| |
| |
| |
Drie- en- veertigste brief.
De Heer hendrik van arkel, aan Juffrouw ***,
Gij deed mij, mijn lieve jansje, in den tijd onzer jeugdige liefde belooven, dat indien gij ooit, (en dat weet gij, steldet gij niet onder het onmogelijke?) zo ongelukkig waart, van mijne liefde te verliezen, ik u echter dan nog al mijn vertrouwen zou laaten behouden: ik heb u getoond; (zo zwak zo veranderlijk is het menschlijk hart!) dat uwe vrees niet ongegrond was: voor meer dan vier jaar vloog de liefde uit mijn hart, en, schijnt het, zag geen kans om daar ooit weder intekeeren: sedert dien tijd hield alle gemeenzaamheid tusschen ons waarlijk op, al bezocht ik u nu en dan, welstaans halven voor u: eenigen tijd daarna ontweekt gij den Haag, en ik wist in langen tijd niet waar gij u bevond, doch nu ik u heb opgespeurd, ga ik mij van die belofte kwijten: gij zult overtuigd zijn dat ik u in het volle genot mijns vertrouwens herstel.
Mijn brief zal in uwe oogen misschien ééne fout, maar het is geen geringe fout, hebben: hij zal schrikkelijk lang zijn: gij weet, als oude kennissen elkander wedervinden, hebben zij magtig veel aan elkander te zeggen! aan elkander, zeg
| |
| |
ik; want indien gij die standvastigheid in de liefde behouden hebt, die gij mij, in weêrwil mijner onwaardigheid, (ten uwen opzichte,) betoondet, zult gij mij zeker het genoegen geeven, dat er voor mij moet liggen in een' brief, geschreven door die lieve hand die mij in mijne jeugd meer waardig was dan een konings kroon - Ik bemin u niet meer! dit kan waar zijn; maar ik neem in de heele wereld zo veel belang niet, dan in u alleen: de vriendschap zal u het ongelijk dat de losse liefde u deed, vergoeden; zo gij ten minsten haar dit wilt toelaaten: gaarne deed ik u een verhaal van mijne levenswijs; doch die gaat, hoe wel in grooter volkomenheid, zo al op den zelfden voet voord, als toen gij mij kendet, of poogde terug te brengen, van eenen weg dien gij zo hoogst afkeurdet: ik verdacht u toen te véél van uit eigenbelang te werken, om daar aan gehoor te geeven; en waarom zoude ik 't nu ontveinzen? ik vond, dat ik mijn opgang als jongeling grootlijks te danken had, aan de wijze waarop ik mij bekend maakte: hadde ik gemerkt, dat die mij bij uwe sexe in 't algemeen, en in de aanzienlijkste gezelschappen in het bijzonder, nadeelig was, misschien zou ik een lichtmis-huichelaar geworden zijn: dit alleen, ik ben nog in allerleie soorten van liefden verward: ik heb nog al die zelfde liefde van medelijden, die ik altoos had, voor haar, die door eene vierkante stijve bekrompene opvoeding, geleerd hebben, dat men den Hemel onmogelijk anders kan bejaagen,
| |
| |
dan door dit leven in eene hel van zelfverzaaking te veranderen.
Gij weet nog wel, jansje dat gij meer of min tot dat zuchtend lijdend kuddetjen behoordet? ik meende (hoe jong ik ook ware,) in uwe oogen te leezen, dat uw hart zig met moeite tegen de Natuur verzettede: dat meisjen, zeide ik, is het mijne; zij heeft de behoefte van lief te hebben; haare naauwgestelheid is alleen gegrond op liefde; en ik nam ook zo behendig mijne maatregels, dat gij binnen weinige maanden, na onze kennismaking, moest toestaan, dat het hart, indien het temperament daarmede instemt, niet altoos en in alle gelegenheden onverwinbaar is, voor hem die deszelfs zwakke zijde kent, en daar zig van verzekert, door eene stoute verrassching: uit erkentenis voor u, poogde ik u ook te overtuigen: ‘dat Godsdienst staatkundige list, en deugd eene hersenschim zij;’ uwe vooroordeelen bleeven dezelfde; en terwijl zij niet tegen mij werkten, liet ik het daar ook bij.
