| |
| |
| |
Dertigste brief.
Juffrouw a. hofman, aan Juffrouw c. wildschut.
Uw' brief inziende, dacht ik, waarde vriendin! dat gij veeg waart: maar dewijl ik altoos het beste denk, verdween dit akelig denkbeeld, en begreep dat gij met u zelve ongemeen moest verlegen zijn geweest, en dit middel - het schrijven, bij der hand genomen hadt: hebt gij wel van tantalus hooren praaten? niet! wel hoor dan; (doch dit alles is gebeurd in dien tijd dat jupiter nog een heel groot Sinjeur was:) men vertelt van dien tantalus dat hij, wijl hij 't een of ander schelmstukjen, 't kan niet scheelen wat, had uitgevoerd, door de Goden veroordeeld werd om zo lang hij leefde - na zijn' dood begrijpt gij, keetje - tot aan zijn kin in een helderen stroom te liggen, en hoe hij ook van dorst versmachtte nooit een druppeltjen proeven konde: en of dit nu nog niet genoeg ware, hing over dien stroom een schoonen tak beladen met de smaaklijkste appelen, of peeren, (daar wil ik afzijn,) maar dat die tak zo dikwijls hij naar deeze vruchte hapte, terug week, en dus altoos voor hem ongenaakbaar bleef is zeker: een onzer Dichters zinspeelt daarop, als hij aan zijn meisken schrijft:
| |
| |
Wat baat de schoonste vrucht wanneer men die verbiedt?
En tantalus versmacht in 't midden van den vliet!
Nu dunkt mij, keetje, dat uw toestand vrij veel naar dien van tantalus gelijkt: het geen gij zelve alle oogenblikken ondervind, zal mij de moeite spaaren om de toepassing te maaken: gij kunt niet missen.
Het komt mij ondertusschen, onder verbetering voor, dat uw brief een soort van schei- of afscheidsbrief is; dat gij geneigd zijt; om met mij te breeken; zo een weinigje rusie zoekt, zo als dit doorgaans in zo een geval in gebruik is; ik prijs uwe voorzichtigheid: gij wilt niet dat dit in onze wereld aandacht opwekke; of dat de nieuwsgierigheid daar den neus in steeke: gij schijnt te wenschen dat ik u geduurig al minder bezocht; en eindelijk, op eene gantsch natuurlijke wijs uit uwen schitterenden kring verdween: zodra gij kunt voorwenden: ‘Wij zijn goede vrienden, doch zien elkander zelden,’ zal alles afgedaan zijn.
Nu zegt gij misschien: ‘Wel zo, naatje, gij zijt ook wel wonderlijk! verzoek ik u dan ook in mijnen brief niet om met mij naar de opera te gaan?’ wel hede keetje! men verwerpt immers geen oude schoenen voor dan men nieuwe heeft? ik ben ook nog al bruikbaar voor u, mijne inschikkelijkheid is groot genoeg weet gij om veele uwer grillen intevolgen, en veele uwer wenschen te voldoen: daar aan hebt gij het te danken dat ik u schoot- en patrijs- | |
| |
hondjens, aapjens en perrekietjens, muisjens en inkhoorntjens bezorgde, die u ieder ten minsten twee geheele dagen in verrukking hielden: ik spreek nu niet eens van de vogeltjens en goudvischjens die ik u bezorgd heb: ja nog onlangs eene snappende papegaai, die in weêrwil van al zijn vernuft, echter weldra naar de keuken zal moeten aftrekken: de laatste dienst die gij mij zult vergen, zal bestaan in u eene intime vriendin te leveren: ik zou u zo een beuzeling ook al zien opteloopen, indien ik niet wanhoopte om onder alle meisjens, van wat rang of stand, en hoe zot of verstandig die zijn mogten, eene te vinden die niet wel rasch uwe overige lievelingen onder de dieren zoude volgen, en afgedankt worden, zodra gij aan haar gewoon waart; ik ken niemand die u altoos zal kunnen doen lagchen; snappende, slaapende dat zou kunnen zijn, maar lagchend, onmogelijk.
