit, dat ons, ik meende, zelden meer gronds heeft dan ik vreesde: de uitkomst moet ons toonen, wat er van ons meenen, van onze vrees, van onze hoop wezenlijk waar en gegrond is, en 't overige doet niets uit. hij. Maar indien gij gelooft dat ik nog vatbaar ben voor goeden raad, zeg mij dan wat moet ik doen? ik. Om u te overtuigen van mijn geloof in dit stuk, zal ik u mijnen raad geeven: verwacht er niets bijzonders van, want een knaapjen niet ouder en van niet meerder ondervinding, dan uwe ootmoedige dienaar, kan zeker zulks niet gevergd worden; maar die geeft van 't geen hij heeft, is waardig dat hij leeft: luister eens de groot, indien ik in uwe plaats ware, ik zou voor eerst mij in de gunst mijner ouders en van mijn braaven oom zien te herstellen; ik zou belijden dat hoogmoed de bron van al mijne zotternijen was: (hij keek een weinig strak,) van alle mijne zotternijen was (dit herhaalde ik,) maar dewijl ik weet dat men een jonge knaap, gaarn een paar millioen zotternijen vergeeft, als hij die voor zodanig erkent en wegsmijt, zou mij dit in zo verre vernederen, als nodig was, om tot den peil van het dagelijks menschenverstand wedertekomen, en zo waterpas te blijven: dan zou ik mijne gekke verbeelding eens schoon de waarheid zeggen, en indien zij geen moris wilde leeren, haar, als een | |
[pagina 142]
| |
assurante meid, die het geheele huishouden regeeren wil, bij een arm de deur uitzetten: dan zal uwe reden de boêl wel in orde krijgen, en gij zult zo gelukkig zijn als onze buurman, sedert die zijne heerszuchtige maitres op straat zettede. hij. Gij doet mij lagchen met uwe potzen; doch... ik. Daar zijn zo wel vrolijke voorstellingen van pligten en waarheden als zuurmuilige, en zo de mijne er doorgaands wat uitzien als kleine lagchebekjens, wat scheelt dat u, indien zij maar nuttig voor u zijn? hij. En wat raadt gij mij dan verder? ik. Ik zou in uw geval niets zo zeer beijveren, dan handen en hersens bezigheid te verschaffen: ik zou tegen mij zelve zeggen: frans! frans! dat hebt gij ellendig mal gemaakt; evenwel, moed verlooren al verlooren: kom aan vriend! laaten wij eens zien of gij nog niet ergens bruikbaar toe zijt: dan zou ik een notitie maaken van het weinigjen dat ik nog wist, en vermogt; en ik zou vervolgends mij zelven eens terdeeg beet neemen, en zeggen: het is in 't geheel maar niet noodig dat gij het orakel uws tijds, de erasmus (of, zo een diergelijken,) van uw Land wordt; maar frans ligthart! gij moet werken mijn zoon; gij schrijft een goede hand, gij rekent als willem bartjes, gij hebt schoone lange vingers om geld te tellen, schouders om het te sjouwen, en een paar zo goede loopers als er ooit door de straaten van Amsteldam rekten: allons! alle die meubels moeten ge- | |
[pagina 143]
| |
bruikt worden: zie een goed comptoir te beloopen, dat zal wel gaan, mantje! want, hoewel men u met recht voor een gek houdt, gij zijt evenwel een goede gek, een kundige gek, en dat nog meer in uw geval noodig is, gij zijt een eerlijke gek: (dit herhaald gek, gek, gek, deed hem zo rood worden als vuur, doch hij zeide niets:) wel wat dunkt u de groot! zou ik mij zelven in dit geval niet zo getrouw behandelen als mijn besten vriend? hij. En vervolgends? ik. En vervolgends zou ik toonen dat hoogmoed mij had doen dwaalen, maar dat goede vrienden mij haare streeken ontdekt hadden: ik zou alleen dit mij geduurig herinneren: ‘Men kan geheel anders denken dan alle anderen, en met dit alles de grootst gek in de geheele buurt zijn:’ was het de ontsterflijke boerhaven niet, die ten zinspreuke had: ‘Eenvoudigheid is de regel der waarheid’? Ja, ja, ik weet het vast: slapperloot! zo ik ooit eens een zinspreuk aanneem, zal die zijn: Bijzonderheid is een bewijs van onkunde: doch dewijl ik zekerlijk, als geleerde, nooit een grooten naam zal maaken, heb ik geen zinspreuk noodig: (hier gaf ik hem een weinig tijds tot overwegen, en ging vervolgends dus voord.) Allen hebben wij een natuurlijken trek tot gezelligheid: zo wij in de zamenleving niet gelukkig kunnen zijn, kunnen wij het nergens zijn: geloof mij, ik heb dat van wijzer lieden gehoord | |
