Vijftiende brief.
Antwoord op den voorgaanden.
In de bladen van een roosjen,
Vindt gij, o mijn zoetste troosjen,
Kleine gift; waar' zij zo groot
Als de gunst, al te eng een doosjen
Waar' de gantsche wereldkloot.
Lees in de brieven van den beroemden hooft, de gelegenheid, Mijnheer, waarbij dit versjen gemaakt werd, en gun mij, dat ik, na ik uwe dissertatie geleezen heb, het dus navolg:
In dit kleine pilledoosjen,
Vindt gij aller meisjens troosjen,