Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 1
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijmijne lieve betje!Gij zijt waarlijk wèl goed, gij hebt mij nu reeds drie brieven geschreven zonder dat ik nog één daar van heb beantwoord: neen zeker, gij hebt geen talent van grommen; gij merkt zelfs niet eens aan dat gij twee jaar ouder zijt dan ik, en dus ook uit dien hoofde meerder oplettendheid van mij verdiendet; zie, betje lief, ik wil geen vijgenbladen opzoeken, en | |
[pagina 188]
| |
gij weet dat ik nooit onwaarheid spreek; geloof mij des als ik u zeg, dat alle uwe brieven mij ongemeen aangenaam zijn, en dat ik noch aan u noch aan mijnen geliefden Oom en tedergeliefde Tante schreef, alleen ontstaat uit gebrek aan stof; dit is waarlijk zo; houd mij, bid ik u, toch voor zo een verkeerd schepzel niet, dat ik zulke uitmuntende menschen als uwe Ouders zijn, onpligtmatig zoude kunnen behandelen: o ik weet nog zeer wel hoe mijne lieve Gouvernante, Mademoiselle du sart, over mijn Oom en Tante dacht: en dewijl ik overtuigd ben dat zij daar volmaakt wèl over kon oordeelen, is haar getuigenis voor mij van het uiterste gewigt gebleven: ja, die Gouvernante heeft mij wat traanen gekost! en dikwijls denk ik nog aan haar; zie, ik zou dunkt mij, de helft van mijn goed hebben willen geeven om haar te behouden; maar de dood nam haar weg, en Moeder dacht dat ik, veertien jaar, en zo groot zijnde als zij zelve, geene andere noodig had: onze Moeders zijn wijzer dan wij, weet gij, en ook alles slijt met den tijd; en ik ben luchthartig, en denk dan alweêr, dat is niet anders! doch zeker betje, het was eene allerbeste vrouw, en zij liet mij nooit iet toe dat zij voor mij niet goed vond. Zo dat, mijn lieve Nicht! gij kunt wel denken, dat ik aan mijn Oom en Tante geene wisjewasjens schrijven kan, die ik zelfs aan u niet zoude durven schrijven, ja, die ik voor te beuzelachtig beschouw om daarmede een' brief optevullen: ik weet niets, en ben, zo als gij wel denken kunt, verlegen om stof; | |
[pagina 189]
| |
zie Nicht, ik zou moeten praaten over mijne uitspanningen en vermaaklijkheden, die zo bedroefd eenzelvig en mij zo onverschillig zijn, want alles is zo oud, en dat is wel te begrijpen, ik heb die te dikwijls gesmaakt: kleden, kappen, bals, concerten, speelpartijen, en denk eens aan, betje! ik mag de kaarten niet luchten of zien, en evenwel, een mensch moet beleefd zijn in zijn eigen huis, en Mevrouw S.... speelt eeuwig en ervelijk Reversi, en dan moet ik de partij helpen volmaaken: ik kan niet begrijpen dat men zo verzot zijn kan op het spel; en als ik met onze jonge lui speel, is het klinkklaar om wat te snappen, te lagchen, en den een of anderen knaap voor den gek te houden; maar de smaak is vrij om te speelen meen ik, zo dat, over het spel kan ik u dan ook niet schrijven: ik vrees ook, Nicht, dat ik op zo een' brief van mij, een heele predicatie met eene scherpe toepassing ten antwoord zoude krijgen, en daar ben ik zo dood bang voor, als gij voor een kat, dat ik ook van zo een verstandig meisjen niet begrijp: hede bet-lief, het zijn immers zulke lieve poesjens! ja ik hou magtig van mijn kat; hij heeft menschenverstand: en ik ben bang van zulke predicaties; ik vrees, dit is het maar! dat ik er mij nooit naar zal kunnen schikken: want ik ben zó zot niet, of ik zie wel dat gij heel anders zijt opgevoed dan ik; en veel meer voorraads hebt om gelukkig te zijn, voor u, meen ik: maar ik zeg, met uw' Tuinman, de mensch heeft zig zelv' niet gemaakt, en ook het word ons niet gevraagd van welke ouders | |
