Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 2
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijmijn allerliefste keetje!Ik moet u eenige verschooning vraagen, om dat ik uwen zeer lieven brief niet eerder heb beantwoord; maar mijn waarde! ik heb deeze laatste weeken zo veele bezigheden, het buitenleven betreffende, gehad, dat ik geen kans zag om u, in dien tijd, zo omstandig te schrijven als ik wenschte: | |
[pagina 62]
| |
dit is de reden, dat ik niet eerder schreef, maar ik zal u dat uitstel vergoeden door u een langer brief te schrijven dan gij nog ooit van mij ontvingt; en indien gij nog even groot belang stelt in mijn schrijven, dan zult gij uwe schade geboet vinden. Zo gij wist welk een genoegen uw zeer wèl geschreven brief uw' oom en mij veroorzaakt heeft, gij zoudt niet te vreden zijn op u zelven, om dat gij ons zo zelden dat genoegen vergunt. Een gemeenzaame brief, geschreven aan onze beste en welmenendste vrienden, moet eenvoudig zijn; maar eenvoudigheid is even weinig kinderachtigheid, als list verstand: het oogmerk van zo een brief bestaat in onze vrienden van onze gezondheid en omstandigheden te onderrichten; ons te informeeren naar het geen hun betreft, en 'er somtijds eenig nieuws bijtevoegen, dat of interessant, of aangenaam is. Zo een brief moet in een natuurlijken, vloejenden ongebloemden stijl geschreven zijn; en zo na aan de dagelijksche gesprekken komen als doenlijk is: de langte of kortheid van zo een brief is niet wel te bepaalen. In zo een' brief spreekt men ook wel eens over de persoonen die met ons omgaan, en over het geen ons ontmoet, voor zo verre dit eenigen invloed zoude kunnen hebben op ons genoegen of ongenoegen: veele dingen, mijn meisjen! schijnen beuzelingen, en zijn het ook, voor zo verre zij niet in verband staan met andere voorvallen; maar meermaals ontstonden er uit de geringste oorzaaken de gewigtigste | |
[pagina 63]
| |
gebeurtenissen: dit is niet alleen waar in de bijzondere huishoudingen, maar ook in de grootste maatschappij: ik zoude u daar veele voorbeelden van kunnen geeven; maar mijn brief zal buiten dat lang genoeg worden. Wees des gerust, keetje, dat uw brief voor ons lezenswaardig was: zo een brief moet geen kunstig uitgewerkte verhandeling zijn: het is des uw oom en mij leed, dat gij met zo veel schroom aan ons schrijft; er is geene de minste reden toe: gij weet immers, dat uwe Tante altoos uwe vriendin was? zoudt gij des voor haar bedeesd zijn? nu, ik vertrouw dat dit eens voor altoos zal afgedaan weezen, en dat ik veele brieven van mijn nicht zal ontvangen; dit hoopt ook uwe groote vriendin, betje. Gij weet immers, keetje-lief, zo gij u zulks herinnert, dat ik geen ander oogmerk heb, of immer had, dan om u nuttig te zijn? maar hoe kan men dit voor jonge lieden weezen, indien zij ons niet met hunne bevallige ongemaaktheid gelegenheid geeven om hen wèl te kennen? Waarom, bijvoorbeeld, zoudt gij voor mij uwe droefheid verbergen, over de dood van een canarievogeltjen, of het verliezen van eene schoone sonaat? gij hebt immers hetzelfde recht om een vogeltjen te hooren zingen, als mijn betje heeft om eene fraaie tekening te zien? en ik zou met het zelfde deelneemen hooren, dat uw bemind vogeltjen gestorven was, als dat betje een fraaje tekening verlooren had: ik kon aleens de te groote | |
[pagina 64]
| |
