| |
| |
| |
Twee- en- vijftigste brief.
Mevrouw elizabeth stamhorst, aan Mejuffrouw maria de groot.
De overeenstemming die er, mijne waardste vriendin! altoos tusschen onze manier van denken en doen bestond, was de oorzaak dat wij zo rasch vrienden als goede bekenden werden: die vriendschap in onze vroege jeugd begonnen, bleef in alle haare kracht, ook toen wij door ons huwelijk als anderzins van elkander verwijderden: mijn vertrek naar buiten, en eene lange afwezigheid waren nooit in staat om mijne genegenheid voor u en even weinig mijne achting te verflauwen: heugen u die stille geruste dagen nog wel, toen wij beiden elkander betuigden dat wij geen duurzaam geluk verwachtten, dan uit een deugdzaam leven, waarin men zig ter uitspanning van noodzakelijke pligten bezighoudt met het beoefenen van onzen geest, en met de voorbereiding tot een ander leven? toen was het ook dat wij, met al het vertrouwen, der jeugd zo eigen, en met alle oprechtheid eener waare vriendschap, elkander mededeelden waar wij vooroordeelen, en waar wij waarheden meenden gevonden te hebben; en dewijl nu, noch gij noch ik onder onze vriendinnetjens iemand vonden, met wie men op deeze wijs konde
| |
| |
keuselen, haalde dit den band onzer vriendschap noodwendig sterker aan; wij scheidden nooit dan met het voorneemen om elkander dikwijls wedertezien: de herinnering aan dit alles behaagt mij zo zeer, dat ik mij niet konde wederhouden mijnen brief daarmede aantevangen: onze overige bijzondere bezigheden en pligten, leeden daar niets ter wereld bij: dit alles was alleen uitspanning.
Wèl overtuigd dat wij door onze ouders niet tot den ongehuwden staat werden geschikt, bepaalden wij ons meermaals bij de pligten, die wij als dan zouden moeten vervullen: het gewigt der opvoeding beseffende, en daarvan in onze ouders het voortreffelijk voorbeeld hebbende, beslooten wij om ons zo wat voortebereiden tot dien stand: van dit alles maakten wij een zo diep als onschuldig geheim; wij begrepen dat men ons daar van niet moest verdenken, en wij hadden geen ongelijk.
De braave man die mij voor zig verkoos, had bijna op de zelfde wijs gedacht: toen hij mijne denkwijze nader leerde kennen verloor ik niets (zo als gij denken kunt) in zijne achting: beiden smaak hebbende in het buitenleven, en niet genegen om de verminderde verkeering met mijn' Broeder en zijn vrouw, in 't oog te doen vallen, vertrokken wij met onze beide kinderen: de Hemel heeft onze goede oogmerken omtrent die kinderen doen gelukken: mijn Zoon verdient zulk een' Vader en mijn betje heeft een dankbaar voordeel gedaan
| |
| |
met de moeite, zorg, en oplettendheden die ik altoos aan haar heb besteed.
Zonder dat mijn man of ik onder de schrijvers behoor, hadden wij ons eenige regels in het opvoeden onzer kinderen ontworpen: en dewijl gij mij onlangs verzocht om u die eens bij gelegenheid medetedeelen, zal ik u eenige weinigen daar van schrijven.
Wij eischten nooit dat onze kinderen in hunne vroege jeugd, zo in alles en over alles zouden denken als wij in onzen verderen leeftijd: wij waren altoos in onverschillige dingen zeer toegeevend, aan de algemeene zeden en gebruiken: wij toonden hen duidelijk aan, wat onverschillige dingen, en wat eeuwige onveranderlijke pligten waren: ik voor mij had nooit een gunstig denkbeeld van eene moeder, die haare dochter de modes en sieraaden van haare jeugd verkiezelijker, zediger, en betamelijker afbeeldt: zo een moeder handelt of onoprecht, of heeft weinig verstand: jonge meisjens vinden tog altoos fraajer en beter wat nieuw is in haare siersels, dan zulke die niet meer dan door ouderwetsche lieden gedragen worden: dit kunnen wij niet veranderen: het is ook niet noodzaaklijk; aldus let men op beuzelingen en laat zaaken van veel uitzicht en belang voor jonge lieden onaangeroerd; behoort men ook wel zo veel te praaten over het fatzoen, van een kleed, of de kleur van een lint?