[pagina 190]
| |
men wil geboren worden: niet, Nichtjen, dat ik mijne Ouders beschuldig, of veracht, heden, beth-lief, daar beef ik voor! mijn Vader is de braafste man die er leeft, en mijne Moeder de goedste vrouw die ik ooit kende: zij beminnen mij als de appels van hunne oogen: zij geeven mij alles wat ik wensch, en maaken mij zo gelukkig als zij kunnen; moeder zegt altijd: ‘keetje moet wat plaisir hebben, zij is rijk genoeg, en jonge lui kunnen niet leven als ouderwetsche Benisten;’ en Moeder houd ook van de vreugd: daar bij denk ik dan ook, misschien zijn zij beiden ook zo opgevoed, en mijne overledene Gouvernante zeide meermaal, de opvoeding maakt van den mensch het geen hij eens zijn zal. Mijn Vader heeft een zwaar comptoir; die goede man kan niet, zo als uw vader, die stil op zijn landgoed woont, den geheelen dag in de boeken studeeren: en moeder houdt niet van leezen: en zij heeft zelfs niet gaarne dat ik lees: ‘Zie, keetje!’ zegt zij dan, ‘al dat gelees is nergens nut toe en zeer ongezond ook nog; ik zie niet dat leesachtige menschen, betere menschen zijn dan wij:’ maar zeg ik dan: ‘Hede Mama! mijne Gouvernante was zulk een uitmuntende vrouw, en zij las altijd om zo te spreeken’ - ‘Dat was,’ zegt mijn Moeder dan, daar op, ‘om dat het haar kostwinning zo meêbragt, maar gij die geene kostwinning noodig hebt behoeft ook niet te leezen.’ Bij slot van rekening blijkt des alweêr, dat ik buiten staat ben om een' brief, zo als ik aan Oom en | |
[pagina 191]
| |
Tante zoude willen schrijven, optestellen; en niet om dat ik hen niet met al mijn hart liefheb, en daarbij, ik ben verzekerd dat ik geen goeden stijl schrijf, en heel slecht speld: ik zou zeer verlegen zijn om in het Nederduitsch te schrijven: goed zegt gij, schrijf dan in 't Fransch: maar dat ben ik vergeten, want sedert Mademoiselle du sart overleden is, heb ik geen drie Fransche briefjens gescheeven: en gij Nicht zijt zulk eene puntige schrijfster, en Oom is zo geleerd, en Tante ziet zo naauw, dat ik te beschaamd ben om zulke blijken van mijne onkunde te geeven: een mensch is toch altoos wat grootsch, betje! evenwel, ik zal probeeren hoe het gaat, misschien zult gij 't nog kunnen leezen. Gij hebt ook zo veele vrienden en vriendinnen waar voor gij niets geheims hebt, en ik zou misschien gevaar loopen om mijn' brief bij hen te zien omwandelen, of dat hij in uwe geleerde cirkels als een grapjen zou voorgelezen worden: wat zou men zig ten mijnen koste vermaaken! vooral zo gij, Nichtjen, die toch den naam hebt van zeer satiricq te zijn, die met nooten verzeldet. Wel zo keetje! vraagt gij nu; wel zo keetje! denkt gij waarlijk zo slecht over mij? - hoe slecht? neen, ik denk niet dat gij zulks uit slechte beginzels doen zoudt; maar de gevolgen zouden voor mij dezelfde zijn; en gij zijt zo alles voor uwe boezemvrienden: indien u zo een' brief deed lagchen, dan zoudt gij immers dit vermaak niet alleen kunnen genieten? daar bij zoudt gij kunnen denken, keetje | |
[pagina 192]
| |
