nu, dat dáár gelaten: altoos was ik de grootste vriend der vrijheid, indien men haar maar onderscheidt van losbandigheid: niet alleen casper mijn knecht, maar Snel mijn hond, laat ik eene betamelijke vrijheid in alles, waarin ik, als meester van beiden, geen recht altoos heb om hunne daaden te regelen: alles wat casper voor mij doet, moet hij doen, dan en zo als het mij bevalt; hier voor betaal ik casper, maar met beleefdheid mag hij mij zijne gevoelens heel wel mededeelen.
Wat Snel betreft, daar had ik voorleden maandag ook een historietjen meê: bij mijn vriend stuiring op zijn Buitenplaats gelogeerd zijnde, alwaar ik mij nog bevind, (en dit, eer ik het u vergeet te zeggen, is ook de reden dat gij mij in zo veele dagen niet gezien hebt, want ik ben buiten Haarlem gebleven,) wat wil het geval? uitgelokt door den schoonen avond, en het stille heldere weêr, was ik wat verder voordgewandeld dan ik wist; geheel opgetogen in de overdenking der Godlijke goedheid, die wil dat niemand verlooren ga en alles tot herstelling kome, overviel mij de duisterheid: ik sloeg daarop den naasten binnenweg door het bosch van .... in, om dies te eerder t'huis te zijn: Snel, die nog jong is en heel gezellig, bleef aan den ingang staan; ik riep hem, maar hij bleef daar hij was: kom, dacht ik, dat zijn kuuren van Snel, en ging voord: toen rende hij mij na, blafte, sprong, trok mij aan mijn rok, ging den breeden weg op, en kwam weêr bij mij met al de gebaarden van een goed vriend, die ons wil bewee-