In onze jeugd klaagden onze moeders met recht
| |
| |
dat er geene boeken voor kinderen waren: dit gebrek is sedert eenige jaaren tamelijk wèl weggenomen, en onze kinderen hebben dus een groot voordeel boven ons: jammer dat ook nu nog zo weinige moeders daar het beste gebruik van maaken!
Wat behoef ik u meer over onze regels te schrijven? uit dit weinige zult gij zien, hoe omtrent dit groote werk door ons aangevangen en uitgevoerd werd.
Ik ga des tot iet anders over: de verwaarloosde opvoeding van de jonge Juffrouw de wind, was de grootste oorzaak dat ik mijns Broeders huwlijk met weinig genoegen zag: het was noch onderscheid in den burgerstaat, het was noch onderscheid in middelen, neen; alleen gebrek aan opvoeding die mij mijnen Broeder dit huwlijk deeden afraden: ik voorzag wel, dat zij nooit instaat zijn zoude om kinderen die lessen en dat voorbeeld te geeven die zij zelve nooit gekregen had; ja waarvan zij niets vermoeden kon; zij was, voor 't overige uit eene zeer goede welgezeten famille, volmaakt onberispelijk, goedaartig, hoewel wat hollebollig driftig; zij was eene ongemeen fraaje vrouw: niemand deed meer recht aan Juffrouw de wind dan ik, en met dit al geloofde ik, dat mijn Broeder een andere vrouw moest zien te vinden, zo wel om haarent, als zijnent wil: uw brief toont mij dat gij haar niet zo wèl kent als ik: ik zal u daarom hieromtrent beter
| |
| |
onderrichten: onze goede Nicht sanders, heeft mij dit alles verhaald, zo dat gij kunt verzekerd zijn, dat het de striktste waarheid is, en gij zult zien, in hoe verre eene vrouw, dus opgevoed, verschoonelijk zij, als zij naderhand haar eigen dochter verwaarloost.
De oude jan de wind was een onzer sullig goede mannen, die zo met hart en ziel lagchen over alles dat hen wat vreemd voorkomt; en er dan in 't voorbijgaan een paar woorden bijgoojen, die meer in den mond van een dronken matroos, dan in dien eens braaf burgermans voegen: hij deelde zijnen tijd, tusschen zijne negotie, het coffijhuis, de collegietuin, en de herbergen om de stad gelegen: hij ging niet te kerk uit slofheid, geenzins uit kleinachting omtrent zaaken waarvan hij niets wist, of zig om bekommerde: hij dronk veel zonder een dronkaart te zijn; hij speelde halve nachten, zonder meer smaak te hebben in het spel dan in het leezen van een goed boek; maar het geen hem, bij de klanten, bemint en gezocht deed zijn, bestond daar in, dat hij een grappige vent was: de grappen van zo een man vallen altoos in het laage, of, op zijn best genomen, in het laffe: hij won veel geld, zonder daar veel waarde aan te hechten: zijn dochter was een eenig kind, en dewijl hij een kindergek was, vond hij alles fraai, alles geestig en alles goed wat het meisjen zeide, of deed, of - verkoos: het is onmogelijk dat men een kind meerder kan bederven dan hij het
| |
| |
zijne bedierf: doch nooit lachte hij zo van harten, dan wanneer het kind het kaaantjen van de coffijkan openzettede, en een cascade van de tafel tot op den grond maakte; of wanneer hij het bezig vond met het breeken van een douzijn eiers, die zij een voor een neêrkletste en daar over van blijdschap uitschaterde; op een' stoel klom om een kostbaar stuk porcelein te bereiken, of stukken sneed uit een damast gordijn om er haar pop mede te kleden: oordeel nu hoe de eerste kindschheid verliep: toen zij twaalf jaar was trok zij ieders aandacht door die opluikende schoonheid welke wij in vollen bloei gekend hebben: dit zag haar Vader zo wèl als een ander: nu werd hij grootsch op zijne dochter; maar op zijne wijze: nu ging hij met het meisjen overal heen, ook op zulke partijen daar huislijke zedige vrouwen nooit verkiezen gezien te worden; op collegie maaltijden, bij voorbeeld, die men des zondags van tijd tot tijd buiten de stad vindt: hij bragt haar in de comedie, en sliep in de loge, dus gaf hij aan slechte jongens gelegenheid om het meisjen veele zotte of onbetamelijke dingen te zeggen: hij ging met haar op het concert: zong zij, dan lagchte de vader om zijne traanen van vreugd te verbergen, trok ieder bij de mouw, om toch te luisteren, en maakte zo veel geweld dat hij hierdoor zelf de aandacht brak: hij ging met haar op alle kermissen, niets was zo vreemd, of zo duur dat hij haar niet zien liet; en zo kruiste hij halve dagen met
| |
| |
haar door de kraamen, kocht alles wat zij begeerde, hoe nutloos veel boven de waarde ook; dat was niets: het meisjen had er zulk een zin aan.