Het vermaak dat ik vind in aan u te schrijven, is bijna zo groot, als voor mij toenmaals het vermaak was van met u te praaten: in dit opzicht hebt gij tot nu nog geen opvolgster: onder allen die ik op mijne wijs beminde en nog bemin, zijt gij de eenige: uw verstand was geoefend, uw geest vercierd met alles wat hem beminnelijk maaken kan, en zelden is de geest beminnelijk: uw oordeel verzekerde zig altoos tegen mijne beginsels,
| |
| |
maar ook dan ontdekte ik sterkte en fijnheid, die mij aanmoedigden om met u vriendlijk te harrewarren: dikwijls ontsnapte ik u in fijne overnatuurkundige onderscheidingen, wier ongegrondheid gij evenwel meest altoos doorzaagt; of ten minste die niets bij u vermogten.
Ik begon daar te spreeken over de liefde des medelijdens; ei, zeg eens, jansje! is het paulus niet, die zegt: ‘ik en hadde niet geweeten dat de begeerelijkheid zonde was, indien de wet mij niet gezegd had, gij zult niet begeeren?’ gevolglijk, is begeeren geene zonde in den staat der oorspronglijke vrije Natuur? want, zo de wet gezegd had: ‘Gij zult uwe arme kranke medemenschen van gebrek laaten vergaan,’ zou dan deeze man - voor wien ik als een der grootste geniën, en der welsprekendste mannen veel achting heb - zig niet met geesselslagen getuchtigd hebben, indien hij aan een armen duivel, onbedacht een hand vol zesthalven had toegedeeld? nu vraag ik u, of een wetgever iet tot eene deugd, eenen pligt maaken kan, 't welk in de Natuur geene deugd, geen pligt zij? of hij iet als zonde kan verbieden, dat in zig zelf niet reeds zodanig is? het zal u misschien vreemd voorkomen, dat ik, willende schrijven over de liefde des medelijdens, den draad aldus hervat heb? maar gij weet nog wel, dat ik niet zeer methodisch ben, als ik schrijf aan, of praat met mijne Vriendin?
| |
| |
Om deeze redenen zeide ik u, (toen ik nog hoopte u te winnen) ‘dat het geweten het kroost deezer zwarte vooroordeelen is, en door slimme knevels gebruikt werd, om des te zekerer hun oogmerk te bereiken; ja, onder de dwaazen werd uitgezonden, opgecierd met den naam van eene Godsdienstige waarheid:’ dit is nu echter een vooroordeel dat nuttig zijn kan, ja in veele gevallen werklijk ook zo is: het zou 'er slecht uitzien, zo wij niet geheele magazijnen zulker vooroordeelen hadden: de gantsche zaak is maar, dat men 'er zig boven moet zien te verheffen, en zonder dit, verdient men ook niet onder het vendel des ongeloofs te strijden.
In deeze onze wereld is, deugd list, loosheid, behendigheid, of wil men? - dóórzicht: in dien wèl verklaarden zin is deugd hier onontbeerlijk. Of zij zulks ook zij in andere bewoonde planeten, wie zal dit zeggen? alles kan daar zo geheel anders zijn ingericht dan op onzen planeet: men zou de uitzichten daarin niet minder romanicq kunnen schrijven, dan de beruchte lavater, de zijne in de Eeuwigheid.
‘'T geluk, op onzen aardbol, bestaat in het volst genot van alles wat onze ingeschapene natuurdriften eischen.’ Hier is evenwel ééne zwaarigheid: dit geluk strijdt meest altoos tegen dat van anderen, die in den slaat der Natuur het zelfde recht behouden als wij, om hunne driften ook te verzadigen: hij is des de deugdzaamste, die
| |
| |
de beste middelen uitkiest om, terwijl hij zig het volste genot verschaft, zig te beveiligen tegen ieder, die hem daarin zoude willen verstooren: dit is het niet al: ons geluk strijdt meest altoos met het geluk niet alleen, zo als ik reeds zeide, van anderen; maar wel van zulke anderen, die wreed genoeg zijn om ons, zonder de minste knaging der conscientie, in gevangenhuizen optesluiten, of door meester hans uit deeze wereld te jaagen: in zulk geval zouden wij dood en verderf ontmoeten, op dien weg dien wij bewandelen ter bereiking van ons geluk.
