| |
Een- en- vijftigste brief.
Mevrouw christina lenting, aan Mevrouw jacoba wilhelmi.
Ik veronderstel zeker, dat gij reeds dien eernaam hebt aangenomen; want ik heb mij niet zeer gehaast in u een antwoord te zenden; doch nu zal ik er u een geeven, 't welk lang genoeg zijn zal, om ten minsten u te doen zien dat ik, hoe slof ook in 't schrijven, als ik er aan kom niet van uitscheiden weet.
Indien ik niet volmaakt onverschillig ware voor alles behalven vermaak, en dat wel vermaak in mijn trant, vermaak dat met mijn' smaak instemt; want van vermaaken daar gij, malle nufjens, zo veel van snapt, zonder er eenig waar denkbeeld van te
| |
| |
hebben, spreek ik niet, wat konde ik mij op u wreeken door dien brief waarin gij zo gedienstig over mijn dierbaar echtjuweel uwe gedachten zegt, aan zijn Wel Ed. Grootachtbaare ten gemoedelijken lecture te geeven! en indien hij u eens gedwongen hadde om alles te bewijzen wat gij tegen zijn persoon en verstand inbragt? maar wat zou het mij gebaat hebben? hij had de heele jacob lenting zo als hij daar gaat en staat, slechts voor de rechters te sleepen, om van alle lastering te worden vrijgesproken: dit is het niet al: hij zou, indien ik hem uw' brief al eens getoond hadde, zijn eigen portrait daarin niet ontdekt hebben; de man leest alle brieven, zelfs die over geld zaaken handelen, (en geld heb ik echter altoos hoog nodig) even zo als de dominées het Formulier-gebed leezen, zonder er iet bij te denken: niet bij gebrek van vermogen om iet daar van te verstaan, maar om dat zijn geheele ziel, en alle haare vermogentjens verslonden wordt, door 's Lands oirbaar, wetten, en placaten, en cobus zou mij den brief overgeeven, met de lofredenen dat dezelve zeer verstandig was opgesteld; en dat gij in staat zoud zijn der wereld eene andere Koningin elizabeth te vertoonen; daar zoud gij dan hebben heengeloopen met dit mooje pluimtjen, en ik met een verweerden langen neus! laaten wij dit dan maar blaauw blaauw laaten, en tot iet anders overgaan.
Ik geloof, dat weinig raadpleegsters, wiksters en
| |
| |
weegsters zo wel het doel waarom zij trouwen bereikt hebben, als ik; ik die, met niemand raadpleegde, dan met mijn eigen dierbaar belang, en lentings ijzeren geldkist. Wat zijt gij en uws gelijken toch gekke meisjens! hoe! men gaat op kermissen, dwergen, monsters, boschmenschen, gruwzaame dieren zien, kinderen met een hoofd te veel, enz, en men geeft zijn mooje geld nog toe; en ik, ik zou geen menschlijk wezen, dat toch zijn gezonde lijf en leden heeft, om dat het er wat vierkant, wat bonkig en zwart uitziet, mogen rondleiden door een prachtig huis en heerlijke tuinen! en dat ofschoon ik daar door nij het bezit geplaatst heb van schatten, die ik niet ontbeeren kan: zachts dat mijn man zo knap slag is, als uw schreeuwlelijk van een ouwe papegaai, die altoos om u huppelt, en juist ook niet heel veel wijsheid aan den dag ligt, en u verre van voordeel aantebrengen, 's daags een paar amandels en een stukjen geweekt brood kost: heb ik, denkt gij, de vrijheid niet om in mijn huis al te zien en te ontvangen, wat maar een goed kleed aan 't lijf heeft, en een fatzoenlijken naam voert? Hoor, coos, ik zou u daar meer over kunnen schrijven; doch gij zult nog genoeg letters krijgen, en ook, waarom zoudt gij twijfelen of ik niet volmaakt in mijn' smaak gelukkig ben? Ik leef zo vrij als vóór mijn huwelijk, en voldoe aan alle de begeerten die er zig of in mijn hart of voor mijn vernuft oprijzen: geene vooroordeelen stooren mijn genot.
| |
| |
Ik maak veel opgang - veel geruchts; dat zou ik hoopen! welk een glorie voor mij: te hooren zeggen: dit alles durft Mevrouw lenting doen.
Misschien, vraagt gij, (want ik ken u van ouds, en met uw vroom huwlijk zult gij niet beter worden,) denkt gij nooit aan het einde? - zo min als doenlijk is; als alles naar onzen zin gaat, is dit eene zeer ontijdige gedachte, doch als dit denkbeeld zo onbescheiden is dat het ongeroepen binnen komt, dat tog te hooi en te gras gebeurt, want vroome gedachten zijn even ongemanierd als de vroomen zelven, dan maak ik haar dienstbaar aan mijnen wil: ‘leef vrolijk, leef naar den wensch van uw hart chrisje! het zal tog zo niet eeuwig duuren; haast u om te genieten, uw leven is kort en onzeker:’ dan ziet die pikzwarte gedachte zeer wel dat haar haring bij mij niet braadt, en - verdwijnt al mompelende.
