Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 1
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 217]
| |
geleerde heer!De eere mij door uwen brief aangedaan, gaf vleugelen aan mijnen natuurlijken ijver om u van eenigen dienst te kunnen zijn; mijne grootschheid groeide tot de hoogte eens Ceders, door mijne overdenking dat ik door u te dienen eens bij geheel Europa geen onverschillig persoon zijn zoude: de eerzucht is niet het uitsluitend erfdeel der rijken en grooten: hoe veele alexanders achter den ploeg! en hoe veele diogenessen in de gemeene werkplaatzen! hoe veele Lijfknechten schonk ons het beschaafd Osnabrug, en het even zo bescheiden Westfaalen, die in weinige maanden hunne Heeren in geen ding te wijken hadden, waardoor die zig van het volk onderscheiden; ja die op veele groote huislijke en plaatsomwentelingen geen minder invloeds hebben dan weleer het kroost van Lojola op de grootste rijken der wereld: geen minder eerzucht bezielt mij; en daar van zoude ik blijken gegeven hebben, zo mijne Ouders - (stijve ouderwetsche menschen, dat weet gij, zonder smaak of ambitie) mij niet met al hun gezach belet hadden, mij als Ridder van den regenboog te laaten aanschrij- | |
[pagina 218]
| |
ven: evenwel! dank hebbe mijn nootlot, en dank uwe goedheid; ik zal nu in een aanzienlijker dienst dan die eens Burgemeesters of Raadsheers treeden; ik zal der wijsbegeerte, der poëzij, der liefde, als lijfknecht ten dienste staan: oordeel over mijne bereidwilligheid en lees het volgende. Zodra de bezigheden van het comptoir mij zulks toelieten, heb ik mij op mijn zondaags aangekleed, en ging er op uit met uw plan in eene welgeslooten Pruischleeren brieventas: mijn geduurig draaven en zwerven door Amsteldam, had mij in staat gesteld om de naamen der voornaamste Boekverkoopers te kennenGa naar voetnoot(*); ik heb er meer dan dertig bezocht, hen verzocht te spreeken, en als mij dit vergund was, uw plan voorgeleezen, met zo veel ernst, kracht en nadruk, dat gij zelf, Mijnheer! daarover voldaan zoud geweest zijn! hoe leed is het mij, u te moeten zeggen dat ik niet zo gelukkig geslaagd ben als gij verdiendet, en ik ook met gerustheid afwachtte! ik ga u van den uitslag mijner commissie omstandig het verhaal geeven, mijn geheugen is niet zwak, en mijne verbeeldingskracht zal toereikend zijn om mij op de luisterrijkste wijze bijtestaan. Bij den eersten Boekverkooper daar ik op een bovenkamer gebragt werd, was ik bijna gerust op eene gelukkige uitkomst: niets van den uitwendigen koopman; zijn houding, zijn gang, zijn gelaatstrekken, zijn hoest - zijn japon zelfs waren geheel | |
[pagina 219]
| |
wijsgeerig: dit zal de man zijn dacht ik: ja ik besloot een paar dukaaten per blad meerder te bedingen dan gij Mijnheer geëischt had: ‘Ga zitten jongeling;’ ik ging zitten: ‘Zijt gij zelf een Auteur? gij zijt nog zeer jong!’ - ‘Ik ben evenwel al twintig jaar, en schrijf niet dan voor de post of het copijboek;’ ‘Zo! het is dan voor een ander dat gij mij komt spreeken?’ - ‘Ja, en die ander is een groot Philosoof: om u daar van te overtuigen, zal ik u het plan van een werk voorlezen: over dit plan kwam ik u spreeken; de schrijver zou het uitwerken, en 't voor een maatig honorair gaarn een' Boekverkooper schenken, die nog wat meer ken dan proef bladen nazien; dit is de reden, Mijnheer, dat ik bij u intrad, mij dacht dat gij die man waart’ - ‘Zo! wel ik heb thans niet heel veel voorraad; ik ben gelukkig met het geen ik uitgeef; ik heb bekwaame werklieden; ei lieve, Mijnheer, laat mij het geschrift eens inzien’ - ik gaf het hem over: naauwlijks had hij er drie regels van geleezen, of zijn reeds strak gelaat rimpelde zig als of hij eenen onleesbaaren brief in Boerenvriesch geschreeven, voor zig had, waaraan hem echter veel gelegen lag: ‘Het schrift is zeer geleerd; dat is zeer slecht, ik zal moeite hebben om het naartezien; evenwel voor lompe vlegels van zetters is het goed genoeg; hoe slechter schrift hoe minder drukfouten’ - ‘Gelieft Mijnheer dat ik hem iet daar uit voorleez'? - ik ken des geleerden schrijvers hand zo wèl als mijn eigen; en de Auteur zou her niet in handen van een ander willen laaten, voor hij | |
[pagina 220]
| |
wist dat het ter drukperse zoude gelegd worden’ - Hij verzocht mij te leezen: maar nog geen dertig regels gelezen hebbende, werd ik gestuit door deeze vraag: ‘Wat hamer is uw Auteur een zot, of komt gij hier om mij voor den gek te houden? - hoor hier, kameraad! zo gij niet goed vindt mij hier op te antwoorden, zou het u kunnen berouwen’ - ‘Mijnheer, ik verzeker u dat de Auteur een Wijsgeer is, en ik de eenvoudigste mensch die ooit geboren werd, zo dat, maak u niet boos; ik had gehoord dat gij zo een groot Philosoof waart, en uw gezicht verzekerde er mij van;’ kort gezegd, Mijnheer! ik kreeg het daar te kwaad; hij vloekte schrikkelijk; ik ging bedaard de deur uit, en zei: ‘Heden! die Philosoof is wel een buffel! als men de onnozele menschen zo maar bevloekt en bescheld, is het niet mooi zulke commissiën uittevoeren’ - Zo wandelde ik voord en ging bij den buurman des eersten: ik deed weêr even beleefd en ter goeder trouw mijn boodschap; de man was danig beleefd, en magtig gemeenzaam; hij zag er wel zo wat windbuilig, en zo wat bloemzoet uit, maar dat stelde zig dies te beter voor mij in; hij neuriede eenige klanken terwijl hij van achter den toonbank huppelde - ‘Het is,’ zeide hij, toen hij mij in zijn kamer gebragt had, ‘het is, hoop ik, geen Theologie? geen verklaaring van den Bijbel?’ - ‘Er komt geen woord uit of over den Bijbel in’ - ‘Geen ouderwetsche zedeleer? want op een Fransche Almanach zit meer winst dan of de zwaarste quarto over Moreel of Theologie, ook als zij uit het Hoog- | |
[pagina 221]
| |
duitsch vertaald zijn’ - ‘Het tegendeel is waar, Mijnheer, geen Moreel, geen Theologie’ - ‘Het tegendeel! wel ik geef, bij mijn ziel, geen ketterij noch atheïsterij uit! men zit er thans mede, de plak legt er op: hebt gij iet dat er dóór kan, geef het mij, ik zal u dat klaaren, zonder de minste advertentie’- ‘Het geschrift is noch vóór noch tegen den Godsdienst; gij kunt het onschadelijk rondzenden, zo gij de vracht er van betaalen wilt’ - ‘Ha, ha! een Roman! goed! maar hij moet niet in den naaren smaak der langdraadige Clarissa zijn: hij moet sentimenteel weezen, of hij moet doen lagchen; want men leest tog doorgaans alleen om zig eens den lever te schudden, of ten minsten om zig vrolijk bezigtehouden; al het overige kan uitblijven; zie zo wat los en luchtigs, en vooral geene Sermoenen’ - ‘Geen Roman, Mijnheer, het manucript