In dit alles bedoelde hij niets dan het geluk van zijn meisjen: gelukkig ondertusschen dat dit kind eigenlijk niet recht te bederven was, maar goedaartig, en gezeggelijk bleef; ten minste, niet verviel tot haatelijke gebreken: zij had niets geleerd dan zingen, dansen en goed fransch spreeken, want daarin had zij smaak; alles wat men buiten dit de meisjens leert, had geen deel in het onderwijs - nog een trek uit des vaders charakter: toen hij haar den eersten keer zeer glad in den franschen bijbel bij haaren meester hoorde leezen, was hij opgetogen, en waarom? ‘Om dat hij nu het vermaak zoude hebben van zijn dochter de kostbaarste fransche almanachen te vereeren.’
Juffrouw de wind was eene dier koelbloedige weeke gemaklijke vrouwen, die haare huishouding nog meer benadeelen dan een verspilster: zij stond altoos laat op, ontbeet langzaam, nuffelde zo wat met het theedoekjen, en waschte wel eens een kopjen of schoteltjen af: liet rondsom haar stoel vegen, en teutte, zo al aan een fijne zijden kous breiende, den dag door: zij hield zig bezig met haar papegaai, had een kat in haar schoot, en een hond onder haar' stoel; bleef laat op zonder iets te doen, maar uit traagheid: zij liet voor drie dagen kaakjens bakken, om zig met de keuken niet optehouden: geen verstand hebbende van een
| |
| |
geregelde huishouding, of om iet wèl te laaten gereedmaaken, en de man een liefhebber zijnde van gasten te noodigen, moest alles bij den kok klaar gemaakt, en dus ten duursten betaald worden: dan zat de zoete sloof, als of zij zelf uit eeten ware, moeide zig nergens mede, dan of poesjen wel bezorgd werd, en of Azor de beentjens kreeg.
sijntje werd onderwijl eene jonge Juffrouw, maar veel te wild en te vrolijk zijnde, om uuren achter een bij moeder stil te zitten, en een steekjen te breien, viel haar de tijd lastig, zij ging echter nooit uit zonder haaren vader, en die had zijne bezigheden: al zo weinig smaakte haar het gezelschap van haar moeders goede vriendinnen, die bijna van het zelfde talmachtig, niets beduidend charakter waren: wat deed zij dan? zij ontsnapte haare moeder, liep in de keuken, bij de meiden, bakte, braadde, waschte, flodderde, streek, ja hielp wel eens aan het opknappen van de keuken, of den haart; en als Vader van de beurs kwam, zag zij er meermaals zo mieserabel uit, dat die vloekte als een dragonder; en Moeder? die zweeg, of gaf een antwoord als of het uit een schaapshoofdjen kwam; schreide en ontwapende den bulderaar, die zijn vrouw waarlijk lief had: toen sijntje vijftien jaar was, stierf deeze vrouw, en hoe onherstelbaar het verlies eener moeder ook zij; voor sijntje was dit zo niet: niemand verloor bij haaren dood, dan de papegaai, poesje en Azor.