droefheid daar over poogen te verminderen, en zeggen: daar zullen andere zingende vogeltjens, en fraaie tekeningen te bekomen zijn: zie keetje, ik houde er van, dat jonge lieden honderden van gehechtheden hebben aan de dingen die voor hun geschikt zijn, en des hun geluk uitbreiden op eene wijs die hen betaamt: jonge lieden moeten niet onverschillig zijn; zij moeten, in tegendeel, levendige begeertens, vuurige verlangens hebben: hier door ontwikkelt zig het charakter, wordt bekent, en geeft gelegenheid om het op de voorzigtigste wijs te bestuuren: met zulke jonge lieden kan men iets beginnen; want, men kan de driften wel matigen, wel ten goede doen werken, maar geen natuurlijke sterkte bijzetten. Uw brief, mijn lieve keetje, is veel meer in den huislijken toon geschreven dan de meeste brieven van mijne betje, doorgaans zijn; en in dat opzicht geef ik hem ook den voorrang: als eene vrouw wèl schrijft, zal zij nooit beter slagen dan in den briefstijl: de hand der mannen in geschrift zal niet meer onderscheiden wezen van die der vrouwen, genomen dat zij beiden even schoon schrijven, - dan de geest der vrouwen onderscheiden is van die der mannen! de brieven van Madames de sevigni en montagne, komen zeer na aan de volmaaktheid: geloof mij, niets ontwikkeld den geest, het oordeel meerder in jonge lieden, dan ‘eene briefwisseling tusschen wèl opgevoede vriendinnen.’ | |
[pagina 65]
| |
Zo veel over uw' brief gezegd hebbende, ga ik u over iet anders onderhouden: alles wat men zelden of nooit deed, verbeeld men zig doorgaans in 't geheel niet te kunnen doen; en is men in de noodzaakelijkheid zulks te verrichten, dan gaat dat gepaard met zekeren schroom, en zeker mistrouwen die niets goeds beloven: hoewel nu de zedigheid het schoonste sieraad eener jonge juffrouw zij, zo is er echter ook eene traage onwerkzaamheid, die haar zeer misstaat: er ligt noch deugd noch zedigheid in het mistrouwen, op talenten die wij nooit beoefend hebben! domheid, mijn lieve kind, is geheel iet anders dan onwetenheid: alle jonge lieden zijn onwetend, dit kan niet anders; maar ik voor mij, heb in mijn geheele leven maar twee domme kinderen gekend, en dit waren jongens; doch beiden waren ziek en dof; maar onwetenheid slaat met er tijd over tot domheid, dit kan volgends den loop der dingen niet anders zijn, en de wijze man zegt daarom: ‘Dat eene ziele zonder kundigheden niet goed is:’ hij heeft deugdzaam gelijk: hoe laag is de mensch geplaatst, die, minder instinct hebbende dan de dieren, dit niet vergoedt door het verzamelen en in orde schikken van nuttige en aangename kundigheden, die stof geeven tot denken en vergelijken. Het is ook geheel iet anders, iet niet te kunnen doen en iet niet te kunnen leeren doen: een blind geboren kan niet leeren tekenen, of een doof | |
[pagina 66]
| |
geboren niet in de musiek onderwezen worden: doch als men geene natuurlijke hinderpaalen heeft, dan kan men ook in deeze beide schoone kunsten vorderingen maaken: men zal misschien nooit op een consert kunnen zingen, of lid worden der Tekenaccademie; maar men zal, ten minste, leeren zien en hooren, en dus vatbaar worden om zig een kundiger vermaak te bezorgen, dan zij die geene de minste kennis hebben aan zulke verrukkelijke kunsten; en gevolglijk, is de arbeid hier besteed, niet vergeefsch: men is ten minsten altoos bewaard voor die naare zelfverveeling, waar door gij, mijn kind, nu reeds, zo dikwijls geplaagd word: zelfverveeling die den jongen lieden zo geheel onbekend zijn moet, als de verzadiging van alles wat hen moet behaagen, of ten minste bezig houden: trouwens de eerste is de bron van het laatste. Ei lieve, keetje, laat ik dit eens op u mogen toepassen: gij zegt: ‘ik lees niet; om dat ik er toch niet van versta, of - van onthoude’: maar, men kan met nut leeren leezen, door zig te gewennen de aandacht te bepaalen bij het geen men leest; en gevolglijk is dit een gebrek dat wij kunnen verbeteren, vooral in onze jeugd; zij is het saisoen onzes levens waarin men zaajen moet, wijl dat de geschiktste tijd daar toe is; ook om dat indien wij dien tijd verzuimen, wij ons een onherstelbaar nadeel toebrengen, dat door de grootste vlijt naderhand nooit geheel kan vergoed | |