bevat echte hedendaagsche Philosophie’ - ‘Phi-lo-so-phie! mijn vriend, ons land is zo schraal in het voordbrengen van Philosophen, als rijk in dat van Poëeten; daar zijn geen Philosophische Leezers, zo een werk kan niet voord, dan in onze Accademiesteden, daar maakt men Philosophen en heeft men zulke werken noodig; maar anders is er geen vraag na; ten ware zij wat grappig geschreven zijn’ - ‘Heden! grappige Philosophie! zie, ik weet niets, maar grappige Philosophie! dit komt mij tog wat kluchtig voor’ - ‘Wat behelst dit geschrift dan?’ - ‘Mijnheer! het behelst een bewijs dat de vliegen ook zielen hebben, en dat er geene waare betoogbaare stelzels zijn, | |
[pagina 222]
| |
dan de Leer der Invallen; en dit alles is door de gebeurtenis van newton en den vallenden appel klaar betoogd’ - ‘Zo! dan is het iet satirisch’ - ‘Neen! het is de eenvoudige waarheid’ - maar naauwlijks was ik aan die plaats daar gij bewijst dat de vliegen ook prijsverhandelingen maaken, of hij barstte in lagchen uit - ‘Hoor eens kameraad! Is de schrijver ook een bewooner van het zottehuis?’ ‘Dat ik weet niet Mijnheer’ - ‘Is hij dat uitzinnig?’ - ‘Hij is somwijlen in verrukking van zinnen, en dan maakt hij zulke hoogdraavende verzen, dat niemand dan hij en zijn bijzondere vrienden die verstaan kunnen: ik ben in 't geheel niet aangelegd voor de Philosophie, en ik zou het zeer vermetel in mij vinden, zo ik oordeelde over iet dat ik niet kan, noch ook begrijp, maar dat weet ik, dat de Auteur voor een éérst denker gehouden wordt’ - ‘En door wie?’ - ‘Door zig zelven; hij kan daar best, zegt hij, over oordeelen’ - ‘Gij zijt een gaauwdief die de heele wereld wilt foppen, zo een snaakjen als gij zijt, zou mij voordeelig kunnen zijn, het spijt mij dat gij niet in mijn' dienst kunt treeden,’ (want ik had hem gezegd dat ik voor eenige jaaren mij verbonden had op een comptoir,) ‘Zeg mij maar wie is de gek die u hier zond?’ - ‘Mijnheer vergeef mij dit, ik mag den geleerden schrijver niet noemen; maar wat biedt gij voor het geschrift?’ - ‘Wat? - een gulden bied ik aan u voor uw boodschap, onder voorwaarde dat ik het deezen avond mag houden om eenige mijner vrienden eens | |
[pagina 223]
| |
hartig te doen lagchen’ - ‘Mijnheer ik ben onomkoopbaar’ - Hij poogde mij nog meer te doen zeggen, maar ik had mijn' tijd noodig, ik groette hem des zeer beleefd en vertrok. De volgende dagen viel er zo veel op het comptoir te doen, dat ik geen tijd had om uwe commissie uittevoeren, maar ik vergat die niet, want ik ben zo vereerd met uw vertrouwen, en met uwe gunst te mijwaards, dat ik er alweêr op uitsnoof: toen belandde ik bij een stuurschen vent: hij luisterde naar het voorleezen, en toen ik het uithad vroeg hij: ‘Wat de Auteur eischte?’ dat zal hier lukken, dacht ik; dit is mijn man; hij is wel wat norsch, maar dat is buiten mij: ‘De schrijver eischt per blad, voor den eersten druk, en 200 exemplaaren present, 10 dukaaten’ - ‘Zeg aan uw' Auteur, dat indien hij mij 20 rijders wil geeven voor ieder blad dat ik zal verkoopen, ik nog de schande niet betaald zoude rekenen, die ik, als uitgeever van zo een raazend zot ding zoude moeten verwachten; zeg hem uit mijn' naam dat hij de onhandigste gek is die ik ooit als Boekverkooper heb leeren kennen; en jij, Sinjeur, zoud beter doen om eerlijke lieden zo niet van hun werk te houden’ - Dat had frans alweêr weg! maar de eer om lijfknecht der Philosophie te zijn, deed mij geduld neemen - ik voude het papier weêr netjes toe, lag het in de brieventas, en ging met een langen neus de deur uit. Zo ging ik nog al voord: maar het antwoord was bijna het zelfde: dat is raar, dacht ik, al die lieden | |
