in bewaard blijven voor die naare zelfverveeling die als een slang u den boezem doorknaagt.
Gij zult altoos meesteresse van uw lot blijven; ik zal mij nooit tot uwen tiran opheffen: op uw wenk vlieg ik overal op de vleugelen der huwelijksliefde; nu met u naar de comedie, dan naar mijn studeerkamer: gij zult mijne doris van den grooten haller, ja gij zult mijne sylvia, en ik uw getrouwe celadon zijn.
Ik zal lagchen als gij het wilt, en treurig zien zo dra gij het begeert, door die fijne overeenstemming der zielen die door de logge dwaasheid bespot maar door de ondervindelijke liefde geloofd wordt: dit is het niet al! bij het waggelend wiegjen zullen de negen Zanggodinnen u verpoozen, engelen zingen, en Apollo de maat slaan: onze zoonen zullen geheel onder mijne bestuuring, onze dochters onder uwe bescherming opwassen.
Denk niet, o sylvia! dat ik uwen rijkdom begeer! een waar Wijsgeer heeft weinige behoeften! maar dewijl ik mij aan het menschdom toewijde, is het billijk dat ik wèl gevoed, gehuisd, gekleed en boven alle aardsche beslommering ben.
De dichtkunst eischt een' geest van zorg en kommer vrij.
Een Wijsgeer achter een toonbank! een Dichter op de beurs! - welk eene ijsselijke verplaatzing! welk eene verwarring!
Mijne ouders heb ik over ons huwelijk niets ge-