Ik wil niet onderzoeken, of uwe bekeering den Dominé, dan of de Dominé uwe bekeering begunstigd heeft: ik zou het mij zelve niet vergeven, indien ik op zulke wisjewasjes een oogenblik zat te peinzen; waarlijk het sop is de kool niet waardig; en ook, welke duistere voorwerpen! de bekeering en de Dominé!
Ik kruimel nooit: die het zo ver brengen kan als ik het bragt, doet wel dat hij eene zedige vriendin verkiest ter leidsvrouwe, en een Ziekentrooster of Dominé tot echten man: ik heb er niets tegen, want in waarheid een modern Christen en een
| |
| |
dagelijks atheïst deugen in practijk even weinig: hij die eenige betekenis hecht aan het woord deugd, eer, conscientie, ondeugd, enz, doet als een zot, wanneer hij om een hand vol iedel vermaak zondigt: slapperloot indien ik van die lieden ware, ik zou toonen dat ik meer verstand had dan gij en uwe soort; want ik zou weegen; en de partij was schielijk genomen: gij lieden hebt nooit eens recht pret; altijd is er angstig nadenken onder gemengd; en angstig nadenken, strookt omtrent met vermaak als het Euangelie met den Coran. Ik voor mij geloof dat voltaire meer vermaak genoot in zijne ligtmisserijen, dan rousseau in alle zijne overtredingen: hij kon vrij zondigen, zo als gij dat noemt; hij was vrij van alle vooroordeelen; daar rousseau toch altoos in de war bleef, tusschen jezus en socrates: nooit kon hij het zo verre brengen om den insteller uwer leer bespottelijk te maaken, wat moeite hij ook deed om die leer zelve in een ongevallig licht te plaatzen: het ging met rousseau als met david, nu eens hitste hij het volk op tegen zijnen wettigen Koning saul, en dan sloeg hem het hart als hij een end van 's Konings langen sleependen mantel heel voorzichtig, (zonder hem in passant een goejen jaap te geeven,) afsneed.
Vlei u niet, dat ik mij des zal verwonderen over uwe gedane keuze: waarom zou de eerste trede op den weg des geloofs, den mensch niet even ver voeren kunnen op den doolweg des bijgeloofs, als
| |
| |
de eerste stap op den weg des ongeloofs ons brengt op die van de aller onbepaaldste vrijheid? wat zoudt gij, zwakke ziel, met een' man van de wereld begonnen hebben? Hij zou u op zijnen weg gebragt hebben, en daar verkoost gij niet op te komen; gij zoudt dus altoos al twijfelend en dubbend, eeuwig en altoos in ongerustheid, hebben voordgeslenterd: ja maar uw Officier was een braaf man! gij doet mij lagchen! hebben wij dan ook geen lieden van eer? wie is meer braaf denkt gij, hij die den stillen effen weg der gewoonte bewandelt, of hij die zig zelven dwars door allerlei vooroordeelen eenen weg baant, en daar groote voordgangen maakt, om dat hij lacht met alle zulke gevaaren en uitkomsten die u het hart in de schoenen doen zinken?
Gij deed wèl een Leeraar des volks te neemen: nu kunt gij gerust voordgaan; gij zijt veel te veel met vrouwlijke moedeloosheid bezet, om het ooit verre te brengen in zulke dingjens die stoutheid en moed eischen. Gij moogt ook wel min of meer penitentie doen voor uwe kleine kattensprongetjens; al ware het maar om dat gij zo lang tegen uw licht aan druiste: uw Dominé is een verstandig man: dat komt ook al goed: gij cootje had een verstandig man even brood noodig, als ik een volslagen gek: uit toegevenheid voor u, zal ik nu niet volgends eene strikte logica onderzoeken, of een Dominé een man van verstand zijn kan; ik vrees dat gij, zo als de meeste schaapshoofd- | |
| |
jens, geen genoegzaam onderscheid maaken kunt tusschen verstand, en geleerdheid; hij zal zeker fijn, spinnewebbig fijn kunnen disputeeren, en veele eeuwige strijdigheden met elkander schijnbaar overeen kunnen brengen: en hij mag, schijnt het, nog wel wat zien, enz, enz: geloof mij, het is niet anders, de Academie-aap komt nog nu en dan uit den mouw kijken: maar het zullen onschuldige vermaaken zijn, die de braave verstandige man gaarne ziet? onschuldige! gij zijt een arm halsjen! zijn er anderen? of denkt gij, dat ik, indien ik daarvan overtuigd ware, aan den rand van uwe hel zoude waagen herom te loopen? Misschien zult gij zeggen: neen, alle vermaaken zijn niet onschuldig: doch als het op bewijzen aankomt zult gij zeggen met dien kleinen knaap te Haarlem. ‘jantje waarom doet gij dat?’ ‘wel al daarom Mama,’ en ik zou evenveel werk hebben om u te overtuigen dat, al daarom, geen rede was, als die goede moeder die eens op de zelfde vraag van het jonksken had geantwoord: ‘Wel al daarom, jantje:’ ik zou u om zulks verstaanbaar te kunnen maaken, ten minsten de heele onzedelijke leer onzer la mettrie, en anderen moet voorhouden; en dewijl gij toch nog zo wat geweten en Godsdienst hebt, zoudt gij er niets van bevatten: hoe zou ik het ook in mijn hoofd krijgen met eene Dominés vrouw te philosopheeren?