de wnid had toen den gelukkigen inval, om
| |
| |
een braave bejaarde meid, tot zijne huishoudster te huuren: de jonge Juffrouw was goedaartig en zorgeloos, sprak nooit tegen, en begreep zelfs eenigzins, dat die vrouw in huis nuttig was: deeze vrouw leerde haar zo veel en zo weinig van de huishoudings kunst als zij nu nog bezit, en grooter is, dan men reden had te verwachten: maar deeze vrouw wist niets dan dit, kon met moeite zo veel leezen, dat zij in den almanach de feestdagen konde vinden, en schreef haar waschlijst onleesbaar: oordeel des, of zo een meisjen de geschiktheid kreeg tot iet het welke haar eens als vrouw en moeder onontbeerelijk zijn zoude: een jaar daar na stierf haar Vader: zijn testament wilde dat alles bleef zo als het was, tot dat zijne dochter twintig jaar zou bereikt hebben, en dan was zij haar eigen voogd: zo een meisjen blijft niet lang onaangezocht: geen Oomes of Tantes, of eenige maagschap hebbende, droeg niemand zorg voor haar, dan een oude gierige voogd, die haar weinig rede tot genoegen gaf: mijn Broeder leerde haar kennen, aan het huis van een zijner vrienden: haar te zien, en te begeeren, was bij hem het zelfde: hij pleegde mij raad; doch, zo als dat doorgaands is, na dat hij vast besloten had zijn' zin te doen: wildschut was onverzettelijk, en hoorde naar niets dan naar zijne drift: ik kende het charakter mijns Broeders te wèl, om te durven hoopen, dat hij zijne jonge vrouw zou leiden, en poogen te vervullen waarin zij gebrekkig zijn zou- | |
| |
de: hij is een bekwaam koopman, maar hij is ook niets dan een koopman, en dat meer om dat hij zig op niets heeft toegelegd, dan om dat hij geheel misdeeld is van oordeel en vernuft: hij volgde dan zijn hoofd, en bemoeide zig voords zo weinig met zijne vrouw als met iet, het welk niet tot zijne comptoir behoorde: hij verwaarloosde haar zelfs zo zeer, dat een vrouw van fijnder gevoel daar ligt kwaade vermoedens zoude uit opgevat hebben; doch gelukkig had zij de beste gedachten van haar' man, en liet hem zijn' gang gaan, die haar ook nooit eenige rede tot misnoegen gaf.
Toen hij vader werd, zag hij voor 't eerst dat deeze vrouw niet geschikt was voor moeder, en hoe gegrond onzen tegenzin geweest was: dit, merkte ik meermaals, speet en verdroot hem; maar hij bemint zijn vrouw te veel, om haar te begrommen over iet dat haar schuld niet is; ja hij beschnldigt zig zelven veel meer dan hij haar beschuldigt.
Niets is ongeregelder, niets onvoegzaamer, ja verstandeloozer dan de wijs waar op dit kind tot haar tiende jaar werd opgevoed; toen had ik het geluk eene Gouvernante te vinden, die, zo zij in 't leven gebleven ware, van keetje een der beste meisjens zoude gemaakt hebben: doch vier jaar daar aan stierf zij: dit verlies was voor keetje onherstelbaar, en te meer, om dat haar Vader zig had laaten overhaalen, de opvoeding zijner dochter geheel en al ter voltoojinge aan zijne vrouw te geeven: hier over hadden hij en ik eenige verre- | |
| |
gaande moejelijkheden; maar hij was Vader: wat konden wij doen? zie daar dan Mevrouw wildschut Gouvernante van haare dochter; de gevolgen daarvan waren spoedig zichtbaar, dit kou niet anders; vooral in een keetje.