Bedenk ook dat het niet genoeg zij iet te kunnen ontvangen, maar dat men het ook moet kunnen aanneemen; gij weet dit bij eigen ondervinding: kom aan, daar is nu bij voorbeeld de rijkdom: hij verheft zijne stem en zegt: verblijd u, o jonge Juffrouw! in uwe jeugd; wandel in de wegen van uw hart, en naar het aanschouwen uwer oogen: eet, drinkt, wordt verzadigd, want dit is uw deel: (evenwel dat jokt hij; het is uw deel niet,) en de vrucht des arbeids die anderen vóór u gearbeid hebben: maar uwe eigen belijdenis spreekt dit tegen; gij geniet niets - geen, zeggen de kinderen, geen sikkepitjen, terwijl
| |
| |
zij met het duimtjen en het vingertjen klikken, niet dat: al ontbood ik uit het vrolijk Frankrijk een meisjen, een neusjen van den zalm in de vriendschap, hoe rasch zoudt gij haar moede zijn! waarlijk keetje, gij hebt den rechten smaak niet van waare aartigheid: de geestigste brieven in de smaaklijkste werken niet dan eenmaal doorvliegen, zodra uwe nieuwsgierigheid gestild is, is dat uit: ik geloof dat uw gehoor voor schertzend vernuft even weinig geschikt is als voor de muziek: en dit is geen verwijt voor u; het is alleen eene aanmerking.
Toen ik op het naaischool ging, was daar een meisjen, zo goed lachs, dat zelfs het gegrom en gekijf der Naaivrouw bij haar niets uitwerkte, dan het stil gegigag in een schaatering te doen losbreeken: een muts, die scheef zat; een lok hair die te kort of te lang hong; een Smouws die groente verkocht; het gehoetel van een paar moffinnen - wat niet al? kan haar doen lagchen: maar als de Naaivrouw haar bril van den neus viel, dan had zij een geheelen vrolijken dag: dit meisjen was vol goede hoedanigheden en had zeer veel verstand.
Men vind overal lieden die altoos alles in een belagchelijk licht zien: ook zulke dingen die naar het gezond oordeel niets belagchelijks kunnen hebben, maar veel eer ernst, of treurigheid moeten opwekken: zulke lieden lagchen zo wel over zedelijke als natuurlijke gebreken, zo wel over den gescheurden rok eens bedelaars, als over de galonnen van een' marktschreeuwer, over de lange Dominés pruik,
| |
| |
als het Fransche hoedjen: zo wel over het gesnap eens Hansworsts als over de aanspraak van een Lijkenbidder: ik heb voor de waarheid hooren verhaalen, dat er in ons Land een tijd geweest is waarin door eene geheele Secte, het lagchen gehouden werd voor een werk des duivels, hoewel ik voor mij geloof dat zulk een kwaadaartig schepzel te veel bitterheids heeft om onder de luî die ligt lachs zijn, geteld te worden, althans hij heeft wel veel boosheids aangericht, doch nooit iet waarom men smaaaklijk lagchen konde: deeze Secte hield vooral het lagchen over tafel zeer gruwelijk, en hield hem voor verlooren die het strakke voorhoofd eens vertrok om een geestig gezegde; doch met de Secte is ook dit norsch geloofsartikel verdweenen: maar er zijn lieden onder ons opgestaan, die zig een geheelen avond den lever kunnen schudden door het comentariëeren van een paar schriftuurplaatzen, en als zij op de slang en biliams ezel, of zelfs op de tien geboden vallen, is hun gelach allerluiddruftigts: hun vernuft gaat zelfs zo verre, dat zij de schoone Bergpredicatien tot dat einde doen dienen; zo dat, zegt Vader blankaart, ik maar zeggen wilde, Juffrouw keetje, dat gij dien lachlust met veele en zeer onderscheidene menschen gemeen hebt.