[pagina 224]
| |
houden niet van Philosophische Verhandelingen! misschien om dat zij hunne koetjens op 't droog en hunne schaapjens op stal hebben: wat nu gedaan? ik bedacht iet! kom aan frans, zei ik, wendt het met uw manuscript op een anderen boeg: al die lieden zijn te rijk om iet voor de Philosophie te willen doen, dat zie ik al! ik zal eens bij een waar Boekwurm inloopen, misschien dat die man wijzer is: ik deed dezelfde boodschap, en zie hier het antwoord! ‘Ik ben niet ongenegen om het geheele werk uittegeeven, doch uit voorzichtigheid en om dat de schrijver nog onbekend is, heb ik eene kleine conditie, ik zal drukken en uitgeeven, maar de Auteur moet alles voor zijn rekening neemen, en voor het leenen van mijn' naam eisch ik eene belooning van 25 dukaaten, te betalen zodra de eerste advertentie, (die ook voor zijne rekening zijn,) gedaan wordt: zo het debit een weinig groot is, wil ik wel voor 't werk van den Auteur vier sesthalven voor het blad betaalen: ik wil gaarne geleerde lieden voordhelpen, en begeer niet dat een schrijver van honger verga, terwijl ik uit een achterkelder op een markt of gracht verhuizen kan;’ die man kwam mij zeer redelijk voor: ten minsten hij hield u niet voor een gek; ik nam aan, u dat alles te berichten en hem bescheid te doen: zo zeer aangemoedigd, dacht ik, kom aan, dat luwt! die man is geen vijand van de Philosophie, hij houdt de menschen niet voor stapel zot als zij Sijstemata van Invallen willen bouwen: maar misschien vind ik nog een beter man; en kan nog voordeeliger voorwaarden | |
[pagina 225]
| |
bedingen: dit was een heele knevel! verbruid hij wilde hooren noch zien; naauwlijks hoorde hij het woord manuscript, of hij plafte mij als een opgedaane sluis dus in de rede: ‘Ik heb niet nodig dat gij mij het ding voorleest,’ (het plan meende hij, maar een plan is een ding, en een ding is een ding, nu dat zij zo:) ‘ik ben een Koopman in boeken; ik heb het recht dat alle kooplieden hebben; dat is zulke waaren te verzenden die het best aan den man willen: en des den meesten winst geeven, zonder dat ik mij heb te bekreunen over het gebruik of misbruik daar van: de Koopman in kruiden en mineraalen, verkoopt zo wel vergiften als heelmiddelen; een Koopman in scherp, zo wel snaphaanen, pistoolen, degens, als degenstokken; een Koopman in Neurenburger waaren, zijne snuisterijen; een ander debiteert messen, scheermessen en lancetten, maar hij is zo gek niet van zig te bezwaaren, welk gebruik men daar van zal maaken, of wien men het in handen zal geeven: het raakt mij niet of de eene of andere malle jongen een kwaad gebruik maakt van mijne waaren: even weinig als het voor rekening van den Messenmaker komt, dat zo een vlasbaard de onhandigheid heeft om zig, als hij zig scheeren wil, de keel aftesnijden; of dat een kind zig een vinger afjaapt: ik ben ook gelijk aan een' Schipper, ik mag wel zotten en gekken overbrengen maar geen schurken, geen moordenaars; met Atheïsterij of Socianisterij houde ik mij des niet op; daar zit ook geen winst op, en men moet van heel de wereld leeven: voor 't overige | |