Wel nu, dat zelfde meisjen, 't welk indedaad iets beloofde te worden, onder het bestuur eener vrouw wier groot talent lag in het opvoeden van jonge lieden, is verkwanseld: waarin? in eene lastige beuzelaarster, waar van het te vreezen is dat niets deegelijks meer zal te maaken zijn, vooral indien zij een dwaas huwelijk doet: ik kan u wel doen beseffen, hoe mij dit ter harte gaat, en dat ik meermaals duistere vooruitzichten heb, als ik haar nog onbekend lot vooruit zie: had zij eenige kracht van geest, of een min of meer gevestigden smaak voor het geen zij vier jaaren aaneen leerde kennen en uitvoeren, dan zou zij het eerste meisjen niet zijn, 't welk zigzelf, voords met behulp van bekwaame meesters, had opgevoed: maar ongelukkig behoort zij onder de groote bende van charakterlooze lieden: zij is weder (dit merk ik wel,) in die vadzige onverschillige traagheid vervallen, waaruit haare Gouvernante haar met zo veel geduld, standvastigheid, en duurzaame ernst gered had: zij is vadzig, en wild, bij vlaagen, en de weêrhaan is niet veranderlijker: of zij hoofdig en onverzettelijk is weet ik niet: zij had nooit gelegenheid om een deezer fouten te doen werken: zij is trosch en gemeenzaam; op- | |
| |
loopend en goedaartig; doet alles onberedeneerd; zij had reeds begonnen zeer aangenaam te zingen, lief te tekenen, en tamelijk wel op het clavier te speelen; schreef netjes, en was gantsch niet onhandig in het maaken van allerleie fraaje handwerkjens, die de jonge lieden zo nuttig bezig houden: binnen drie maanden na den dood van Mademoiselle du sart, was alles vergeten, werd alles verwaarloosd, en het geen dit nog verergerde, was dat haare moeder haar sedert overal mede nam, daar men speelde, of zig nog luchtiger diverteerde: weldra had dit alles zijne nieuwheid verlooren, en keetje moest toevlugt neemen tot de comedie, en alle danspartijen die zij bejaagen konde; zij werd des overal gezien, en overal gekend, en dat zo jong! wat moet er nu van dit groote kind komen? somwijlen beschouw ik haar uit het oogpunt haarer vadzigheid, en somwijlen uit dat haarer aangeleerde woeligheid, en weet bijna niet, wat voor haar gevaarlijker worden kan: mogelijk zal zij wegen tot geluk pogen te vinden, die op haar volstrekt beders uitloopen, en mogelijk zal zij tot alle de gebreken der luie traagheid onherstelbaar vervallen: ik ducht alles!
keetje is in dien gevaarlijken leeftijd waarin haar lot denkelijk voor altoos zal beslist worden; misschien zal zij zig minder op de uitspraak der Natuur, dan wel uit zucht om van staat te veranderen, (dat ik het zo noem,) op genade of ongenade overgeeven, aan den eersten schoon
| |
| |
schijnenden verleider die haar dien voorslag doet.
Onlangs schreef Mijnheer stamhorst daar over aan mijn' Broeder, en die schijnt het heeft over dit alles met zijne vrouw en dochter, ernstiger dan hij ooit gewoon was, gesproken: de moeder hoorde zeer raar op; en men moet misschien haare goedaartigheid bezitten, om dit alles van ons zo wèl opteneemen, als het van onzen kant wèl gemeend is: ik zal zijnen brief hier voor u eens insluiten; want nooit zoude ik u van dit alles, buiten dien brief zelf, zulk een net denkbeeld kunnen geeven: lees dien.
Wel nu, ik veronderstel dat gij hem laast: wat zegt gij van zulk redeneeren, vooral van zuster? maar zulke vrouwen hebben zo weinig denkbeeld van geleerdheid, en hoe zeer die verschilt van kundigheden die eene welopgevoedde jonge Juffrouw behoort te hebben, dat men zelfs mijn betje voor eene geleerde houd: zij die niet weet dan het geen zij moet weeten, en ouders heeft die in een meisjen nog liever onkunde dan neuswijsheid zoude dulden! doch mijn stoute meid loopt daar geen gevaar van, zij heeft een gezond oordeel en een levendig vernuft, zij is werkzaam, vrolijk, dartel, vol uitzichten, en met één woord, zo omtrent als zij behoort te zijn: zij belooft veel, maar geen meisjen kan haare moeder meer noodig hebben dan betje mij heeft; doch zij is daar zo sterk van overtuigd, dat ik al met haar doen kon wat ik wil; en dat zij mij zonder moeite bemint.