‘Ja maar,’ zeidet gij eens, ‘de openbaaring!’ welk volk heeft de zijne niet? gij hebt te veel belezenheid om daar aan te twijfelen: en om nu juist uit alle onze openbaaringen de minst verwerpelijke te zoeken, is ieders werk niet. Wat mij betreft, mij ontbreekt het voor als nog aan tijd, om daar mijn hoofd mede te vermoejen: ik wil evenwel niet zweeren dat 'er niet eens een tijd voor mij komen kan - als ik van de wereld moede, en ik voor haar van geen dienst altoos meer ben - wanneer ik daar even weinig lust in zal hebben, dan kan het gebeuren, dat ik de lange winteravonden daar aan bestede, en in 't hoekjen van den haart, met de wollen slaapmuts en groeren bril uitgerust, mij den tijd een weinig verdrijf met zulke naspooringen.
Zo veel over mijne liefde van medelijden, om u te overtuigen dat ik in dit opzicht geenzins
| |
| |
veranderlijk ben; maar nog even zo denk en gevoel, als toen ik die liefde voor u opvatte en levend hield. En wat man zou deeze liefde niet gevoelen, en poogen werkzaam te maaken, voor en omtrent zo veele lieve schelmsche meisjens, als deeze liefde behoeven? Zo wel ter herstelling haarer onderdrukte gezondheid, als ter erlanging van genoegens die zij zig toch altoos onvolmaakt voorstellen? doch in zulke gevallen heb ik meermaals, gelijk een andere hercules, geheele stallen dier Augiaas moeten zuiveren, van vooroordeelen die gij bij ervaarenheid zo wel kent: arme liefjes, zeide ik dan bij mij zelven, geen voordeel te durven doen met die gaaven en geschiktheden u door de Natuur zo mildlijk toegedeeld; ten minsten geduurende de veertig eerste jaaren uws levens! Ook hier
is ontvangen gehoorzaamen.
Bedenk dan eens, hoe ondankbaar gij u omtrent uwe Moeder de Natuur gedraagt; terwijl gij onder de drukkendste ketens der vooroordeelen uwe tedere halzen en nog tederer harten gekluisterd houdt!
Mijne liefde des welgevallens bloeit ook nog zo schoon als de roos van Saron in de Oostersche lusthoven; doch dit heb ik gelijk met alle jonge knaapen, die meer of min met mij in begrippen en natuurlijke vermogens overéénstemmen: wie toch, al ware hij zo dom als een trap-gans, is niet
| |
| |
overtuigd dat uwe sex zo zeer het cieraad der Natuur als de wellust onzes levens is?
Mijne liefde van verééniging is nu geheel en al geplaatst op een eenig voorwerp; in zekeren zin meen ik, en voor zo ver die moet voorafgegaan worden, door eene plechtigheid welke noodwendig is voor mijn bedoeling. O zo gij haar zaagt (niet de plechtigheid, maar het meisjen) vooral, zo gij de dringende omstandigheden kendet, waarin ik gevallen ben, dan zoudt gij hier niets strijdigs met mijne denkwijze in gewaar worden: altoos, behalven die weinige maanden dat ik u in al mijn geluk zocht en vond, had ik lievers en heele lievers, uitverkorenen onder de uitverkorenen: steeds was de heele sexe dienstbaar aan mijne hoogste vergenoeging; maar ô diepte! zij vond ook daarin, in deeze dienstbaarheid, haar onovertrefbaar heil: gij behoeft u den tijd mijner overwinningen slechts te herinneren, om u te doen zien, dat ik niet zwets: in mijn groot overal verspreid serail, beb ik meer dan één Fijntjen dat in mijne omhelzing alles geniet, het welk een ontvonkbaar hart, en brandende verbeelding, ontwaakt door het leezen van zielsinnig dierbaare Boekjens, haar hadden voorgeschilderd: leeve des deeze Mistique schriftjens! zij werken een gaauwen kwant meer in zijn voordeel, dan alles wat ooit door losbandige vuilikken op het papier gesteld is: zulke Boekjens hebben meer meisjens in onze armen gebragt, dan domme grootmoeders, en oude muffige Tan- | |
| |
tes met hunne slijmachtige hersens, ooit kunnen begrijpen. En, liefjen! was dit ook niet wel een weinigje uw geval? deeze lieve zieltjens van meisjens, moeten dan zo zeggen, dat zij door mijne liefde des medelijdens, in staat gesteld zijn, om de geschriftjens eener haarer heiligen, Madame guignon, zo proefondervindelijk kunnen bezeffen en verstaan; en dit zeggen zij meer en krachtiger door haare hernhutsche duivenoogjens, dan wel met woorden die toch altoos zo onvolmaakt de gevoelens van een ontroerd hart uitdrukken.
