Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 1
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijhooggeleerde oom en tante!Ik heb door mijn niet schrijven zeker wel een klein berispingjen verdiend; maar waarlijk, Oom en Tante, het is om dat ik beschaamd ben aan zulke wijze menschen te schrijven, en om dat Nicht betje zulke | |
[pagina 197]
| |
mooje geleerde brieven schrijft, daar ik niet op weet te antwoorden: ik verzeker u, dat mijn hart geen deel heeft in dit schijnbaar verzuim, en ik zou zeer bedroefd zijn indien mijn Oom of Tante misnoegd op mij ware: gij kunt dan wel denken, dat ik daar magtig tegen aan zie, en van uitstel komt afstel. Het is mij alleraangenaamst te hooren dat Oom en Tante zo gezond en vergenoegd leeven: Oom en Tante zijn nu zeker al lang gewoon aan het buitenleven, maar het moet voor Neef en Nicht evenwel naargeestig zijn, zo altoos hetzelfde te zien, en geheel andere menschen te ontvangen dan wij in de stad: ik vind bloemen en boomen heel mooi, maar ik zou evenwel niet kunnen besluiten om nooit iet anders te zien: ik houd heel veel van uitgaan, dat geeft nog zo wat verandering in ons leven; en alles is al zo oud; zo dat, ik kan niet begrijpen, hoe of Nicht betje met zulk eene eenzelvigheid gezond en vrolijk blijven kan: ik althans zou dit niet lang goedmaaken; maar het is ook waar dat Nicht betje veele talenten heeft van leezen en schrijven, en muziek, en tekenen, en dat helpt: lieve Tante! wat zouden wij ons een genoegen maaken in het gezelschap van betje, zo gij toestond dat zij hier eens een helen winter kwame logeeren! mijn goede Moeder zegt: ‘Dit zou Nichtje goed doen, het meisjen moet zo stijf worden als een steenen beeld; zij heeft niets aan haar jonge leven:’ mijn Moeder houd krachtig van Nicht betje, en zou alles in 't werk stellen om haar den tijd aangenaam te doen doorbrengen: zij kan, lieve | |
[pagina 198]
| |
Tante! in ons huis ook wel leezen, want Vader heeft nog van Grootvader eene heele zaal vol boeken; en hier komen ook wel geleerde jonge lieden, ja zelfs Philosophen; de zoon van onzen braaven Boekhouder: (Tante, gij houdt zo veel van zijn vrouw, niet waar Tante?) is een groot Philosoof en een Poëet ook nog; o die zou net betjes slag zijn; daar kon zij dan meê redeneeren over boeken, en over de starrehemel, en over de dieren, en dat die ook zo wel een ziel hebben als wij: nu, ik versta daar niets van en dan komt hier ook alle daag een jonge Heer van arkel, die zo aartig en zo vrolijk is, dat Mama omtrent zo veel van hem houdt als van mij: de jonge Heer van veen is hier, of hij zal hier komen; die is wat bedaarder, maar ook heel leesachtig, en Nicht zou de keuze hebben uit nog een half vijf- en- twintig - Wij zijn allen gezond, en mijne lieve Moeder is nog even vrolijk als of zij twintig jaar ware: Vader heeft altoos zijn hoofd vol, ik zie hem niet dan aan tafel, doch hij is ook in goede gezondheid - Nu zal ik afbreeken en u verzekeren dat ik met de grootste achting de eere heb mij te noemen
hoogstgeëerde oom en tante!
Uwe gehoorzaame Dienaares en Nicht,
cornelia wildschut.
PS. Lieve Tante! zoudt gij mij niet in een klein briefjen willen verzekeren dat gij niet misnoegd op mij zijt? |
|