Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 1
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 113]
| |
mevrouw!Mij is niet vergeten dat gij altoos een schrikkelijken hekel had aan het woord vriendin; dit klonk u veel te flauw in de ooren; het was voor u te kwezelachtig en laf; ja gij bloosdet tegen uwe manhafte Natuur aan, als men u dus noemde. Om u thans met uw' doopnaam aantespreeken zou er niet door kunnen; dit zoude strijden tegen uw hoogen rang van Burgemeesters vrouw: zie daar de rede waarom ik u met deezen fatsoenlijken tijtel aanspreek. Heugt het u nog, hoe smaaklijk wij, uwe Salet-vrienden en vriendinnen, (laat het bijvoegelijk woord het zelfstandige een pas verleenen,) uw broeder niet uitgezonderd, lachten, toen gij ons uw grappig besluit mededeeldet van u uit den kring der dartele en geruchtmaakende vermaaken te zullen begeeven; en overtegaan in het streng gebied des gedwongenen treurigen huwlijksstaat? wat was het ons bijster vreemd, chrisje van arkel dus te hooren spreeken! zij die de ziel van alle bijeenkomsten der mode, de aanlegster van | |
[pagina 114]
| |
alle conserten, bals en partijen was: chrisje van arkel, dat licht in de galante wereld, die aan alles scheen te twijfelen, uitgenomen daar aan, of zij gevormd was voor alle de vermaaken en verstroojingen die eene hoofsche stad, jeugd, fatsoenlijke afkomst, schoonheid, geest en eene voor de wereld volmaakt berekende opvoeding immer kunnen uitdeelen! chrisje van arkel, die het der Natuur zeer kwalijk nam, dat zij haar geene onuitputbaare krachten gegeven had, en haar niet altoos behoedde voor die zatheid die van alles walgt; om dat zij haar den slaap had nodig gemaakt, te meer daar haare droomen nooit divertisant genoeg waren om haar schadeloos te stellen. Dat zulk een chrisje haaren kring zoude verlaaten - ik herhaal het, niets was ons zo ongelovelijk! dat zij zoude trouwen! en met wien? met een homme comme il faut, een rijk galant hofbediende, wèl gehuisd en wèl gezien; in het hart van den Haag - in den Haag! waarin de mode thans veel volstrekter heerscht dan de heilige Vader te Rome, om dat zij volkomen magt heeft om te binden en te ontbinden; waar gij uw geliefd stelzel van gewrocht zonder oorzaak bevestigd vond - inschikkelijkheid zonder achting of liefde: ‘Neen wij waren geheel mis: het was een ander man:’ wel dan een schatrijk Amsteldammer, verliefd op den Haagschen ton, en die uit zijne zaaken even als uit zijne kerk stapt zonder eenige andere bedoeling te hebben dan ook eens wat te willen betekenen, (in wat zin ver- | |
[pagina 115]
| |
staat zig zelf:) ‘Ook niet?’ wel dan met een Militair, een Major ten minsten; met wien gij uw trek tot zwerven en omwandelen zult kunnen voldoen, en die u zo al niet groote schatten, ten minsten een grooter rang kan bezorgen dan in het burgerlijke leven plaats heeft: ‘Niet geraden!’ een Fransch Acteur of Duitsch Muzikant... ‘Weg, weg! dit lijkt er niets na!’ - Na dus onze wijze hoofden te vergeefsch moede gedacht te hebben, zeidet gij ons: ‘Neen; met een' Burgemeester in de Provincie .... en wel woonachtig te ....’ dewijl er nu onder alle uwe loflijke hoedanigheden geene sterker doorstraalt dan de kunst om ons allen voor den gek te houden, en ons met meer vernuft dan eerlijkheid te misleiden, hielden wij zulks voor een fabel - een proef uwer eigen vinding, die dienen moest om ons een paar uuren te doen lagchen! doch toen gij ons op uw woord van eer, en dat woord beduidt in uw bevalligen mond nog alzo iet, verzekerdet dat gij nu eens de waarheid zeidet en er geen hairbreed bijnoch af-deed, was het: ‘chrisje van arkel zal naar zo een nest vertrekken! naar zo eene Provincie!’ want, ofschoon wij tusschen ons de netste kennis niet hebben van zulke dingen, en de geographische kundigheden bij ons niet zeer uitgebreid zijn, hadden wij toch oordeel genoeg dat een land, zo verre van den beschaafden Haag gelegen, volstrekt moest bewoond worden door halve Wilden van Europa - dit is klaar! ‘Zo een nest! dat zig den eernaam van een stad toeëigent, om dat het een | |
[pagina 116]
| |
paar in ruïne gevallen poorten en een Rechthuis heeft! zo een nest, daar zeker een man van fatzoen zoude weigeren zijn verblijf te neemen, al moest hij om gepleegde schelmstukken anders den kop verliezen; daar een mensch puur opmontert als hij eens een hond hoort baffen of een kat uit een gootgat hoor krollen!’ gij weet dat onze vriend piet er die beschrijving van gaf? hoe spotteden wij allen om uwe keuze; hoe maakte wij ons beschrijvingen van huis, meubelen, gezelschappen, vooral van de kleding uwer Dames! hoe het u zoude aanstaan als de fraaje Heeren, (die zeker allen paruiken droegen - en wat is toch bespottelijker in onze oogen?) u hunne complimenten enz. enz. kwamen maaken: als men u op de thee bezoeken een groot schenkblad met dunne gesneden koek en ijzerharde beschuiten zoude aanbieden, en gij bijnaar in bedwelming zoudet vallen door den ondraagelijken walm der tabakspijpen! als men u met den naam van Tantelief met geweld alles wilde inproppen! hoe voorspelden wij u dat gij duizend zotte en tienduizend kwaadaartige aanmerkingen over u zelve zoudt moeten hooren! Intusschen was er nog geen sterveling in onze vrolijke bende, die in den man welken gij met uw hand, (een hart wisten wij allen dat gij niet rijk waart,) zoudet vereeren, mij niet alles verbeeldde wat aangenaam, beminnelijk, met één woord een homme comme il faut, zo voordeelig onderscheidt: dit woord bevat zo veel, dat ik er niets behoef bij te voegen. | |
[pagina 117]
| |
Maar toen wij het figuur zelf zagen! ieder onzer was terstond eene niobé! een wezen dat der snijkamer ontlopen en de plunjen scheen medegenomen te hebben; wij konden niets zeggen; wij zagen hem alleenlijk met groote geheel verwijderde oogen: dit was het al. Ware hij uw Heer en Meester niet, ik zou u daar meer over zeggen: gelukkig dat bram ons verhaalde dat dewijl lenting schatrijk en een zeer onbeledigende gek was, wiens staatkundig hoofd zig nooit bemoeide met iet 't welk alleen huizelijk was, alles wel lukken zoude: ‘Schat rijk en een onbeledigende gek!’ daar ging een licht voor ons op: nu begrepen wij alles klaar; en uw huwelijk had aller approbatie: vermits wij nu met tamelijke zekerheid konden vooruitzien wat het gevolg van zo een huwelijk zijn moest, begrepen wij duidelijk dat gij zeer wèl deed door ons daar ook geen het minste verhaal van te doen, na dat gij dáár met uwen man waart gehuist en gehoofd: alle de berichten, ons overgewaaid, beantwoordden wij, met onze schilders baas, (dien gij u wel herinnert?) ‘dat kon ik wel denken.’ Daar gij geen grooter gedachte van vriendschap vormdet, dan uw leermeester helvetius, verwonderde het ons even weinig, ofschoon gij nooit ten haarer genoegen een letter op het papier steldet, ook niet om onze nieuwsgierigheid te voldoen. Doch vermids gij misschien in een uur van zelfverveeling, (u zo van nabij bekend!) of in een uur van zotheid, en verzadiging, waarin alles niets dan | |