[pagina 226]
| |
moet ik, als een man die zijn huishouden voorstaat, met den algemeenen smaak raadpleegen; mijne werklieden, (dat zijn de schrijvers,) moeten mij niets geeven dan dat zij voor best bewerkt en goed van scheering en inslag houden, daar men wat aan heeft, en dat nog al gezocht wordt: zie jongman ik moet, zo als ik zeg, weeten wat voor mij best is, dat is, daar meest naar gevraagd wordt; het is eigenlijk de mode die ook in deezen het gebied voert: maar doorgaans is er minst vraag naar de kostelijkste waaren; luchtig, aartig gebloemd, ligt en digt bewerkt goedje, daar kan ieder naar bieden, en hoewel de beste waar altoos op den duur best koop is, zo kan men ieder dat niet beduiden; daar bij komt nog dat ieder naar zijn beurs moet te markt gaan: zo uw Auteur voor mij werken wil, moet hij maar eens bij mij komen: schrijft hij ook in de Fransche taal? en is hij boven zedelijke en godsdienstige vooroordeelen? kan hij moderne Moreel leveren? is hij min of meer poëet? o dan zal ik hem wel voordhelpen: dit zijn producten die het meest geeven en in 't geheim verkocht worden; dit is eigenlijk wat de aanzienlijksten des volks eischen, duur betaalen, en er doorgaans presenten van maaken aan de schoone Sexe’ - Hier viel ik hem in de rede, en zei; dat ik hem dit niet kon verzekeren: ‘Maar,’ ging hij voort, (want de man rolde af als een braadspit,) ‘anders zou dit wat zwarigheid inhebben; de Auteur is nog misschien niet bekend? a propôs waar handelt het geschrift over?’ - ‘Het behelst een geleerd plan, en is | |
[pagina 227]
| |
een staal van moderne Philosophie’ - ‘Zo iet misschien over de vaste lucht, over de straal-buiging, over....’ - ‘Neen Mijnheer! over de vliegen’ - ‘Neen daar doe ik niet in: dat zal goed zijn in eene Academiestad; want in een stad van negotie zou dit onbegonnen zijn; zedeleer en godsdienst werden nog zo wat aan den gang gehouden, door welgezeten naauwgezette burgers en ambachtslieden, en onze genootschappen geeven brood aan een stuk of vier mijner confraters, die in dichtkundige waaren negotieeren, anders verdient men er geen droog brood mede’ - Hier haalde hij zijn' adem, en ik nam die gelegenheid waar om nog wat te zeggen - ‘De ongenoemde schrijver is een groot Dichter: hij maakt versen, Mijnheer, die, zo als hij zegt, door pindarus niet zijn natevolgen:’ maar gij doet niet in dichterij, zie ik wel? - ‘Ik weet niet,’ ging hij alweêr voord, ‘ik weet niet jongman, hoe het komt, maar ik voel genegenheid om uw' schrijver werk te geeven: is hij nog jong? heeft hij iet geleerd? waar, in wat hoek woont hij ergers? is hij getrouwd? heeft hij een hoope kinders? ziet zijn vrouw er wèl uit?’ op alle deeze intressante vraagen antwoordde ik dat gij noch jong noch oud, maar tusschen de 18 en 60 jaaren waart; veel geleefd had, in geen hoek maar in een fraai huis in 't beste van de stad woondet, zo veel ik wist geene kinderen had, en op uw trouwen stond; en dat uw aanstaande vrouw de Venus, de Minerva, de tiende Zanggodin voor uw' geest was: ‘Kom aan,’ zei hij, ‘hebt gij tijd? | |
[pagina 228]
| |