Of ik mij wel met uwe aanstaande kinderen, (want gij zijt zeker reeds getrouwd,) moet op- | |
| |
houden daar sta ik voor: kom aan, om u echter de maat vol te meeten, moet ik aanmerken: het was zeker geene der beste invallen der Natuur toen zij wilde dat de vrouw met smart kinderen zoude baaren. Doch heeft zij ook geboden dat iedere moeder haar eigen kind zal voeden en bezorgen? vooral wanneer dit door loontrekkende minnen en voedsters zeer wèl geschieden kan? Of heeft de vrouw dan zo wel geen vrijen wil als de man? en als zij nu dat niet wil zou men haar dan dwingen? ja maar alle dieren beminnen en bezorgen hunne jongen: weet gij iet van het instinct? en dat indien ik in den rang der dieren behoorde ik even zo wel voor mijn jong zoude zorgen, als de beste klokhen op een boeren werf? maar dewijl ik een vrij mensch, en geen instinct heb, kan ik doen zo als mij behaagt - maar uw eigen gronden; want hoe kan ik anders aanspraakelijk zijn voor mijne daaden, indien, ik door instinct of blinde kracht alles werktuigelijk doe? ja! daar had men niet aan gedacht! is dat mijn schuld? verbeeld u ook eens hoe zottig dat staan zoude, indien gij een dikken zwaarlijvigen klos van een vent zig buiten adem zaagt loopen om even als de dieren hier een graantjen daar een kruimeltjen, ginder een lekker beetjen optezoeken, en het vervolgends in den mond van een dommelijk slaapziek klein menschlijk jong te proppen! wat zou dat fraai zijn! en evenwel zo houden de dieren huis kind! dit is het niet al! naauwlijks kan het klein gebroed zijn eigen kost zoeken
| |
| |
of zij moeten met of tegen wil verkassen, daar wij ouders verpligt zijn een halfdouzijn kinderen bij ons en ten onzen laste te houden, tot dat zij zelven in staat zijn om dien eigen rol te speelen.
Ik zoude u echter gaarn eens een uur met die kinderen zien omklungelen; en zien hoe gij allerlei wisjewasjes van papier knipt, kaarten huisjens maakt, poppen kleedt, speelgoed opbergt, kleine koekjens bakt, en sprookjens van Moeder de Gans vertelt: ken ik u wèl, dan zult gij aan zulk eene onschuldige vreugd zeer veel behaagen vinden, en uw verstandige man, die zal het met vermaak zien, dat spreekt van zelf.
Ik lach als ik zie welk een Catalogus van goede hoedanigheden en talenten gij u toeëigent! niet dat ik die ontken, neen: doch om daar uwe hoop op te vestigen van eens een goed slag van een vrouw te worden, is wat anders: gij zelve erkent dat gij op geen éénen dag met mij te noemen zijt, en evenwel hebt gij mij nooit groote blijken van achting bewezen: ik zou ook kunnen inbrengen tegen u; dat uwe heerlijke stem ruim zo veel verwoestingen heeft aangericht dan mijne oogen ooit durfden denken, en wat uwe bedrevenheid in allerlei fraaje handwerken betreft, daar van hebt gij u alleen bediend om arme naaisters en borduursters het brood uit den mond te neemen - een heerlijke lofrede!
Nieuwbekeerden sukkelen doorgaans sterk aan de nieuwsgierigheid, en daarom zal ik u verhaalen hoe ik in mijn nest leef; doch ik bedenk mij;
| |
| |
dit zal niet behoeven, alzo gij door deezen brief overtuigd zijn zult, dat ik mijnen weg blijf bewandelen, en er bij nadenk dat een mooje jonge vrouw, die schatten te verkwisten heeft, altoos gezelschap van haaren smaak vinden kan, voor al als zij leeft in een' hoek, opgevuld met adelijke leêgloopers en renteniers; als gij u herinnert dat ik altoos den smaak regel en ieder daaraan onderwerp.
Wat nu? ja over mijn Broeder: hij is wel genegen om mij te overschijnen doch of hij vastheid van geest genoeg hebbe, daaraan twijfel ik zeer: hij doet zeker zeer veel kwaads (zo als men dat noemt,) maar het is uit nood; ik weet des niet zeker of hij het verkiest: hij speelt, doch hij heeft geen duit buiten het geen hij met schranderheid en behendigheid zig eigen maakt: gij plagt even als blondel nog altoos goede gedachten van hem te hebben; dat mag ik wel lijden; ja zelfs gij beiden naamt altoos een zeker belang in hem; stel u dan gerust, hij vrijt naar eene mooje rijke zottin, en als ik er mij mede ga bemoejen, zal hij haar ongetwijfeld hebben.... daar krijg ik bezoek, en ik bedank u langer te schrijven - vaarwel wenscht u
Uwe Dienaares.
c. lenting.
|
|