Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 1
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijmijn waarde vriend!In mijn geheele leven, 't welk echter, Gode zij dank, geenzins van het verdrietigste was, sleet ik nimmer aangenaamer uuren, dan in uw huis en op uw buiten: gij weet wel dat ik niet gemaakt ben om te vleiën; maar wie is dáár toe ook gemaakt? niemand! als ik des bij voorbeeld over de volheid der | |
[pagina 106]
| |
Heidenen, de bekeering der Jooden, en over de herstelling aller dingen spreek, geschiedt dit geenzins om Heidenen, Jooden en zondaaren te vleiën, maar om dat mijn hart mij overtuigt dat niemand tot een eeuwige verwerping geschapen werd: zo dat, vleiërij is mijne ondeugd niet, hoewel ik echter onder die stoute onbeschaafde menschen niet behoor, die uit hoogmoed, of ruwheid, ieder op de stootendste wijs onaangenaamheid zonder het minste nut, toegrommen: nooit, (want ik ben zeer gezond en vergenoegd,) zie ik overal zwart, overal ondeugende lieden, en verfoejelijke oogmerken: welk een dwaasheid is het om de volmaaktheid te eischen van zulke zamengestelde wezens als de menschen, en die daar en boven in onze wereld hunne plaats verkregen! ik wensch alleen dat wij en allen nooit vergaten dat het groote kenmerk onzes geestes ligt in volmaakbaarheid: en met dit alles het gaat in de wereld al te gebrekkig toe: dit is zo klaar, dat de grootste vriend van deugd en orde, dit niet kan ontveinzen: hier over zal ik mij in deezen brief een weinig uitlaaten. Ieder loopt van zijne post: zie daar de oorzaak van al dat onvoegzaame, van al dat malle, verkeerde, gebrekkige: toen God menschen schiep, was zeker eene zijner oogmerken hen in maatschappijen te doen leeven, op dat zij hun eigen geluk en dat van hunne natuurgenooten zouden vergrooten: maar hier uit volgt dat binnen weinige eeuwen ieder daar zijn bijzonder werk zoude vinden, 't welk hij verpligt is zelf en op de beste wijze te volbrengen: de aanzien- | |
[pagina 107]
| |
lijken, de rijken bij voorbeeld, hebben bezigheden die uit hunnen stand zelf voordvloeien; zo is het ook met de geringen en de onvermogenden; zo is het ook met de beide sexen, met de onderscheidene leeftijden; kort gezegd, ieder heeft algemeene en bijzondere pligten te vervullen: laaten wij ons nu eens bepaalen op de gesteldheid der dingen, en binnen ons eigen Vaderland blijven: de rijken en vermogenden hebben, dit is klaar, niet te zorgen voor de noodzaakelijkheden deezes levens; zij kunnen gekleed zijn als salomon in alle zijne heerlijkheid, en behoeven niet te arbeiden noch te spinnen; zij scheppen alle bronnen van zinlijk vermaak spoedig ledig; en wat volgt daarop? de alles ondraagelijkste zelfverveeling; zij gaan van de eene dwaasheid tot de andere buitenspoorigheid naarstig over, en als zij beseffen dat alles iedelheid is, zien zij grommig en worden zo lastig als onnut voor zig en voor anderen: anderen weeten zo weinig weg met hun geld als met hunnen tijd, en zijn nog beklagelijker: ik spreek in 't algemeen; want er is geen regel zonder uitzondering: nu zijn echter deeze de lieden die zig nog het allermeest op het nut van anderen moesten toeleggen: indien ik iet te zeggen hadde, dan zoude ik in deeze classe mannen kiezen, die tijd en geld genoeg hebben om zig op het algemeene welzijn toeteleggen, daaraan ook hun verstand en geleerdheid moesten besteden; ik zou hen in staat stellen om geen luie honoraire, maar werkzame leden der maatschappij te maaken: een enkeld loeris uitgezonderd, houde ik | |
[pagina 108]
| |
