gij niets zijt, zo als gij, (ten uwen nadeele tegen u, zeker om mij een zet te geeven,) zegt, dan een beuzelaarster, met een goed hart en een goed humeur: neen, lieve vriendin! dat zijt gij niet, hoe weinig gij u ook gewend hebt poogingen te doen die ons van het tegendeel zouden overtuigd hebben: indien gij echter gelooft dat ik u ooit ia uwe grillen en vreemde verkiezingen opvolgde, om u te bespotten, of ze tegen u te gebruiken, dan doet gij mij grooter ongelijk aan, dan gij in staat zijt mij te vergoeden: weet gij wat ik deed? ik liet u zo als ik u vond; en dat wel om dat ik het geenzins mijn pligt oordeelde, eene jonge juffrouw, wier smaak zo geheel van den mijnen verschilde, opzettelijk anders te leeren denken: hadde ik ooit de minste overhelling daar toe in u bespeurd, als ik, zonder zulks te laaten blijken, proeven op u nam, gij zoudt geen reden hebben van mij nu iet te verwijten 't geen ik mij zelve zoude schaamen.
Maar hoe weinig kent gij mij, indien gij indedaad gelooven kunt dat mijn oogmerk was met u te breeken, om dat mij misschien eenige vrienden dat hadden aangeraden! voor eerst, ik doe niet sterker in vriendschap dan een snoeshaan in moed: ik heb veele goede (en zo gij weet kwaade) kennissen; maar eene vriendin heb ik zo weinig gevonden als salomon zijne vrouw uit duizenden: misschien om dat ik die zocht zo als zijne Majesteit, dat is daar zij niet gevonden wierd: de afstand van eene