| |
| |
Mijne bekommeringen over mijn lieve Nicht zijn nog zeer toegenomen sedert wij gehoord hebben dat aan mijn Broeders huis, onder allerlei slag van jonge lieden, veel verkeert, zeker Heer van arkel: hij is in geen best gerucht; en indien de tiendepart maar waar zij, van het geen men hem te last legt, kan hij nooit een braaf meisjen verdienen: voor omtrent twee jaar hebben wij eene Haagsche Dame, die zijne Zuster is, in ons oord gekregen: zij is hier getrouwd met een der rijkste mannen, die vóór zijn huwelijk zo onbekend leefde dat niemand goed of kwaad van hem sprak: stamhorst heeft echter geen groote denkbeelden van zijn verstand, sedert hij met eene vrouw getrouwd is, welke hem in 't geheel niet lijkt, en die zeker in hem te trouwen alleen haar eigenbelang in 't oog hield: zij poogt, zo verre dit hier is naar te aapen, den bon ton intevoeren; zij maakt veel geruchts, en dit kan niet anders, om dat er nooit zo een comeet aan onzen horisont verschenen is.
Eene braave vrouw, die haar, schijnt het, wel kent, heeft mij in vertrouwen genoeg gezegd, om haar gezelschap voor mijne betje niet te kunnen verkiezen; hoe zeer zij ook gepoogd heeft bij ons in te dringen; ik geloof zelfs dat zij dit zeer hoog opneemt, en iet 't welk zij eene belediging acht, niet ligt zal vergeten: geduld! 't is beter dat als erger!
Maar ik heb eene dochter, en die heeft te veel
| |
| |
smaak, om niet te zien dat Mevrouw lenting veel beminnelijker, veel beter opgevoed, en zelfs veel kundiger is dan de meeste onzer goede bekenden: maar zij zou misschien zo spoedig niet zien dat een bedorven hart, en volstrekt ongeloof in alles wat god en Godsdienst betreft, nooit zulke vreezelijke besmettingen kunnen veroorzaaken, dan wanneer zij met zo veele talenten en zulk eene fraaie gedaante gepaard gaan: men verhaalt ook al reeds een paar ergerlijke gevalletjens, en mijn zoon, die geen wijsneus, geen bemoeial, en vooral geen kwaadspreker is, heeft mij op mijn ernstig onderzoek daarna, verzekerd, dat ik wèl onderrecht was: de Burgemeester, geen man van eene goede famille zijnde, en groote schatten bezittende, zonder gierig te zijn, gevoelt zijn hoogmoed gestreeld door de adelijke gasten die zijn huis als een logement beschouwen.
Voor eenige dagen vertrok van hier een Heer, met een jongeling wiens naam ik niet gehoord heb, na Amsteldam; die Heer was haar Broeder: mijn zoon heeft hem verscheiden maal gesproken, en eenige kleine reisjens te paard met hem en andere jonge lieden gedaan: hij zegt het is een man van de mode, evenwel iets meer; doch hij schijnt zeer vrij te denken en te leeven, en een slaaf van het verdervelijk spel te zijn.
Onze jonge lieden wandelen veel: op eene dier wandelingen heeft betje hem ontmoet, of het toevallig ware, dan of zij hem het meest beviel, dit
| |
| |
is zeker dat hij dien geheelen avond met haar wandelde en veel met haar sprak: hij zeide wel eenige complimenten, doch ziende dat betje die nam voor het geen zij zijn, sprak hij met zo veel oordeel en beschaafdheid, dat zij er mij niet genoeg van konde zeggen: betje is een weinig schelmachtig.