mij verzekerd dat men, door eene voor hen gepaste opvoeding, daar zeer uitmuntende leden vinden zoude: verstand is wel geen erfdeel, maar de rijken en aanzienlijken zijn er even weinig van uitgesloten, als de geringen en armen: uit deeze classe wilde ik des mijne Wetgeevers, Wijsgeeren, Dichters, Redenaars en Historieschrijvers kiezen, zo wel als mijne Magistraaten en Staatkundigen: ik zou ook in die classe mijne bestuurderen van liefdaadige gestichten, mijne Kerkbestuurders, Ouderlingen, ja zelfs Diacons zoeken: hunne vrouwen moesten door wijsheid, huishoudkunde, door geduld in tegenheden, door gematigdheid in voorspoeden, zig zulker mannen waardig betoonen, en daarvan de sterkste blijken geeven in het opvoeden der kinderen en de geheele huislijke inrichting: behoef ik nu voor u aantewijzen hoe verre deezen van hunne posten afloopen? of hoe groot de verwarring is die daaruit ontstaan moet? De classe die op hen volgt, maakt het niet veel beter; en zij die op deezen volgen, blijven niet getrouwer; ieder wil vertooning maaken, ieder wil de plaats inneemen die boven de zijne is: men maakt comedies, treurspellen, dramas; men schrijft geheele boeken, men doet niets dan leezen, en men verzuimt ondertusschen door zijne liefhebberijen het huisgezin van brood te bezorgen: de kleine winkelier wordt Diacon, om dat de Koopman het even weinig zijn wil als de rijke ledigloopende Rentenier, en raakt in gevaar om zig daardoor en door de inge- | |
[pagina 109]
| |
slopene plaisier-partijën, in den grond te bederven, of van de striktste wetten van eer aftewijken, zal hij zijne buitenspoorige uitgaven goed maaken. Ik merk dat het leezen sedert eenige jaaren krachtig in de mode is: lieden die geroepen zijn om met hunne handen te arbeiden, geeven zig daaraan over; zij verzuimen hun beroep; en waar zal dit eindelijk heen? ik ben een vriend van onderzoek, ik bedank uit grond van mijn hart ieder die deeze neigingen mij helpt voldoen; maar ik zeg te gelijk dat ieder niet leezen moet: hij die daar toe vrijheid heeft moet niets nodiger te verzuimen hebben, en zijn eigen brood in rust kunnen eeten; maar bij de overigen moet het alleen eene uitspanning zijn in de uuren die zij voor zig zelven kunnen uitspaaren, zonder op hunne pligten intedringen; en dan zeker is het iet lofwaardigs; want het betaamt den menschlijken geest zig in staat te stellen rekenschap te kunnen geeven van alle zijne bedrijven: ontmoet men intusschen in deeze rangen jonge lieden, door de Natuur geschapen om grooter vorderingen in geleerdheid, en wijsbegeerte, en in de schoone kunsten te maaken, dan in het ankersmeeden, enz. volg de Natuur, en breng haare gunstelingen daar zij kunnen uitmunten; het getal zal nooit zo groot zijn dat zij een ledig in hunne classe maaken: want er is naast een volmaakt deugdzaam man niets zeldzaam als eene oorspronglijke genie: en hoe gelukkig is dat voor de zamenleeving! zij moeten ten algemeenen nutte zeer raêr blijven: de reden daarvan is zo klaar, dat ik u | |
[pagina 110]
| |
het vermaak niet wil beneemen door u die aantewijzen. Evenwel in 't land der blinden is één-oog koning; hier zit de dwaaling! daar uit volgt dat kreupel wil voordansen: hier vandaan die overgroote menigte koude, niets beduidende, zo middenmatige boeken, gedichten enz.: men deelt veel te veel medailles uit; en waarom? - om dat er onmogelijk alle jaaren in eene kleine Republicq, waarin geen drie millioenen menschen woonen, zo veele meesterstukken kunnen te voorschijn komen: om dat dit de zotte hoogmoed van middenmatig bekwame lieden vleit