Zie eens welk een voordeel ik mij bezorg door mijn uitwendig betaamelijk gedrag, dat ik altoos aanneem; met mijn effen kleed, of zo als ik het noem, mijn fijne rok! welk meisjen uit den rang der werkzaame kerksche classe, zoude het anders durven waagen om met mij den minsten ommegang te houden, indien ik, in haar bijzijn, de ligtmis van fatsoen uithinge? zo zorgvuldig zorg ik voor haar die ik gelukkig maak!
Het is wel waar, dat uwe sexe een' ligtmis niet doodlijk haat: doch zulke vrouwen die in den hoogsten toon leeven, achten zig evenwel maar alleen ontslagen van die betaamelijkheid waar voor meisjens van minder fatsoen nog zo veel eerbieds bewijzen: zij weeten te wél, dat zij anders in de geheele buurt weldra zouden doorgaan voor het geene zij zijn; en daar vonden zij zeker haar belang niet bij: een zedige guit is des alleen voor haar gevaarlijk: zij achten zig van dien kant vei- | |
| |
lig: was dit, ik herhaal het ook niet min of meer, uw geval? 'er is nog eene rede waarom ik in mijn groot serail ook zulke naauwgezette meisjens verkies: zij weigeren niet in gemeenschap van goederen met mij te leeven; zij zijn overtuigd dat een arbeider zijn loon waardig is, en stellen mij, evenwel buiten haar weeten, in de mogelijkheid om de nooddruft der behoeftige Zuster-schoonheden te voldoen.
Men kan met dit alles niet altoos beminnen, maar men heeft altoos geld noodig: het spel is geen vast fonds; ik vind somwijlen partijen even behendig en meer gelukkig dan ik ben; en hoe veel ik ook in deezen uwe goedaartige sexe verpligt ben, zij kunnen mij zo veel niet blijven bezorgen als ik gelijk een speeler van beroep noodig heb: 'er geraaken van tijd tot tijd ook eenigen in handen van gasten, even behoeftig als ik; voor zulke vrouwen is het eene onmogelijkheid hunnen ouden vriend bijtestaan, te meer nog daar ik mij altoos houde aan mijnen regel: ‘maak nooit jagt dan op weerlooze koopvaardijscheepjens die voor gemeene rekening vaaren. Klamp nooit wèl gewapende oorlogschepen aan boord:’ de zin deezer leenspreuk zult gij wel verstaan? ô sedert ik te Amsteldam woon, bedien ik mij van zulke termen als men daar het meest gebruikt.
Doch dit leven van de hand in de tand begint mij krachtig te verveelen: ik was des op een ander en beter middel bedacht; maar de nood waar- | |
| |
in ik mij bevinde wil dat ik mij spoede: ik speelde eenigen tijd ongelukkig, en al geduurig mijn lot willende beproeven, verzonk ik in een poel van schulden, waaruit ik mij buiten dit middel niet weet te redden: schulden van eer meen ik, want huislijke schulden betaal ik wonderlijk naauwgezet; en dat niet alleen uit een beginsel van rechtvaardigheid, als willende geen misbruik maaken van het goed vertrouwen der lieden die mij kleeden, voeden, opschikken, en duizend aangenaame kleinigheden bezorgen: ook in deezen onderscheide ik mij van de dagelijksche slechte jongens; zij maaken overal krijtende schulden, en verliezen dus hun credit zonder er iet bij te winnen: maar wie deezer menschen zal tegen mij in geval van onderzoek getuigen? zullen zij niet, en met waarheid, uittrompetten dat ik een zeer fatzoenlijk Heer ben, die alles betaalt wat men hem levert? ô indien ik zo een rekel ware als veelen, het zou mij geen meer moeite kosten om een douzijn winkeliers opteligten dan om een snuifjen te neemen: er is des, op mijn goeden naam (zo als de meisjens spreeken) geen vinger te leggen; want dat ik een eerst beminnaar der sexe ben, dat zal men wel in de beste plooi schikken: laat ik maar eens getrouwd zijn, en gij zult zien dat men mij tot allerleie soort van fatsoenlijke bedieningen zal benoemen - misschien ook wel kerklijke - men kan dat zo vooruit niet weeten: zo dra ik den roof dien ik naja ag bezit, zullen mijne kattespron- | |
| |
gen zo wel vergeeten worden, als die van anderen welken nu lichten der wereld, ja Vaders des Vaderlands zijn.