[pagina 118]
| |
iedelheid toeschijnt, den inval zoudt kunnen krijgen om eens te weeten hoe wij het naar uw vertrek al maaken, zoude ik u gaarne daar eenig verhaal van doen: maar, ik kan u een veel gevoeliger vermaak bezorgen; ik ga u des verhaalen hoe alle onze spotternijen u wreeken! - Om maar met mij zelve te beginnen, want: meê gezondigd meê geboet; dit is redelijk: ik ga óók trouwen! ‘Wat scheelt mij dat kootje? en wist ik niet dat gij zo wel een rijken gek nodig had als ik?’ Ja maar met wien? - nu komt de klucht eerst voor den dag, en de aap uit de mouw: indien uwe ziel of uwe fijne stof in staat ware zig eenig denkbeeld te vormen van deelneming in het lot eener uwer vrienden - houd! ik verspreek mij - goede bekenden, hoe zoudt gij mij beklaagen! wat zoudt gij mij dit huwelijk afraaden! welk eene langwijlige predikatie.... sus, ik zou door dat woord zelf u meer zeggen dan nu nog mijn oogmerk is.... ‘Met een zó, zó!’ wel nu ja met een Dominé, Mevrouw lenting!... hier geef ik u eenige oogenblikken tijd om u te amuseeren, en in voorraad het genoegen te hebben van mijn ongeluk te voorzien - kunt gij nu weêr voordleezen? ‘Misschien met een aartig coquet jong luchtig Fransch Predikantjen, een geliefd Acteurtjen, dat...’ gij raadt het niet! juist in alles het tegendeel, met een Zeeuwsch Dominé, tien jaaren ouder dan ik, een verstandig, geleerd man, die eere doet aan zijn waardig amt; een weduwnaar.... een vader van twee kinderen, en die niet alleen van eene fatsoen- | |
[pagina 119]
| |
lijke familie is, maar ook buiten zijn tractement aanzienlijker leven kan dan hij om zijn amts wille wijslijk verkiest: ‘Waar brengen hoogmoed en behoefte een meisjen niet al toe, tot hoe veele zotheden!’ ozeer verre! en tot duizenderleie; doch de eene heeft eigenlijk niet meer mijne keuze geregeld dan de andere; en ten bewijze daar van heb ik zeker Heer afgeslagen, die en hoogmoed en bekrompenheid van middelen konde voldaan hebben: ‘En gij zit nog niet in de Beverwyk of te Delft?’ wat zoude ik daar doen? ik verliep mij nooit in liqueurs, was nooit gek van hovaardij, nooit fijn en vooral nooit verliefd: indien gij kinderen dulden kondet, ik zou u die twee kindertjens eens beschrijven; rijke-lui wensch, een meisken en een jonksken; doch dewijl uw rijpaard en uw lelijke groote jagthond in uw oog veel liever schepzels zijn, en gij u wel met een paar ondeugende aapen, maar niet met kinderen kunt bezighouden, laat ik dat na: ik wil u ook uwen smaak niet betwisten, maar het is en blijft mijn woord, dat lieve welopgevoed wordende kinderen de zichtbaare engeltjens in de schepping zijn: ‘Die engeltjens misgun ik u niet, en indien ik ooit met zulk een klein monstertjen belast worde, zal ik er mij zo rasch van ontslaan als de Natuur zulks toestaat, en er een dikke gezonde min voor zoeken die ik rijklijk meen te betaalen voor den dienst dien zij mij doen zal, ten minsten tot zij mij een uur kunnen amuseeren.’ Gij zijt nog dat zelfde chrisje van arkel.... gij | |
[pagina 120]
| |