Eer ik er nu op uitga om eene vriendin voor u optescharrelen, moet gij mij eens een lijstje geeven over welke dingetjens gij lacht of kunt lagchen: vindt gij dat een ronden rug, een scheeven neus, eene hakkelende uitspraak daar stof toe verleenen,
| |
| |
dan moet ik uwe vriendin in de minstbeduidende classe des volks zoeken: wilt gij lagchen om de fijnen, het kerkgaan, de Dominés, dan moet ik in den burgerstaat een meisjen zien opteloopen dat een beetje vernuft en geen grein verstand heeft; zij moet de teemerij der eenen, en de zwetzerij der anderen, zo wel als de marionettes naarbootzen: u verhaalen hoe veele krullen Dominé X.... in zijn hoogtijds paruik heeft, en soortgelijke fijne aanmerkingen overdraagen; zo een meisjen moet naauwgezette menschen en fijne deugenieten met elkander verwarren, enz., is u dit niet belagchelijk genoeg? dan moet ik (doch ik ken er zo weinig!) u een vrouwlijke esprit-fort zien te bezorgen, uit den hoogsten rang waarin ik verkeer.
Gun mij dat ik u een paar woorden zegge over het gesprek dat wij onlangs hadden toen wij, uit de kerk komende, nog eens omreden: er ontsnapte u eenige uitdrukkingen, die, zo zij de vruchten niet zijn van onbedachtzaamheid, u den zweem zouden geeven van eene kleine ongelovige te zijn; want om u een twijfelaarstertjen te kunnen noemen, daartoe hebt gij niet genoeg over den Godsdienst gehoord, of gedacht: ei lieve, mijne vriendin! zeg mij eens als het u gelegen komt, hoe ik u moet beschouwen? - waar gij plaatst gaat neemen?
Daar gij toch zo van alles moede zijt, daar verwondert het mij te meer dat gij nooit eens den inval krijgt om een goed geschreven boek intezien! het gezond menschenverstand zoekt altoos toevlugt bij
| |
| |
zulke schriften, als het van alles moede is, of begint doortedenken over de betrekkingen waarin men hier staat, en onze pligten, daaruit voordvloejende; uw gezegde dat gij met uw zeventigste jaar nog eens eene Mevrouw rijzig wilde zijn, doet mij u vraagen: waarom dit juist zo verre te verschuiven? Juffrouw leevend was vóór haar trouwen zeer uithuizig, zeer verzot op het spel, en leefde du ton; maar zij verwaarloosde nooit haar' geest; zij las, zij dacht, en moest dus, dewijl haar hart onbedorven was, spoedig van alle die dwaasheden terug keeren, en worden zo als wij haar hebben leeren kennen.
Over de groot, en al wat daar betrekkelijk op is, zou ik liever een quartiers uur met u praaten dan twee regels schrijven: waarlijk, ik kan mij dáár niet toe verledigen: 't is zo keetje, zijn brief aan u maakt het mij onmogelijk: nu zult gij wel weêr zeggen, dat ik trotsch ben, en zo veele dingen beneden mijn aandacht reken, die anderen ernstig zouden bezighouden; dat kan zijn, maar dewijl ik altoos ongeveinsd spreek, moest ik u dit zeggen, mijne trotsheid is, ik beken het, door u geraakt - zie hier waarom.
Als een meisjen in mijn' staat, zo gezocht, zo onderscheiden wordt door jonge lieden met u gelijk, dan moet zij denken, dat dit is om eenige begaafdheden die zij waarlijk bezit; dat haare gesprekken behaagen; dat zij daarom door al die rijke kindertjens van weelde gezocht wordt, die eenigen prijs stellen op zulke hoedanigheden, die zij zelven niet bezitten.
| |
| |
Ik voor mij hield mij altoos verzekerd, dat gij, keetje, mij nooit zoudt gezocht hebben, zo gij in uwen kring iemand die u voldeed had gevonden; en hoewel dit ook mij reeds een weinigjen vernederde, getroostte ik mij dit, te meer om dat gij dan echter stilzwijgend mijne meerderheid toestemdet: maar sedert ik overtuigd ben dat gij mij niet kent, noch ooit zult kennen; dat gij zo weinig lust hebt om uwen geest te vormen als om uw verstand aantekweeken, zelfs uit zelfverveeling u met niets nuttigs kunt bezig houden; nu schaam ik mij over mij zelve, daar ik mij moet beschouwen als de lijdzaame involgster uwer grillen: maar, en daar over ben ik misnoegd op mij zelve - dit had ik behooren te voorzien, sedert de eerste week dat gij mij geen rust liet.