[pagina 67]
| |
worden: zo dra wij iet wèl bevatten, wèl doorzien, smaakt onze geest een zo groot genoegen, dat hij in die oefening zijn levendigst vermaak stelt, en dit vermaak neemt geduurig toe zonder ons ooit tot verzadiging te brengen: wat is dat gelukkig! Men moet, dit spreekt van zelf, met de eenvoudigste, klaarste en best uitgevoerde schriften aanvangen; met geen corneille, geen la fontaine, geen proeve over den mensch, enz: indien gij mijn' raad wilt volgen, zal ik u een lijstjen zenden van die boeken die uw nicht betje gelezen heeft, toen zij smaak in leezen begon te krijgen: als men een kind leert schrijven, laat men het eerst allerlei rondjens, en streepjens maaken - waarom? omdat daaruit alle mogelijke letters en figuuren moeten gevormd worden, en zulks te leeren onder het vormen te moeilijk is. Ik weet wel, dat veele jonge lieden niets liever leezen dan romans: veele ouders laaten zig door den naam afschrikken: dit is onredelijk: ‘een roman is niets dan eene versierde aaneenschakeling van gevallen:’ een roman kan des een zeer goed, allernuttigst, leerzaamst handboek der jeugd zijn, en indien het zo een boek is, dan doet de naam, waaronder het verschijnt, niets het minste tot het werk zelf: veele ouders, die, of in hunne jeugd niets lazen dan de verfoejelijkste uitvindzels eener geheel bedorven ziel, die haare groote vermogens evenschandelijk misbruikte, als voltaire, die nooit | |
[pagina 68]
| |
grooter dichter is, dan wanneer, hij voor den wellust, en allerleie ondeugden schilderijen maalt, waarin het poëtisch colorit in de volmaaktheid heerscht. Men leeze dan, doch alleen in een uur van uitspanning, goede zedelijke, aangename, vervrolijkende romans; maar alleen, zo als ik zeg, tot uitspanning van andere meer ernstige, of meer onderwijzende schriften, en de jonge lieden zullen eene wereldkennis krijgen die hen nuttig voorbereidt om de wereld zonder veel gevaars intetreeden. Gij weet nog wel, dat uwe overledene Gouvernante met u gewoon was op denzelfden toon te spreeken; dat weinig vrouwen meer achting verdiende dan zij? Herinnert gij u nog niet zo wel eens eenige dier gesprekken die zij met u hield? gij waart, 't is waar, een kind, maar de eerste indrukken blijven echter altoos meer of min in den geest overig. Ik heb in het opvoeden van uw Nichtjen altoos den zelfden weg gehouden, die deeze braave vrouw met u insloeg: wil ik u eens vertellen wat ik tegen betje zeide, toen ik merkte dat zij smaak in leezen begon te krijgen? en dat was tot mijne groote blijdschap, niet voor haar twaalfde jaar. ‘betje,’ zeide ik, ‘ik die zelf gaarn een goed boeklees, kan die neiging in u niet afkeuren: ik voor mij, ken geen nuttiger noch aangenamer uitspanning dan het bedaard deelnemend leezen van een goed boek 't welk onze nuttige kundigheden uitbreidt: | |
[pagina 69]
| |
wij hebben des altoos veel verpligting aan die lieden die hunne gaaf van schrijven op de beste wijze besteden. Zo als onze Maatschappij is ingericht, hebben wij, in onze gelukkige omstandigheden, even zo wel een voorraad van goede boeken, als van andere noodwendige gerievelijkheden noodig: zij die buiten leeven, hebben hunnen arbeid nog veel meer noodig dan zij die in de stad woonen, en gelegenheid hebben om hun smaak voor de gezelligheid intevolgen: ik zal des voor u kiezen, en ik vertrouw, dat gij wèl genoeg denkt over mijnen smaak, om mij die keuze gaarne te betrouwen: gij begrijpt wel, kind, dat gij niets moet lee en dan waar over gij met uwe moeder praaten kunt; niet dan het geen u stof geeft tot nuttige, leerzaame