heeft er geen nadeel van, zij weeten niet van wie dien brief komt; dat kan zijn; maar ik zou dit evenwel zo kwalijk neemen, dat ik, al schreeft gij mij vijftig brieven in een maand, ('t geen voor u maar speelengaan is,) er geen een eenig van zoude beantwoorden. Wat nu uwe beschrijving der vriendschap betreft, ik versta niet recht wat gij zeggen wilt; ik ben er ook niet nieuwsgierig naar om het te begrijpen; het zal met de vriendschap zijn zo als met alle die dingen daar ik zulk eene groote verwachting van had; als het nieuwtjen er af is, is er niets meer aan: daar bij komt nog, dat ik geen smaak heb in ongerust te zijn; en daar hebt gij mij voormaals al zo breedvoerig over geschreven: zie, betje-lief, als ik eene mijner gezelschaps Juffrouwen in zo een toestand zag, zo als gij mij die als de gevolgen eener intime vriendschap heel omstandig hebt ontvouwd, dan zou ik vast gelooven dat zij eene zwaare ziekte onder de leden had, of dat haar een groot ongeluk dreigde, en kwaad kon zien vóór het er nog was, zo als Mama mij verhaalt dat er zulke menschen zijn, en dat zulks komt om dat zij met een helm geboren werden: en dat zulke lui als zij ergens voorbijgaan, daar een doode komen zal, dat zo zeker vooruitzien, als onze slepers paarden die nooit voorbij zo een huis zijn gegaan, dan gedwongen: en dat zulke paarden ook met een helm geboren zijn: en dat een mensch wel zo goed kwaad kan vooruitzien als een slepers paard; en mijn Moeder zou niet jokken om al wat er in de | |
[pagina 193]
| |
wereld is; en zij heeft het ook gehoord van heele geloofbaare menschen, die heel fijn en vroom waren: hebt gij wel ooit zo iet gezien Nichtjen? ik niet! en ik hoop dat onze lieve Heer mij daar voor ook zal bewaaren. Neen betje lief, ik ben wel altoos heel blij met een' brief van u; het geeft weêr zo eens eenige verandering: ik doe hem ook schielijk open, en scheur er, (niet om dat ik zo beef; maar om dat ik onhandig en driftig ben,) meest altoos een brok af; en denk dan niet zo als gij, dat op dat brok nog iet zeer intims staan zal, maar dat er of de naam van Boomlust, of de dagtekening op gestaan heeft, en daarmeê is dat uit: misschien zou mijn verlangen om dien te leezen nog sterker zijn, zo gij mij eens wat nieuwtjes mededeeldet uit uwe Provincie, zo als van de levenswijze, de kleding, de vermaaken, en soortgelijke dingetjens die mijn verstand bevatten kan; maar gij schrijft altijd zulke geleerde brieven, dat het wel predicatien lijken: ik zeg dat niet om u te berispen; ieder heeft zijn talent, en ik weet wel dat ik daar niet over moet oordeelen: gij spreekt zo veel van de Natuur, van de schoone Natuur en de vriendschap; maar zo als ik zeg, ik versta dat niet: ik kan des zo eene vriendschap van u niet aanneemen, om dat ik die niet kan beantwoorden: ik moet voor mijne gezondheid zorgen, en heb maar geen' zin in die slaapelooze nachten, die men uit klinkklaar verlangen naar een' brief, doorbrengt: de nacht is de mensch tot rust gegeven; en ik slaap zo graag, betje; nu | |
[pagina 194]
| |