raad het mij dan, zo het nog tijd is, af? ‘Ik! ik bemoei mij met niemand, ik geef en ik eisch ook nooit raad: al trouwdet gij met een' man die zeven dochters en zeven zoonen had, wat scheelt dat mij als het uw keuze is? en dit zou mij maar een pretjen te meer geeven in het vooruitzicht; evenwel ik geloof dat gij mij een knapuil vertelt; kootje blondel is gemaakt voor het huwelijk, met een' Dominé, als cesar tot wafelenbakken;’ nu, geloof wat gij wilt, aanstaande zondag heb ik mijne eerste huwlijksvoorstelling; en binnen een maand, ten langsten, vertrekken wij - ‘Maar wat zeggen onze oude kennissen wel van dit zotte stukjen?’ mijne vrienden geeven mij groot gelijk, en verheugen zig in mijne keuze; onze oude kennissen? gij kent hen, hunne denkwijze, en manier van spreeken; gij kunt dit des wel denken: maar toen zij den man zagen, toen zij bemerkten dat hij al fatsoenlijk man, en al gezellig mensch was; dat hij zig niet door vieze bijzonderheid onderscheidde; dat hij zonder zig ooit meester van het gesprek te maaken ieders opmerking trok, als hij, ook over dagelijksche voorwerpen sprak, verklaarden zij allen dat er met zo een' Dominé heel wèl was omtegaan, en dat hij gantsch geen onaartig man was - ‘Wel kootje! ik geloof dat gij reeds Hebreeuws van uw aanstaanden man geleerd hebt; dat is zeker, dat ik u niet versta; evenwel, gij behoeft het mij niet uitteleggen, ik ben er niet nieuwsgierig naar’ - goed! doch daar ik nu aan 't schrijven ben zal ik u nog wat anders verhaalen. | |
[pagina 121]
| |
Mijn broêr, die met mijn huwelijk zeer vergenoegd is en ook zeer gelukkig getrouwd is met Juffrouw maas, heeft mij gezegd dat onze befaamde heintje van arkel, uw waardige broeder, druk vrijt te Amsteldam; en dat uw broeder dit niet ontkent: kent gij het meisjen? ei lieve schrijf mij eens over dit huwelijk; van arkel heeft als een jonge zo veel in ons huis met blondel verkeerd, dat ik altoos nog belang in hem blijf neemen: ik kan niet gelooven dat hij zo slecht is als men van hem getuigt! hij was, zo als blondel dit noemt, eens zulk een lieve verstandige jonge! zo gaat er al nu en dan eens een uit onzen vrolijken kring, en het kleine ventjen, Dat vast in 't honderd pijltjens schiet,
en met wien wij altoos den gek staken, komt er heel boven op, en betrapt zo de eene voor en de andere na: het kereltjen is alles behalven oud menist, en hij geeft de meeste onzer zulke misselijke potentaaten, dat men heel ligt zien kan hoe de snaak hem bevalt: wij gaan, meest alle de jongens, zo wel als de meisjens, met onzen spot naar bed: wat mij betreft, ik had veel eerder gedacht met een... ja met wie?... met een Cosak in het eerbaar huwlijk te treeden dan met een Dominé! en u veel meer uitgetrouwd aan den een of ander hoogduitschen pofhans (zegt de dichter datheen,) dan met dien langen, geelen miezerigen Burgemeester: en het zal mij, nu alles zo dwars tegen onze gedachten afloopt, ook minder verwonderen, | |
[pagina 122]
| |
