| |
| |
| |
Twee- en- twintigste brief.
Juffrouw elizabeth stamhorst, aan Mejuffrouw cornelia wildschut.
Zo gij, mijn lieve keetje nog onder de leevende wezens op onzen aardbol bestaat; zo gij niet krank of doodlijk verliefd zijt; indien noch uw hand gekwetst, noch uwe oogen ziek zijn, schrijf dan toch eens eindelijk aan mij, op dat ik mijne waarde ouders, die zo veel belang in hunne Nicht stellen, eenig bericht van u kan geeven, en ook in 't voorbijgaan, uw dienstpresentatie doen aan mijn' broêr, die wel niet op de groote lange lijst uwer minnaars staat aangetekend, maar die voor zijne lieve Nicht keetje nog geheel iet anders gewaar wordt, dan voor eene dagelijksche Germain nicht: ik denk immers niet, dat gij voornemens zijt om u met uwe afwezige famille niet te bemoelen? zulk een voorneemen is al te verkeerd om u daarvan te verdenken: het is des, (u niet schrijven meen ik,) ontstaan uit slofheid, en om dat gij het te volhandig hebt, dan dat gij aan het schrijven van een' brief zoudt kunnen denken.
Het is evenwel goed dat ik niet het minst ingenomen ben met dat kinderachtig punt van eer, 't welk zig zeer geraakt zou kunnen vinden om dat gij twee
| |
| |
mijner brieven zo vol genegenheid voor u, niet hebt beantwoord: zo het mij indedaad niet hinderde, ik zou er geen gewag van maaken, en alles aan den tijd overlaaten; maar gij kent mij, keetje lief, ik heb een liefhebbend, en aan mijn famille gehecht hart: het is voor mij in dit buitenleven zulk een aangenaame bezigheid aan mijne vriendinnen te schrijven, en van haar brieven te ontvangen, dat uw stilzwijgen mij, uit die oorzaak, nog meerder treft.
Doe dan boete, en beloof beterschap, want ik heb geen oogvol talent om u te beknorren: gij zijt zo lief, zo minzaam, zo innemend, dat ik mij uw engelengelaat alleen behoef te verbeelden, en de pen glipt mij door de vingeren: het is zo natuurlijk dunkt mij dat eigen Nichten goede vrienden zijn! vergun mij des, dat ik uwe insluimerende vriendschap eens een stootjen geef, en beproef of zij nog te beweegen zij, om eindelijk eens een' brief van mij te beantwoorden.
Gij weet wel, keetje! dat de grond van mijn charakter gevoeligheid is? ik zal niet onderzoeken of dit tot mijn geluk of ongeluk veel zal toebrengen, en of gij, over 't geheel, met een geheel ander gestemd charakter meer kans hebt om gelukkig te zijn dan ik: de meesten zullen dit geloven en zig op de ondervinding beroepen; maar ik heb zo wel mijne eigene wijs van gelukkig te zijn, als alle anderen: en de beurt kan ook eens aan mij komen: het is ook alleen eene herinnering van het geen gij weet, om dat het nodig zij dat ik u zulks herinner.
| |
| |
Eene der rede, waarom ik gaarne aan mijne vrienden schrijf, is om dat ik mij die altoos als dan zo volmaakt voorstel, als doenlijk zij, om bij de Natuur te blijven: de andere, om dat ik als dan, door mij insgelijks van mijne beste zijde te vertoonen (zonder zulks opzettelijk te willen,) meer zin aan mij zelve heb: veronderstel dat wij altoos bij elkander waren, dan zouden misschien onze harten elkander teder beminnen, maar onze charakters, onze humeuren, ons verkiezen, en smaaken elkander zo al niet haaten, evenwel elkander uit den weg loopen en eindelijk onze harten medesleepen.
Van dit alles loopen wij geen gevaar; onze harten geeven den toon, en als wij over onze verkiezingen spreeken, geschiedt dat met de onderwerping die wij der goede opvoeding betaalen, immers zo lang als wij door kibbelen en tegenspreeken niet te warm worden en de naamen van keetje en betje, niet veranderen in die van Nicht of Mejuffrouw, en dit gebeurt te dikwijls bij jonge, oprechte, in staat volkomen aan elkander levendige meisjens.