Naauwlijks zag zij, dat de overige Juffers haar de voorkeur, die deeze fraaje Heer haar betoonde, benijdde, of zij verzuimde niet, hem, door zig met hem in gesprek intelaaten, nog wat te behouden: hij verhaalde haar zeer veel van de vermaaken die men in Amsteldam en den Haag geniet; en liet van ter zijde zijne verwondering blijken, dat eene jonge Juffrouw, zo geschikt om de beste gezelschappen te vercieren, met genoegen op een buiten, in zulk een eenzaam oord woonen konde: ‘kent gij,’ vroeg zij, ‘niet eene Juffrouw wildschut?’ - ‘Wie,’ antwoordde hij, ‘kent het mooje keetje wildschut niet?’ - ‘Is zij dan wezenlijk zo mooi als men zegt?’ - ‘Zij is een zeer mooi malootjen: 't is jammer dat zij niets, volstrekt niets is, dan mooi:’ betje meende hem nog meer te vraagen, maar zij werd daarin gehinderd, door andere wandelaars, die haar aanspraken, en zij hoorde, dat een der Heeren zeide: weet gij wel dat gij, ‘met de Nicht van Juffrouw wildschut spraakt?’ hij antwoordde niets, doch zag haar van ter zijde sterk aan, en had het overige van den weg weinig te zeggen:
| |
| |
betje bemoeide zig voords niet meer met hem: sedert heeft hij mijn' zoon met de grootste onderscheiding behandeld, en hem ook willen doen gelooven, dat hij niet speelde, dan om te doen als anderen, en even weinig smaak vond in die slechte gezellen, die zig in ons verblijf door losbandigheid bekend maakten: hij toonde duidelijke blijken, zegt stamhorst, van groote belezenheid, en betuigde, dat zo dra hij een amt in onze provincie had, (het welk zijn schoonbroeder hem beloofde,) hij Amsteldam met vermaak zoude verlaaten, en bij ons zijn kool komen planten: kort gezegd, hij scheen de ongunstige indrukken die hij hier verwekt had te willen uitwisschen: hij vertrok weinige dagen daar na.
Als ik dit alles overweeg, ben ik meer dan ooit ongerust: ei lieve, mijne vriendin! zoudt gij niet in staat zijn om, door uwe vrienden, deezen jongen Heer nader te leeren kennen? ik geloof dat uw man, hoewel hij bijkans bij mijn' Broeder woont, de persoon niet is, waarbij men zig moet vervoegen: maar indien hij, indedaad, zo veel geruchts maakt, dan zult gij wel eene andere gelegenheid vinden, om aan mijn oogmerk te voldoen: is hij een slecht mensch? of is hij alleen een jongman die medegesleept is door zulke deugenieten, die 't er op toeleggen om medemakkers te maaken in hunne baldaadigheden?
Ik ben gerust dat mijne schoonzuster, hem even sterk als wij zal verfoejen, indien zij overtuigd
| |
| |
wordt, dat van arkel een schoonschijnend ligtmis is, die geen ander oogmerk heeft, dan haar eenig kind te verleiden, en door dien weg in 't bezit van haaren rijkdom te geraaken: maar ik vrees met rede, dat zulk een knaap geen moeite zal hebben om een vrouw als zij is, te begochelen: in dit geval zal zij de misleide en keetje het slagtoffer worden.
Deeze van arkel had ten reisgezel een jong Heer die of melancolicq, of eigenzinnig is; want hij vermijdde altoos in gezelschap te komen: de jonge luidjens verhaalen elkander dat hij een groot dichter en een groot philosoof is, en zij noemen hem onder elkander de pedant: mijn zoon zou wel gewenscht hebben, betje te plaisieren, dat hij hem eens bij haar had kunnen brengen, doch dat lukte niet: Mevrouw van arkel verhaalt dat hij eene verhandeling schrijft, getijtelt: Sijstema der Invallen, en versen maakt, die zo hoogdravend zijn dat niemand, (zij beweert, hij zelf niet,) die verstaat.
Vaarwel mijne waarde vriendin! vergeef mij deezen langen brief, en toon mij dit, door zo rasch gij kunt dien te beantwoorden - nog wat: uw Zuster klinkert, gaat die nog voord met Prophetiën uitteleggen, en de armen te bezoeken? ik ben uwe geachte vriendin:
e. stamhorst, geboren wildschut.
|
|