| |
Agtste brief.
De Heer hendrik van arkel, aan zijne Zuster.
Ik heb, waardste chrisje! deezen laatsten nacht zo ongelukkig gespeeld, dat ik niet veel anders te doen heb dan ter mijner vertroosting wat te gaan zitten schrijven: ik dien ook wel eens een paar dagen stil in huis te koekeloeren, om wat uitterusten van alle de ligchaams- en geestvermoejingen die een weinig te overdreven waren, zelfs voor mijne gezondheid - gezondheid! mijn grootste, mijn eenigste schat! zonder u is de jeugd niets, zonder u is het leven een ondragelijke last; die u ontbeert, kruipt slechts als een kwijnend gewas langs den kouden grond, ongevoelig voord: en hier vinde ik, als nog, geenzins mijne bestemming.
Hoe dwaas zijn des niet onze meeste Heeren van plaisier; onze lieden van de wereld, zij leeven even roekeloos met hunne gezondheid als met huns vaders geld, en hun eigen nieuwbakken credit; en dat ofschoon de Natuur hen niet zo mild met deezen haaren besten zegen bedeeld hebbe, dan uw Broeder zig mag beroemen: losse zielen! zij drinken sterk vóór hun dertigste jaar, en om een handvol zwak
| |
| |
vermaak vóór den tijd te genieten, werken zij zig voor altoos, en ook hun rampzalig nageslacht, in den grond: zij kunnen niets bedaard uitvoeren: zij kunnen zelfs niet vloeken zonder zig dol te maaken, noch raazen zonder daar door geschokt te worden: van arkel is wel wijzer! ik speel sterk, maar koelzinnig; ik nachtbraak, maar drink noch wijn noch liqueurs: water is mijn levensbalsem, en matiger man zat er nooit aan een heerlijk toegerichte tafel: mijne Maitresjens zelf zijn dienstbaar aan mijne gezondheid: mijn beurs lijdt meer door haar dan mijne ziels of ligchaamskrachten - hier in zult gij zeggen ligt vrij wat grootspraak: gij bedriegt u chrisje! ik heb zo eenige vaste regels, en die volg ik; om dat ik genot van dit kort, ijdel, onzeker beuzelachtig leven hebben wil: een dier regels zegt: ‘Geef aan woedende driften, van wat aart ook, uwe gezondheid niet ten prooje.’ Maar hier van eens op een' ander' tijd: misschien hebt gij nodig dat ik u in deezen ook uwen pligt herinnere.
Het staat mij nog voor, dat ik, in den bijbel leerende leezen, daar in las: ‘Dat alles om onzent wil is;’ en dit moet waarheid zijn, want de ondervinding heeft mij al lang geleerd, dat alle de zogenaamde redelijke vrijwerkende wezens, waar zij dan ook door het geval zijn neêrgegooid, of, waar zij zig ook door list en geweld verplaatst hebben, door het groote beweegrad worden voordgestooten: door eigenliefde komt en blijft alles in beweging: ‘De menschlijke natuur is,’ zegt fielding, ‘de- | |
| |
zelfde schotel, de saucen alleen maaken er eenig onderscheid in.’ Dit onderscheid maakt dat veele gulzige slokoppen (laat ik dit hierbij mogen voegen,) geheel iet anders doorzwelgen, dan zij geloofden voor hen te zien opgedischt: maak de toepassing: gij wist zeer wel, dat dit groote rad u in beweging stelde, toen gij besloot jacob lenting te overtuigen dat hij een plaats in den keten der wezens besloeg, om geene andere reden, dan om aan u al dat genot, en al dien overvloed te bezorgen, die gij nodig had.
Hij moge zig ook, zo veel hem goeddunkt, airs geeven op zijne waardigheden, en op de magt, om, zo al niet te kunnen speelen met het leven, ten minsten dan met de ruggen zijner onderhoorigen: doch hierin lag echter de genoegzaame grond zijns overmaatigen rijksdoms geenzins: een streng domkop, zo arm als de drommel zelf, zou dit met evenveel glans hebben geklaard: neen, de genoegzaame reden lag geheel en al in - u gelukkig te maaken, naar uwe eigene wijze: hij moest u schadeloos stellen van wegen uws vaders verkwistingen, en uws moeders zorgelooze spilzucht.
Onze ouders waanden wonderwel hunnen pligt gedaan te hebben, toen zij twee zulke waardige wezens als wij zijn der maatschappij hadden ten geschenke gegeven, uitgerust met alles wat ons in staat stelt om hunne voetspooren te volgen: hoe wèl hebben zij geslaagd in ons boven allerleie vooroordeelen te verheffen! hoe getrouw blijven wij aan de eerste
| |
| |
richting die men ons gaf; reeds is hebbelijkheid de tweede natuur bij ons.