Waarlijk keetje lief, zo gij over het briefschrijven dacht als ik, gij zoudt even gaarne een' brief aan mij als ik aan u schrijven: kom aan laat ik u nog een paar regels daarover mededeelen: als ik aan u schrijf, schept mijne verbeelding u zodanig als ik u liefst zag; alle die volkomenheden die ik u bijzet, drijven mij aan om ook beminnelijk in uwe oogen te willen zijn, en ik schik mij zo zeer naar u, als mogelijk voor mij is: ik vorm mij plannen van huislijk
| |
| |
geluk, wanneer wij bij elkander zullen zijn, en dewijl het geluk ons meerder treft in de verwachting, dan in de bezitting, ben ik ook nooit gelukkiger dan als ik aan u schrijf: er is maar ééne zwaarigheid, zij is deeze: de vriendschap kan niet van eene zijde komen; immers niet in stand blijven, zo zij niet wederkeerig is.
Zeg mij des openhartig, bemint gij mij ook? en bemint gij mij genoeg om zeer dikwijls aan mij te denken? naar mij te verlangen? brieven van mij te krijgen? wenscht gij mij bij u, als gij u wel vermaakt, vooral, als gij iet verdrietigs hebt? hebt gij mij, wanneer het papier reeds tot in het couvert toe, vol is, nog duizend dingen te zeggen? wel nu, zo eene vriendin ben ik voor u, en zo eene vriendin wensch ik in niemand zo zeer dan in u te omhelzen.
Ik weet wel, lieve Nichtjen, dat zo eene vriendschap, om dat zij weinigen bekend is, ook door weinigen kan begeerd worden; ik weet ook dat men met zulk eene vriendschap omspringt als de zogenaamde sterke Geesten met den Godsdienst, en onze slechte nog al niet domme jongens, met de deugd; dat is, men houdt haar voor een harsenschim, alleen goed voor weekhartige meisjens, maar voor geene denkende menschen: dit is het niet al: Ik zal je nog meer zeggen, zegt onze buurman, met veel beduidende miene, wanneer hij mijne lieve moeder, reeds een uur heeft zitten verveelen, met het verhaal van zijn kleinzoons kinderkuuren, die geen opraapens waardig zijn: daar zijn zelfs fijnen dweepers in deeze
| |
| |
vriendschap, die dezelve zo verre overdrijven, als de edele gezonde begrippen van den Christelijken Godsdienst; en zulke lieden brengen haar in een kwaad gerucht; ja, en dit doet nog veel meer nadeels, stellen haar voor oppervlakkige kijkers (dat is voor de meeste gaapstokken) vóór in een bespottelijk licht: nu zijn er meer geloovigen in den Godsdienst, en in de deugd uit vrees dat men hen voor uilskuikens zal houden, dan wel dat zij in staat zijn de minste schemering van bewijs daar tegen te kunnen opbaggeren: maar deeze vriendschap, terwijl zij onzen weg met roozen bestrooit, is ook ten uiterste nuttig, voor de beoefening des verstands, en de bevordering van goede zeden: de eigenliefde wil tog liefst door de vriendschap vermaand, geleerd, goed-, of ten minsten af-gekeurd worden: zij geeft eene gelijkheid aan beide zijden, en behoudt het recht om de vermaanster op haare beurt te vermaanen, te leeren, goed- en af-tekeuren, dit alles leert mij de ondervinding in den kring mijner vrienden en vriendinnen; vrienden, keetje! ja! want wij ontvangen hier met dezelfde gulle openhartigheid de braave jongelingen, als hunne zusters; dit alles vind mijne lieve moeder goed: ‘Hoor betje!’ zegt zij meermaal; dewijl mijn oogmerk is, u getrouwd te zien, en men geene goede keuze doen kan, indien men ons slechts een jongeling aanbiedt, die reeds het oogmerk heeft om ons tot zijne vrouw te neemen, geef ik u de vrijheid om in ons huis, alle zulke jongelingen te zien, die zig wèl gedragen; gij moet die leeren ken- | |
| |
nen, om eens te kunnen vergelijken; gij moet die leeren kennen zo als zij zijn en niet zo als zij zig zouden voordoen, indien zij u of beminden, of geloofden te beminnen;’ en zo zeer als mijne Moeder zoude afkeuren, dat ik een van hen ter sluik zage, zo zeer begunstigt zij onder haar oog eene vrij uitgestrekte verkeering.