dat weet gij: maar slaapen is gezond, en ook ik heb niets te doen: ja dat was het eenigste dat mijne Gouvernante lastigs had; ik moest altoos vroeg op. Wat nu betreft dat Tante van oordeel is, dat eene jonge Juffrouw zo wel jonge Heeren als Juffrouwen moet zien, en daar meê omgaan, om elkander te leeren kennen, komt volkomen overeen met het oordeel mijner lieve Moeder; en ik zie daaruit dat men den heelen dag niet behoeft te zitten leezen, om zo goed een zaak te begrijpen als mijne geëerde Tante: Mama leest geen ziertjen; maar er komen hier alle daag een schrik van jonge luî, en mijne goedaartige Moeder mag wel wit zien; zij is bij ons als of zij mijn zuster ware; och zij is magtig goed en inschikkelijk! ik hou ook dol veel van Moeder. Dat onder zo veele jonge Heeren ook minnaars zijn, is zeer wel te begrijpen: maar zie, betje-lief, ik weet het niet, maar dit kan mij niet schelen: en ik kan u verzekeren dat mijn hart even weinig dan mijn hand gekwetst is; daar kunt gij gerust op zijn, al schrijf ik ook in geen half jaar weêr: ik mag hen allen wèl zetten, zij zijn vrolijk en grappig, of zij houden mij ten minsten wat gezelschap, en dat is wel naar mijn' zin. Ik heb ook voor eenigen tijd reeds eene jonge Juffrouw, of zo gij wilt vriendin bij mij gehad; een rechte lieve vrolijke meid, die het in huis niet te zeer naar haar' smaak heeft: haar moeder verstaat niet dat zij in een boek kijkt, en zij is zo verzot op leezen en schrijven dat het danig en danig is; zij schrijft | |
[pagina 195]
| |
ook gedichten, en ik geloof dat zij zelfs wel een boek zou kunnen maaken: ik had gehoord dat zij heel vrolijk en geestig was, en ik dacht, kom aan, dat zal eens wat anders voor mij zijn, en ik maakte kennis met haar; wat zal ik zeggen, het voldeed ook al niet; in 't eerst liep ik magtig hoog met haar; maar het was al gaauw gedaan: wij zijn niet kwaad op elkander, maar wij zien elkander zeer zelden, want naatje hofman heeft, denk ik, even weinig over mij voldaan geweest dan ik over haar was: haar vader doet in de lijwaaten; braaver stiller burgers zijn er niet: en wat nu betreft dat, zo als gij gelieft te zeggen, de vriendschap ook goed is om iemand zijne fouten te zeggen; o daar behoeft men geene vrienden om te zoeken: deezen dienst zal niemand zig onttrekken: onze bedienden zouden zonder opslag van huur dien dienst omtrent mij wel willen verrichten; ik geloof zelfs dat gij, mijn lieve beth, deezen liefdendienst omtrent mij zoud kunnen verrichten in uwe hoedanigheid van Nicht; en ik houde mij daar nog meer van verzekerd nu ik het slot van uwen brief eens weêr overloop: zeker, het is niets dan verlegenheid en gebrek aan stof, dat ik niet aan mijn Oom en Tante geschreven heb; en ik zou even goed kunnen zeggen dat gij ook wel wat meer aan mijne Ouders behoordet te schrijven, te meer, daar u dit geen de minste moeite kost. Zie daar, betje, dit is nu althans wel een lange brief; maar ik heb u nog vergeten te schrijven dat ik nu al weêr eene andere vriendin heb, en die is zo | |
[pagina 196]
| |
geheel anders dan naatje hofman; zij zou u wel bevallen, denk ik, Nicht; zij is allerliefst, en altoos zo in één humeur - maar ik ben zo moê geschreven; en ik moet nog aan Oom en Tante schrijven: ik groet zeer minzaam mijn' Neef, en ik wou wel dat hij ons ook eens bezocht, het zou hem nog wat vrolijker manken, en Amsteldam is nog al zo heel ondragelijk niet voor jonge lieden - Ik omhels u recht hartlijk, en blijve uwe
Liefhebbende Nicht en Dienaares,
c. wildschut.
PS. Mijne ouders groeten u hartlijk. |
|