Ik moet het nogmaals herhaalen: ja, ik vreesde dat alles tegen u zoude zamenspannen, om u uwe blijgeestigheid, of moet ik toomelooze drift tot sterke vermaaken, zeggen? geheel te knakken: de plaats, de lieden, alles even treurig, even naargeestig! zo verre van den Haag en alle beschaafde verkeering! maar uw gezond oordeel doet alles voor u ten beste keeren; uw vernuft ziet overal verlichte uitkomsten: ach! zeide ik, wat heeft chrisje aan al de schatten van lenting! zij zal tweemaal des zondaags met haaren dommen vent naar de kerk moeten slenteren; had zij een gesloten gestoelte, zij kon daar een slaapjen neemen, of zulke boeken leezen als haar bevallen: maar neen, Burgemeestersche als zij is, haar stoel staat bij de overige: nooit zal zij ééne vrouw zien die draagelijk voor haar zijn kan: geen één man die waardig is dat zij een oog op hem sla; er zal niet dan klein spel gespeeld, en nooit gedanst worden; zij zal in haar nest omringd zijn van kwezelachtige kwaadspreeksters, die zig naauwgezette Christinnen noemen: zulke fijnen die geen ander geluk kennen, dan lasteren, kousenbreiën, en theedrinken; en die des avonds wèl vergenoegd naar hunne huizen sleepen, om dat zij zulk een stichtelijk gemoedelijk avondjen gehad hebben: chrisje zal stijve Edelgrootachtbaarens, en pedante Eerwaardens moeten ontvangen; zij zal in een ouderwetsche koets van het eene morsig steedjen naar het ander, naast
| |
| |
haaren Burgermeester gezeten, bedaard voord moeten: zie daar dat aanbiddelijk chrisje van arkel, verlooren voor haar zelve, en voor de wereld! alle haare groote talenten zullen haar tot bestraffing strekken: welk eene sterkte van geest hebt gij! gij bezwijkt niet; neen, gij overwint; en dat met luister.
Praat mij niet van uwe adelijke lomperts: uit eenigen die ik zelf van den huig heb helpen ligten, en als zij de breteur wilden speelen, wakker om de ooren sloeg, kan ik wel opmaaken hoe de heele boêl, voetstoots genomen, zijn moet: ruwe Dames worden te ver buiten de fatsoenlijke wereld gehouden, om presentabel te kunnen zijn: zij moeten zeker alle de zotte gebreken, al de belagchelijke trotschheid van den kleinen adel in alle landen hebben, zonder ons daar voor vergoeding te doen, door eenige aangename hoewel beuzelachtige begaafdheden: als het mij eens in 't hoofd komt, zal ik u bezoeken om te jaagen, de eenige fatsoenlijke uitspanning die in uwen hoek te vinden is: hierin, chrisje, kunt gij ten minsten deelen, want uw drift voor alle geweldige tijdkortingen is zeker nog in volle kracht?
In 't voorbijgaan: hoe ik mij ook verwondere over uw sterkte van geest, hoe ik ook, als uw Broeder, alle uwe verkiezingen goedkeure, zo zoude ik echter om alle de schatten van Peru, geene Dame van uw trant tot mijne vrouw willen hebben, ook nu niet, nu ik alleen en geheel uit belang en verlegenheid eene keuze doe: ligtmis als ik ben, kan ik geene
| |
| |
vrouw dulden die haare sex verzaakt: ik bemin de vrouw die de stem der Natuur hoort: een vrouw moet niet boven alle vooroordeelen zijn; zij moet altoos een groote eerbied hebben voor die wisjewasjens, welke haar kindermeid en een half snees catechiseermeesteressen, haar hebben voorgehouden, als pligten: zij moet gevoelig; zij moet een weinig zwak zijn: zij moet zedige oogen, een lieflijke stem, en meer leenigheid dan kracht hebben: het was uit deeze kiesche beginsels, dat ik nooit jagt maakte op onze amazonen; ook niet als zij schoon en tamelijk verstandig waren.
Nooit zal ik eene vrouwelijke Esprit fort de mijne maaken; ook niet al hadde ik brood gebrek: de Natuur zal mijne leidsvrouw blijven.
Wij zijn zeker niet te tellen onder het onkundig grauw der ongelovigen: wij hebben veel gelezen en nog meer gedacht: wat vindt men bij hen doorgaands? wat anecdotevernuft, wat flikkerende geest, en wat oppervlakkige kundigheden: maar wij verwerpen eenen Godsdienst die op matigheid en billijkheid gegrond is, en zig niet aangenaam kan maaken bij lieden die hunne driften tot Goden gemaakt hebben: onze reden zelve pleit reeds voor haar; hoe! daar geluk deugd is, en daar wij in de voldoening onzer driften ons geluk vinden, besluit de reden dat wij de waare wijzen zijn, die recht toe recht aan, ons oogmerk bereiken: al ware ik des tot mijmerens toe verliefd op een vrouw, zo schoon als Juffrouw wildschut, en zo vol van allerleie
| |
| |
talenten als Mevrouw lenting, dan nog zou die betoovering wegvallen, zodra de Esprit fort zig vertoonde: in een denkend man kan de deïsterij voor de zamenleving nooit nadeelige gevolgen hebben: maar een vrouw vervalt altoos tot uitersten; zij wordt weggesleept ook tegen haaren wil, wanneer haar hart levendig geroerd is voor iet het welk haar begeerelijk voorkomt: een lief zachtaartig fijntjen, ja zelfs een misticq meisjen, zou mij verre verkiezelijker zijn - Ik ga mij eens door het neemen van een wandeling wat verfrisschen, en zal morgen een anderen brief beginnen, indien mijn drift tot het spel mij niet machinaal dien weg doet inslaat, alwaar het befaamd huis staat, daar ik gisteren nacht, tot op mijn laatsten gulden geruineerd ben.
|
|