Ik ontken niet dat ik meermaal misleid ben door zulke meisjens, die ik mijne bijzondere vriendinnen noemde; maar al doende leert men; en dewijl ik nooit verbonden was met slechte charakters, zo ontstond alles, of, uit veranderlijkheid, ongestadigheid, beuzelachtigheid, en nooit braken wij om eene gewigte fout: zulke teleurstellingen zijn ook al nuttig, en hadden wel eens wat verdrietigs maar nooit iet eigenlijk nadeeligs voor mij: mijn leven is zo onschuldig, en mijn vertrouwen zo onnozel, dat ik nooit iet te duchten had, ook als men mij van mijne zwakke zijde wilde ten toon stellen: men kan van mij zeggen dat ik wat romanescq ben, en zo weinig zonder twee of drie vriendinnen leven kan, als eene coquette zonder twee of drie douzijn flikflojers: ontvalt mij eene vriendin, ik moet altoos een paar andere overhouden; te meer, wijl de vriendschap dikwijls nog breekbaarer is dan kraakporcelen: zie eens, hoe voorzichtig ik het aanleg, om nooit verlegen te zijn: mijne overdrevene zucht tot briefschrijven is ook zo groot, dat het mij een ongemeen genoegen zoude zijn u ook als eene correspondente te kunnen beschouwen: dit zou mij, die op het land
| |
| |
woon, eenigzins in de stad overbrengen, die ik wel niet genoeg bemin om daarin te willen woonen, maar waarvan ik echter gaarne iet hoor: en wie zou mij in deezen meer nieuws kunnen mededeelen, dan mijne lieve Nicht wildschut, die daar zulk eene schitterende vertooning maakt? mij dunkt dat gij mij ook wel wat, u zelf betreffende, zoudt kunnen verhaalen, en u daar door nog meer bij mij bekend maaken.
Ik lees ook veel liever een' brief dan een gedrukt schrift: mijn vader die, weet gij, zo geheel vader, zo geheel vriend en leermeester zijner kinderen is, heeft dit goedgekeurd, in zo verre men meer menschenkennis verkrijgen kan, door eene wèl geleerde, achtervolgde, openhartige briefwisseling, met verstandige lieden, dan uit zulke boeken die geschreven zijn met het oogmerk om die in 't licht te geeven, en hierom heeft hij zo veel op met de alom bekende brieven van Ladij montagne, en Madame de sevegni.
Deeze geheele brief, heeft ten hoofdoogmerk u te bewegen, om mij ook te schrijven: gij hebt, al leeft gij in een wereld van verstroojing, immers wel nu en dan een verlegen uur? gij arbeidt zo min als de vogelen des hemels; en spint even weinig als de leliën des velds, (zo als onze Dominé onlangs zig uitdrukte, toen hij de beau monde een zet wilde geeven:) gij kent misschien nog geen ander verdriet, dan de zelfverveeling; wel, beproef of gij ook dit niet kunt verdrijven, door nu en dan een weinig
| |
| |
regelen op het papier te zetten: uw vader is zo zeer overlaaden met bezigheden, uw moeder schrijft nooit geloof ik, des komt de correspondentie voor u op: gij weet niet, lieve Nicht, hoe veel vermaaks gij uw liefhebbenden Oom en Tante doen zoudt, indien gij hen eens eenige bericht u allen betreffende liet toekomen.
Mijne Ouders weeten ditmaal niet dat ik aan u schrijf: ik wensch zo gaarne dat zij dachten dat gij uit uw zelve eens schreeft: beiden zijn welvaarende, en mijn broêr pieter en ik zijn zo gelukkig onder hun bestuur en in hun bijzijn, dat wij met geene jonge lieden van stand zouden willen verwisselen: dit ons willen, stemt volmaakt overeen met de gevestigde neiging onzer ouders, die zig meer dan ooit gelukkig vinden in hun verblijf op het land.
Pieter wijdt zig zo geheel toe aan de belangens van anderen, dat hij geen' tijd heeft om veel aan de zijne te denken: hij is, weet gij, een groot vriend van alle lieve mooje meisjens, doch van vrijerij hoor of merk ik niets: die hem in 't voorbijgaan kent, is in gevaar om hem voor een rechten bemoeial aantezien; hij is evenwel te veel een man om eene beuzelachtige nieuwsgierigheid te koesteren: hij neemt, integendeel, veel meer moeite en onaangenaamheden uit den weg, dan de meeste jonge lieden van zijne talenten: zeker, keetje! hij heeft op de Academie zijn' tijd niet verlichtmist, en hoewel hij zo wennig snoeshaan als pedant is, zijn er hier omstreeks niet te min eenigen die hem gaarne voor niets beters
| |
| |
zouden omdraagen: onze meeste Edelen en Grooten, zien in hem een geducht voorstander der vernederde menschheid; en wee die hij moet aanvallen: onze Dames die meest allen trotsch en fijn zijn, houden hem voor een ruwen Apostel: hij gaat zijn gang, en vleit even weinig het volksken als hen die het met een ijzeren staf regeeren: daar komt hij zelf en verzoekt mij zo vriendlijk hem thee te schenken, waar toe hij veel te onhandig is, dat ik schielijk afbreek, en mij noem uw liefhebbende Nicht
betje stamhorst.
|
|