Ik ben op u niet het minste t'onvreden: alles is mijn schuld: ik was dwaas genoeg om iet aangenaams te vinden in de verkeering met zo eene rijke, en des aanzienlijke jonge Juffrouw: dit geluk is mij ook genoeg benijd; maar ik heb mijn verdienden loon; ik beklaag mij in 't geheel niet, dan alleenlijk daarover, dat ik niet genoeg getracht heb u van eenig nut te zijn: ik, die mij onmogelijk naar u schikken kan, durf u niet vergen dat gij u naar mij zoudet schikken: het nieuwtje is er tusschen ons beiden schoon af: ik heb ook te lang mij alleen van die zijde vertoond die mij geen groote achting bij u kan verwerven; ik heb, zo als gij weet keetje, met u gebeuzeld, uitgegaan, gespeeld, gelagchen, en zodra ik merkte dat gij niet van leezen hield, u nooit meer voorgesteld
| |
| |
om in een verlegen uur u iet voortelezen: door dit alles heb ik het recht verbeurd van u nuttig te mogen zijn; en dit berouwt mij hartlijk; want geloof het of geloof het niet, ik ben gantsch niet onverschillig voor u: daar van ga ik u eene proef geeven, die u zal moeten overtuigen dat dit geen compliment is.
Dewijl gij des gaarne eene nieuwe vriendin haddet, nu spreek ik ernstig - en mij de levering daarvan wilt opdraagen: ik zal des om mijn eigen verzuim te vergoeden, u eene aanprijzen, in staat en gewillig om mijne plaats bij u waardiglijk te vervangen; dit lieve meisjen verdient alle uwe achting; en indien gij vatbaar mogt worden, alle uwe vriendschap: zo gij naar haar luisteren wilt zult gij gelukkig worden; uwe goedheid zal eene geleidster en uw ongevormd verstand eene leermeestresse vinden: zij zal u nuttig voor u zelve, aangenaam voor anderen, en overal bemind en geacht doen worden; gij zult smaak krijgen in leezen en in een weinigjen nadenken; en het eerst waarom gij lagchen zult zal zijn over uw' inval, om ter vermeerdering uwer vermaaken te trouwen met een' pedant vlasbaard, om dat die wat laager in den burgerstaat geplaatst is dan gij u door uws Vaders rijkdommen bevindt.
Kunt gij u nog wel herinneren dat wij, vóór gij uwe Gouvernante, Mademoiselle du sart, kreegt, bij Madame brunet school gaande, daar ook met ons in de halve kost was, eene jonge Juffrouw, een paar jaar of zo ouder dan wij; saartje sadelaar? dat zij, door haar zoetaartigen inborst, meêgaand
| |
| |
humeur, door haare leerzaamheid, en honderd andere goede hoedanigheden de lieveling was van Madame brunet, zonder dat zij daarom allen haar minder beminde? nu dit saartje sadelaar, trof ik onlangs in dezelfde Loge aan, alwaar ik mij met Mijnheer walter bevond: wij hadden elkander, (voor jonge lieden) in geene eeuw gezien: ons genoegen was zo oprecht als groot, en weldra vernieuwden wij de oude kennis: daags daaraan bezocht zij mij; ik bragt nooit een aangenaamer nadenmiddag door: ik bevond haar nog dat zelfde lief charakter dat ons zo aan haar plagt te hechten, maar meer kundig, meer bedreven in alles wat eene jonge, welopgevoede Juffer eere aandoen kan: ik sprak ook over u: beiden deeden wij met hartlijkheid uwe goede hoedanigheden recht; maar dit vertrouwt gij zeker van mij zo wel als van Juffrouw sadelaar.
Zie daar dit is de vriendin die ik u lever; ik hoop dat zij u zo zal voldoen als noodig is om mijn goed oogmerk te bereiken; zij woont op 't Cingel bij.... haar Vader een Bouwmeester of Architect is bekend voor een zo braaf man als mijn Vader zelf; en haare Moeder verdient zo eene Dochter: overweeg nu eens of gij kennis met haar wilt maaken; en oordeel uit dit alles of ik mij ten onrechte noem uwe waare
Vriendin,
naatje hofman.
|
|