en hen voor altoos bederft; ten minsten dit is zo de gewoone loop der dingen, en ik heb er in mijn geleerden Neef de groot een alleronaangenaamst bewijs van: die zotte jongen heeft zig daar immers in 't hoofd gezet, dat hij ten minsten een newton, een virgilius, en rousseau worden zal? ja wie weet of hij nu niet reeds op zulke groote mannen uit zijn armhartig luchtkasteeltjen neêrziet! zijn vader is de eerlijkste, de naarstigste, ja de kundigste boekhouder die ooit een groot comptoir in orde hield - heeft noch tijd noch bekwaamheid voor iet anders: mijn schoonzuster kent gij; zij is eene dier vrouwen die door eene stille waardigheid en geregeld bestuur haarer zaaken, zo verdienstlijk in het huislijke leven zijn: dikwijls ga ik haar bezoeken, en dan spreeken wij over het geen ons het meest behaagt en van het meeste belang schijnt: als ik over de herstelling aller dingen in 't bijzijn van mijn ge- | |
[pagina 111]
| |
leerden Neef, zo met al den ijver mijner overtuiging spreek, dan toont hij door het ophaalen zijner schouders, of door een pedant tegengesnap, dat hij zijn' Oom voor een' man van weinig verstand en zijne Moeder voor een toegevende Christinne houdt: zijne geleerdheid heeft hem zo zot gemaakt als een nië - zo morsig als een Fransch paruikemaaker: hij vreest mij, ik doe hem nooit de eere aan om hem anders dan al gekscheerend tegentespreeken; 't welk een groote oorvijg is voor zijne eigenliefde: die zelfde jonge heeft zelf meer dan dagelijksche bekwaamheden, ik zie dat zelf wel, doch zijne inbeelding is zo buitenspoorig, dat zij zig ter goeder trouwe laat voorstaan eene epoque te zullen maaken, in de Philosophie, de Godgeleerdheid, en waar niet al in? Ondertusschen gaat zijn tijd verlooren; hij is zeventien jaar, en niet bruikbaarder in de negotie dan uw kleine piet; die kan ten minsten nog copiëeren, maar die hamersche jonge acht dit ook beneden zig: dit alles valt niet zeer in den smaak van een' man als mijn broeder, en brengt cornelis zelf af van dien weg dien hij voor zig in den burgerstaat vond afgetekend: nu schrijft hij een drama, in navolging van een Hoogduitsch vod, en zo ik niet belet dat het eens word aangenomen en draagelijk uitgevoerd, zal hij zeker in een zottehuis moeten geplaatst worden; zo veel eer kan zijn zwak hoofd niet meer verdraagen. Dit is het niet al, maar hij word ook ongezond - van een schoone frissche jongen knaap, zo als hij | |
[pagina 112]
| |
was, toen hij twaalf jaar bereikt had, is hij een mizerige, geele, lange, magere scharminkel geworden, die wel altoos in een oude schrijfjapon met de slaapmuts op, zoude willen zetten, indien zijne moeder niet verstond dat hij gekleed aan tafel kwam: daar heb je dan 't gegooi in de glazen, en de poppen aan het dansen: mijn broêr gromt en mort om dat cornelis zijn' tijd zo gruwelijk verkwist; hij noemt hem een luiën ezel, een malle pedant, dreigt hem de deur te zullen uitjaagen, indien hij niet een beroep verkiest en al zijn geklad verscheurt: zoon hoort alles aan met eene stoïsche onverschilligheid, en ziet zijn' vader aan met het oog van iemand die zegt: ‘En die man is mijn vader! geduld! hij is niet wijzer!’ zijn moeder heeft al haar verstand en zachtmoedigheid nodig, om haar' man te bedaaren, en haar' zoon te vermaanen: wij zullen eerstdaags zamenkomen, om met hem te spreeken: zo er iet beslist wordt, zal ik het u mededeelen, want gij zijt mijn vriend, en ik weet hoe veel belang gij neemt in mij en mijne famille: duizend groeten aan alle de uwen, van uw' vriend en dienaar,
samuel de groot. |
|