indien onze geestige vrolijke caroline nog eens één been, en één vleesch word met een Quaker of Hernhutter: de laatste vooral zoeken groote zondaars of zondaressen, op dat zij die tot het lammetjen vergaderen. Ik zal u niet verhaalen welke praatjens hier al van u omwandelen: vooreerst om dat ik er de helft slechts van geloof, ten anderen om dat gij voor jaar en dag het que dirait-on? ontgroeid zijt: gij bewindt u wel niet in uwe onschuld maar in uwe onverschilligheid als in een kleed, en misschien verdacht gij mij wel van vóór mijn tijd de rol van Eerwaardens vrouw te speelen. Het doet mij recht nieuw hoe mij dat moederschap zal aanzichten! de overledene moeder was zulk eene uitmuntende vrouw, en stierf in het kinderbed, maar dit durf ik u beloven ik zal mijne dwaasheden uitwisschen, door oplettendheid, en zorgvuldigheid, en is 't mogelijk, mij zelve overtuigen dat ik nog ergens goed toe ben, zo niet in de wereld, in mijn huis en met mijne kinderen. Ik kan tog nog wat huishouden, en gij zelf noemdet mij Juffrouw Assenpoester; ik had toch altijd zin aan vrouwlijke handwerken, waardoor ik menigmaal tot spot en schimp en iedel gelach in onzen kring strekte: zo dat, dit kan ook nog gezegd, ik was nooit zeer wild en vliegachtig, ten minsten gij beschuldigdet mij veelmaal van luiheid en loomheid, zeker om dat ik in dit stuk zo heel verre van u afweek, al hield ik bijzonder veel van een pretjen: | |
[pagina 123]
| |
mijne opvoeding heeft mij verscheide fraaje kundigheden bezorgd, en dewijl ik altoos nieuwsgierig was, deed ik mijne meesters geen oneer aan: ik zing tamelijk, hoewel ik nooit veel in de kerkmuziek deed; dat beken ik; doch dit heb ik met alle meisjens die niet heel naauwgezet worden opgevoed ook al weêr gelijk: dewijl ik nooit aartigheid of vernuft ontdekken kon, in het spotten met eerwaardige voorwerpen - ik moest om alle dubbelzinnigheden voortekomen, zeggen met alle zulke voorwerpen die heilig zijn voor alle verstandige braave menschen - zal ik in dit stuk maar mijn wegjen te vervolgen hebben: niettemin ik zal onnoemelijk veel dwaasheden moeten afleeren, en veele goede zaaken aanleeren: indien ik niet veel hoop gegeven hadde om nog eens eene dagelijks goede vrouw en moeder te worden, dan geloof ik niet dat een Dominé wilhelmi mij immer zoude hebben kunnen verkiezen: voor één ding vrees ik echter: ik zal meermaals de speelkameraad van de kinderen dan haare gouvernante zijn; doch met de tijd kan dat ook nog beteren, maar mijn moeder placht te zeggen, op een goeden wil volgt zegen. Gelukkig voor mij dat ik zo sterk op vermaaken ben gezet geweest, want nu reeds is er weinig nieuws meer te beleeven: de kring is afgelopen en alles is reeds herhaaling: en ik vond dikwijls dat alles ook geen goud was dat er blonk: nu had ik eens de geschiktheid niet om mij wèl te vermaken; dan weêr ontbrak zulks aan onze dagelijksche vrien- | |
[pagina 124]
| |
den: ik vond overal zo veel ongelijkheid, zo veel grilligheden, dat ik besloot om al mijn vreugd ook niet van alles wat buiten mij was geheel te doen afhangen: ik nam des dikwijls toevlugt tot het leezen; en hoewel ik bij u even weinig in geest als in kundigheden te gelijken ben, is het echter waar dat de smaak mij voor zelfverveeling bewaarde. Dikwijls begon ik een fraai handwerk en was zo dol nieuwsgierig hoe het uit zou vallen, dat ik zelf om pret buiten's huis te hebben, daar niet van afscheiden wilde; nu eens had ik de gril om mijn eigen kamer geheel en al te beredderen, en alle meubels en al het porcelein zelf schoon te maaken, commode en stoelen te wrijven tot zij blonken als spiegels, en zong even als onze magteld wel eens helder uit de borst; somwijlen reciteerde ik voor mijn grooten spiegel, kortom ik wist mij bezig te