Maar nu verlangt gij zeker te weeten wie ik mijnen ontschatbaren persoon zal aanbieden; zij die ik deeze gunst zal bewijzen, is jong, mooi, rijk, en onnozel genoeg om mijn vangst gemaklijk te maaken: haar naam alleen is tot nog een geheim voor u: doe geen moeite dien uittevinden, zo gij mij nog een weinig bemint.
Nu ga ik u melden welk een plan ik omtrent u gemaakt heb: gij mijne lieve, zult tot de waardigheid van huishoudster en misschien ook tot die van Gouvernante van dit groote kind verheven worden: hiertoe hebt gij alle de vereischtens, zo wel door uwe zonderlinge bekwaamheden als goede opvoeding: mijne jonge vrouw (die gaarne zo eens van vriendin verandert,) zal met u ingenomen zijn: ik zal u voordraagen als de weduwe eens fatzoenlijken mans, die u niet wèl behandelde enz. laat mij dien Roman gerust over: zij zal u beklaagen, zij zal u liefhebben, en dewijl zij geen denkbeeld heeft van de waarde des gelds, u kwistig mild beloonen: wat mij betreft, zorg daar niet voor, wij zullen de oude kennis hernieuwen: ik verlang, terwijl ik dit zo schrijf, bijna, om nog eens met u weêr vertrouwelijke uuren door te brengen: om evenwel mijne vrouw tot haar geluk te misleiden, is het noodig dat gij beiden vrienden wordt: uw zedig voorkomen, zal u in de heele
| |
| |
famille hoogst aanbeveelen, en misschien kan ik het ongelijk u aangedaan nog wel vergoeden: de herdenking daaraan maakt mij somwijlen wat ongemaklijk: wat zal ik zeggen! men vind zo veele lieve meisjens op onzen weg! en wat schelmtjen wenschte niet dat ik het, als de groote Sultan, mijn neusdoek toewierp?
Niet twijfelende of gij zult dit mijn plan omhelzen, ga ik u een weinig omstandiger over mijne aanstaande vrouw onderhouden: zij is, geloof ik, twintig jaar, en al zo weinig eene leerlinge des ongeloofs als gij zelve: 't is waar, de beginzels zijn geheel tegen elkander strijdend; want gij verwerpt het uit overtuiging, doch zij uit onkunde, en onwetendheid: bespeurde ik daarvan ook maar de geringste uitbotzels, dan zoude ik, (hoe groot mijn nood ook zij,) met huivering terug gaan: op dit stuk denk ik nog juist zo, als toen wij daar over meermaals spraken: als vrouwen die weinig weeten en weinig verstands ten deele viel, wat godsdienst hebben, zijn haare mannen in veiligheid; ja zij moeten het al heel grof maaken indien zulke vrouwen hen met de zelfde munt betaalen: een weinigje godsdienst maakt uwe sexe zo zacht, zo toegeevelijk, zo geduldig, ja, zo liefhebbend, dat er voor een' man van goeden smaak niets zo dierbaar is dan de liefde van zo een vrouw - immers zo lang hij haar ook bemint - eene femme esprit-fort is een monster; even afschuwelijk voor mij als eene dier Amasonen wier haut- | |
| |
faits men in de Spaansche Romans zo hoogvliegend verhaald vind: ja schoon ik nog al met baijle twijfel, of een maatschappij van atheïsten niet zoude kunnen in stand blijven; zo houde ik het voor onmogelijk, indien daar ook Godlochenaressen in wierden toegelaaten: indien de getrouwde vrouw ook maar eene algemeene Voorzienigheid bespot, kan zij niet eens eene tamelijk goede moeder worden: hiervan heb ik zeer veele voorbeelden in en buiten mijne famille gekend; ik kan des rekenschap geeven van dit mijn geloof: gij kendet mijne moeder bij gerucht en mijne zuster wat naderbij; gij wilt des niet met mij harrewarren op dit gewigtig geloofspunt.