[pagina 144]
| |
dan wij zijn: in een gezelschap van niet dan geleerde wezens, is er geen goojen na: de mensch, zegt uw oom dikwijls, is niet geboren om een geleerd schepzel, maar om een nuttig mensch te worden, en hij die het gezondst denkt, en het nuttigst is, voor zig en anderen, is de Edelman der zedelijke wereld: de lieden zijn ook doorgaands zo eigenwijs, zo houtig, zo onwellevend, en zo hoogmoedig, dat er waarlijk geen land meê te bezeilen is: ieder komt met het zelfde oogmerk, en al die oogmerken stooten elkander dwars voor 't hoofd: ieder wil de eerste plaats hebben, en de bewondering van alle de overigen opwekken: dit is des een fraai gezelschap, niet waar, voor een gezellig zedelijk man, om zig daar uittespannen? Ik, beuling! ben juist wel nooit in zo een gezelschap toegelaten, maar uw oom de groot, die, weet gij, mij om mijne grillen wel lijden mag, heeft mij daar wel dingen van verhaald die hem slap deeden lagchen. hij. Mijn oom de groot! ik. Ja uw oom samuël de groot. hij. Gij zijt des gelukkiger dan ik fransje; want met mij heeft hij nooit gesproken dan om mij uittelagchen, of te bekijven. ik. Ja maar ik wilde ook geen geleerde zijn, en stelde nooit mijn zotte eer, in den Bijbel te bespotten, ook als ik niet al te wel begreep wat mijn vroome ouders des avonds daarin lazen: (dit zeide ik zo bij mijn' neus neêr.) | |
[pagina 145]
| |
hij. En welk gezelschap zoudet gij dan zoeken? ik. Dat is een vraag! - een gezelschap waarin een verstandig man, zo als uw oom, in zijne jaaren, een uur met genoegen zoude kunnen doorbrengen, als hij zo een douzijn jongens die eere wilde aandoen: geen collegieloopers althans, geen kolfgezelschappen, geen harddraavende liefhebbers, geen kaartspeelers, geen comediespeelers, maar een gezelschap, waarin, bij voorbeeld, uw vriend walter den toon gaf! waarin men vrijheid had om te praaten, te schertzen, en onder het wandelen zig de handen ruim te durven geeven, zonder iemand te benadeelen, of opzettelijk te vernederen: een gezelschap waarin men niet kwam om rijmen en opstellen te leezen, maar om menschenverstand te oefenen..... hij. Ik begrijp u al - maar zeg mij openhartig, gelooft gij dat ik nog in staat ben om op een comptoir gebruikt te worden? ik. Dit durf ik u verzekeren: vóór gij het licht van uwe eeuw worden wildet, waart gij zulk een lieve gaauwe jongen; en hoe gelukkig zijt gij dat gij zulk een' Vader hebt als de uwe! (dit bedaarde hem zeer veel:) indien dit uw oogmerk is, wees verzekerd dat gij in 't kort geplaatst zult zijn - Ik dacht aan den Heere walter, maar niet verder gaan willende, voor ik u, Mejuffrouw, dit gesprek had medegedeeld, zeide ik, dat het tijd was om naar huis te keeren, zo als wij ook deeden. Toen ik mijne ouders sprak verhaalde ik hen | |
[pagina 146]
| |
alles: ik weet best hoe veel deel zij in uw geluk neemen, en hoe het hen bedroeft, dat uw eenige zoon tot zulke dwaasheden vervallen is: o indien ik hem nuttig geweest ben, dan ben ik er hovaardiger op, dan op het horologie dat ik voor de eerste keer, in 't gezicht van honderd menschen, (waarvan zeker geen één éénig op mij, of op mijn horlogie lettede,) uit mijn' zak haalde. In ernst, Mejuffrouw! mijne erkentenis aan Mijnheer de groot, voor zo veel gedulds met mij geoefend, zo veel onderwijs mij medegedeeld; uwe goedheid voor mij, mijne oprechte vriendschap voor uwen zoon, doet mij, indien ik slaag, tot dartelheid toe vrolijk en vergenoegd zijn: alle mijne vrije uuren zijn voor hem: ik zal met hem wandelen, met hem praaten, met hem lagchen, (ook over zijne dwaasheden;) ik zal alles doen wat gij Mejuffrouw oordeelt dat ik voor hem doen kan. Ware onze jonge Juffrouw wildschut, zo ver gevorderd op den weg van haar geluk, als mijn hart haar wenscht!.... doch dit is iet hetwelk ouder en wijzer lieden moeten beoordeelen: evenwel, er zijn snoode verleiders die onder een schoonschijnend voorkomen, onbedachte meisjens kunnen vervoeren. Vergeef dit mijn langwijlig gesnap, en geloof toch dat dit niets verminderen kan, aan die groote achting waarmede ik mij teken,
mejuffrouw!
Uw gehoorzaamste dienaar.
f. ligthart. |
|