overdenkingen; niets dan dat u aanzet, om, met de beste oogmerken, een deugdzaam aangenaam mensch te worden; niets dat de nog sluimerende driften opwekt, of de verbeelding ontvlamt; zulke boeken zijn hoogst nadeelig voor jonge lieden, daar zij de reden verzwakken, het gevoelig hart pijnigen, en meermaals de eisselijkste verwarringen in het zenuwgestel veroorzaakt hebben: in die laatste classe plaats ik alle sentimenteele romans - geene uitgezonderd, al spreiden zij al eens een gaas over de onbetaamelijkste beelden; al revelt daar de verrukte ziel lasterende murmureeringen, en bitzen menschenhaat; het is al het zelfde, het zij zij toome- | |
[pagina 70]
| |
loozen wellust of den snooden zelfsmoord prediken: zij hebben, meermaals, tot droefgeestigheid overhellende jonge lieden, ziek, gek, raazend, of alles bij beurten gemaakt; zij schilderen u de mensch niet zo als hij uit Gods hand komt, maar zo als zij hem, door driften verscheurd, en onteerd, onder het uitschot des menschelijken geslagts vonden. Romans die minder schijnen te willen onderrichten in lessen, dan wel der deugd beminnelijk maaken door schilderijen die in de Natuur zelve gevonden worden; schilderijen waarin zij u vertoonen dat deugd, onschuld, naarstigheid, weldadigheid (der jeugd eigenaartig,) tot vrolijkheid, gezondheid en een Godsdienstig geluk geleiden: zulke boeken brengen u, als 't waare in het gezelschap der best beschaafde lieden over; daar leert men dien fatsoenlijken toon, die betaamelijkheid, die welopgevoede lieden zo voordeelig onderscheiden van hun welken dit voordeel niet genooten; zo vormt men zig als onmerkbaar, naar die charakters die ons het schoonst en beminnelijkst voorkomen; zulke boeken kunnen nooit genoeg vermenigvuldigd worden: het zijn bezielde zedelessen, die onmiddelijk het hart en den smaak beiden vormen: zo zeer als jonge lieden genegen zijn voor de romans, zo bang zijn zij voor Predicatiën: dit is beiden onredelijk, maar men moet hun Predicatiën geven gelijk aan die van den uitmuntenden sollicoffer, blair, enz. en zij zullen met groot genoegen | |
[pagina 71]
| |
alle dag daarvan ten minsten ééne voor hunne ouders leezen. Het leezen heeft ook zijnen prikkel in de weetgierigheid; en hoe nuttig is die in dit leven, daar wij alles, volstrekt alles, moeten leeren, wat in staat zij om ons onze bestemming wèl te doen vervullen: als jonge lieden na nergens nieuwsgierig en voor alles onverschillig zijn, geloof ik dat men met hun niets kan beginnen, niets van kan hoopen: doch de wijze Natuur geeft aan alle kinderen, weinige uitgezonderd, twee groote beginsels van werking, woelachtigheid en nieuwsgierigheid; beiden zijn even noodig om haar oogmerken te bereiken: onkunde op zig zelve is, of kan geen deugd zijn; geleerdheid op zig zelve beschouwd is het even zo weinig.’ Zo sprak ik met uw Nichtjen; en misschien zult gij, mijne lieve keetje, dit met nut kunnen leezen: zoudt gij niets, daar gij zo veel ledige tijd en zo veele fraaie boeken in uws grootvaders bibliotheek kunt vinden, beproeven, om in deezen betje's voorbeeld te volgen? begin eens met alle dag een uur te leezen in die boeken die gij met uwe Gouvernante laast; doch die nu weder geheel nieuw voor u zijn; schrijf mij eens hoe dit u bevalt, en of ik u een lijstjen zenden zal - Zie daar, lieve meid! een langen brief: uw Oom, uw Nicht, en uw Neef groeten u van harte, en ieder wensch | |
[pagina 72]
| |
u hier te ontvangen; doch niemand meerder dan uwe liefhebbende Tante en Vriendin,
e. stamhorst,
geb. wildschut.
PS. Duizend groeten aan uwe waarde ouders: uw Neef maakt zig een fête om zijne mooje Nicht met zijne Zuster aftehaalen; want wij vleien ons dat gij dit zult inwilligen? |
|