zie daar een lijst van waaren die ik gaarne had, en ten welken prijze: NB. alles voor alle de uitgaven.’ Dewijl ik nu zeer gaauw met de pen speel, en ik uw belang wilde bezorgen, schreef ik de lijst bij verkorting af, en zal die hier copieeren. | |
Lijst van Boeken.Begeerd door den Boekverkooper P... P... en de bepaalde prijzen waarvoor die moeten gemaakt worden. I. Een Roman, twee Deelen in Duodecimo, geheel iet nieuw, maar NB. zo sentimenteel als de Jonge Werther: per blad, 4 dukaaten. II. Het Huwelijk nadeelig voor eenen Staat, daar de Koophandel in verval is, en de Fabrieken stil staan: 3 duk. III. Het ouderlijk gezach een harsenschim, of raadgevingen aan een' jongeling, II. Deelen in Octavo: 3 duk. per blad. IV. Historie van het Geweten, II. Deelen: 1 rijder per blad. V. De vreedelievende man, of het voordeel der onverschilligheid, één Deel volle alphabet: 20 guldens per blad. | |
[pagina 229]
| |
VI. De bevalligheden in een vrolijke luim; vier Deeltjens in Duodecimo, om achterom te verkoopen, met plaatjens door de grootste Fransche meesters, en een klein fraai lettertjen: 4 rijd. per blad. VII. Het politicq Verrekijkertjen: dit moet heel raêr en heel bijzonder zijn: 2 duk. per blad. VIII. De oude goude trouw; een Oostersch verhaal, een klein stukjen: voor 't geheel 4 duk. IX. Duizend kleine gelegenheids versjes, ieder van zes regels, die men stil kan verkoopen, aan onze jonge vernuften, om in gezelschap iet voor de vuist te kunnen leveren, wel berijmd om van buiten geleerd te worden: 6 Rijd. voor de duizend.
‘Vind uw schrijver zig in staat om mij zulk goed te leveren, dan zullen wij zamen voordkomen, zo niet, dan heb ik geen werk voor hem, althans nu niet; maar de mode is grillig; en gij kunt wel eens aankomen of er vraag naar iet anders ware; want, zo als ik zeg, niet ik, niet mijne werklieden, maar de mode moet men raadpleegen.’ Zie zo is, hoop ik, uw commissie volbragt; ik heb niet verder willen gaan voor ik u deezen geschreven had; want gij zult misschien hier wel wat te doen vinden: zo gij echter het wilt, zal ik aanstaande saturdag met de nachtschuit naar Leiden of | |
[pagina 230]
| |
Utrecht gaan, en zien of ik daar een man kan oploopen die in Philosophische waar doet; en zo ik niets opdoe, en gij mij vrijheid kunt bezorgen voor een veertien dagen, zal ik het geheele land doortrekken, en geen een Universiteit of Accademie onbezocht laaten, met uwe Philosophische Verhandeling; ja zelfs tot Lingen toe; want ik wilde u gaarne zo veel dienst doen als ik kan: gelukt het nergens, dan zoudt gij uw werk, als het af is, in het Engelsch gunnen vertaalen en mij geeven, ik zal wel iet bedenken om het bij eene verzending naar London intesluiten: O Mijnheer, men zegt dat de Engelschen zulke koppen zijn! dat men nergens denkt of denken kan dan bij lieden die vrij zijn, van alle vooroordeelen, en zig om een wisjewasje verzuipen, ophangen, of door den kop schieten: en iet dat uit Engeland komt moet des beste, echte Philosophie zijn, of ik versta er niets van; voor 't overige ben ik
Uw gehoorzaame Dienaar,
frans ligthart.
PS. Onze jonge Juffrouw, die mij wel zetten mag; om dat ik een goede slokkert ben, en die niet grootsch is, weet gij, is, sedert ik haar uw' brief gaf, stil en peinzend, en veel alleen; wat of dit nu beduid onderzoek ik niet, ik zeg het u maar. |