houden, ook als ik geen vast bepaald oogmerk daar toe had: ik las ook wel eens in de Spreuken of een Euangelitjen uit de Schrift, en was eerlijk genoeg om te bekennen dat blondel gelijk had, wanneer hij mij dit ten mijnen eigen nutte aanraadde. Dit alles overwoogen hebbende, dunkt mij dat ik billijk mag besluiten, dat ik mij wel naar mijn nieuwen staat zal kunnen schikken; en dat ik met een braaf beminnelijk man van verstand, die in eenschoon oord woont, een uitmuntende bibliotheek, een goed huis, en twee lieve kinderen voor mij heeft, het wel stellen zal: al moet ik ten eenenmaale afstand doen van danspartijen en de comedie, al moet | |
[pagina 125]
| |
ik mij verbinden om nooit kaart te speelen, en mij niet optetoojen als eene Dame du premier ton: ten minsten ik vlei mij daar zeer sterk mede. Denk nu niet dat ik u wil wijsmaaken, dat ik gantsch geen' zin had aan dien maalstroom? het tegendeel was waar, doch ik ondervond dat alles zijn saisoen heeft, en dewijl ik heel vroeg heb medegedaan, kan het niet missen dat dit saisoen bijna ten einde loopt: waarlijk men denkt als men vier- entwintig jaar is, geheel anders dan als men vijftien of zestien telt. Nu ik toch over mij zelve schrijf, zal ik 't, om het nooit weêr te hervatten, nog eens opneemen: mijn oogmerk was voor lang om in andere gezelschappen eens hoogte te neemen, en te zien of ik daar niet een vrouwlijk wezen zoude vinden die wat meer voor mij zijn zoude dan eene goede kennis en gezelschaps vriendin: ik wist wel dat dit veel al wild zoeken is, en dat er niets zo zeldzaams is dan eene waare vriendin, maar ik handelde in deezen zo als onze Buurjuffer, die een, mag ik zeggen rage heeft om in de loterij te waagen; en zegt zij, het hoogste lot is zo na voor mij als voor anderen; er bijvoegende, die niet waagt die niet wint: hoe dat zij, ik zocht mijn gading; maar, dewijl ik had opgemerkt dat de meeste vriendschappen zo onbestendig zijn als het weêr in een heten zomer, besloot ik dat men het werk verkeerd had opgenomen: ik wilde des den grond niet leggen in personeel behaagen, en nog minder met het geeven van mijn vertrouwen; want schoon | |
[pagina 126]
| |
een edele ziel het vertrouwen, in haar gesteld, nooit zal misbruiken, kan de proef ons echter alleen verzekeren of wij wel met een ziel van dien rang te doen hadden: en ik denk dat ik niet ongelukkig slaagde toen ik Juffrouw R. verkoos: ik weet wel dat gij haar niet kunt uitstaan; haar een kwezel noemt: maar dit kan haar bij mij niet doen afvallen: zij schrijft, zegt men, een zeer goeden brief; en haare correspondentie zal mij des nuttig en aangenaam weezen. Misschien leest gij deezen brief niet geheel door: misschien zult gij er niets op antwoorden: hoe dit zij zal de tijd leeren: ik heb u alleen mijn huwelijk willen bekend maaken, als aan eene mijner Saletvriendinnen, en laat al het overige geheel aan uwe verkiezing; zo gij schrijft, het zal mij aangenaam zijn; zo gij niet schrijft, ik zal er mij ook in getroosten. Groet Mijnheer lenting: niemand weet dat ik aan u schrijf, ik kan u des in waarheid geene groeten mededeelen, zo min van mijn aanstaanden man, als van mijn' broêr en zuster blondel; die ik met droefheid zal verlaaten; wij leefden zo wèl met elkander, en zij valt mij alle daag al meer toe - Adieu Mevrouw, van uw oude kennis en saletvriendin
koosje blondel. |
|