Ik weet wel jansje dat gij geene rede altoos hebt om eenig het minste belang in haar te neemen; dit eisch ik ook geenzins: ik verhaal het u slechts, dat zij getrouwd is met eenen Heer lenting, een schatrijke zot, die zij in den knip wist te krijgen, bemerkt hebbende dat hij eene vrouw zocht, en dat zij, indien hij in haar magt geraakte, op de uitspoorigste wijs alle haare wenschen zoude kunnen voldoen: zij beleeft trouw haare beginzels; (indien zij beginzels hebben kan:) 't is waar, haar verblijfplaats is geheel en al buiten den Haagschen omtrek, doch zij heeft daar weinig of niets bij verlooren: zo dra ik getrouwd ben zal ik rusie met haar moeten zoeken, wijl ik zo een leermeesteresse niet bij mijne vrouw wil toelaaten: zij mogt haar anders, zo al niet in de theorie, ten minsten in de
| |
| |
gevaarlijke practijk tot eene philisophe moderne maaken, en daar bedankt van arkel heel zeer voor: deeze lieve zuster voorspelt mij meermaals dat ik nog tot het christendom zal overloopen: zij is met al haar vernuft eene zottin! wie drommel zou toch, zo lang hij genot van dit ijdele leven hebben kan, als schelm uit het leger der Ongelovigen gejaagd willen worden, om dienst te gaan neemen onder een' Wetgever, die zo gestreng is omtrent de Natuur, en als 't je belieft niet alleen een goed gedrag, maar voor al een hart ledig van alle booze neigingen eischt? althans voor mijn zestigste jaar is daar geen denken aan: in dien tijd waarin de wachters des huizes zullen beginnen te beeven, en zij die door de vengsters zien zullen verduisteren; de twee deuren die naar de straate zijn, geslooten worden, en ik arme oude schelm mij doodlijk verveelen zal, dan zal de verzaade, verminkte Natuur niet meer met zulk eene alles overschreeuwende stem gebieden, en misschien blijven er als dan nog zo veele resten van mijne schatten overig, dat ik al kuchend en hoestend eens wat melkspijs zal kunnen slurpen of een gestoofd hoen oppeuselen: een warme wollen slaapmuts, een paar dikke wollen kousen en een met baai gevoerde jas, zal dan al mijne garderobe uitmaaken: als dan zullen de rouwklaagers door de straaten (wel dra) uitgaan, om dat er voor mijne afstammelingen niet zal te erven vallen: vervolgends! wel lees eens voord - hoe zegt de man? - keeren wij tot
| |
| |
stof weder waaruit wij genomen zijn: ja, ja die wijze man wist dat, denk ik, wat beter dan alle harrewarrende Godgeleerden, en alle suffende Philosophen door alle eeuwen en door alle landen.
Ik bid u met alle mogelijke haast om de wederkeering uwer genegenheid, als ook dat gij mij weldra een gewenscht antwoord zend: zoudt gij mij niet eens willen melden hoe gij u bevind, bij wie gij u bevind, en hoe gij daar in dien hoek toch gekomen zijt? ik heb u dikwijls hooren zeggen dat gij, zo veel u bekend was, geene bloedvrienden had: ik hoop immers jansje, dat de nood u niet gedrongen zal hebben om de ondragelijke rol te speelen van Juffrouw van gezelschap? ten minsten zo uwe meesteres niet een schatrijke stok oude vrijster is, die met haare heele famille overhoop ligt, en om allen van spijt te doen bersten, u tot haare algemene erfgenaam gemaakt heeft - Ik omhels u in den geest, en noeme mij uw hoogstachtende
Vriend en dienaar
van arkel.
|
|