Geschiedenis van Suriname
(1861)–J. Wolbers– Auteursrechtvrij
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde tijdvak.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het bestuur aan von Spörche over en vertrok den volgenden dag met zijne vrouw, zijne dochter, die met Strübe gehuwd was, en met zijne jongste kinderen naar zijne plantaadje Simplicité, èn om aldaar eenige particuliere zaken in orde te brengen èn om zich de ergernis te besparen, welke hem de plegtige installatie van von Spörche ongetwijfeld zou hebben veroorzaakt.Ga naar voetnoot(†) Mauricius regelde, zoo goed zulks in dien korten tijd mogelijk ware, zijne eigene zaken en vertrok reeds den 15den Mei uit de kolonie per het schip de ‘Jufvrouw Johanna’, kapitein Schouten. Gedurende negen jaren had hij de teugels van het bewind in handen gehad, negen jaren, die hij in kommer en verdriet heeft doorgebragt. Den 13den April 1751 werd het Hof, op order der HH. Commissarissen, door den Commandeur geconvoceerd; de Commandeur berigtte de leden, dat de HH. Commissarissen deze vergadering zouden bijwonen; de presente leden begaven zich daarop en corps naar het logement van den heer von Spörche, om ZHGb. benevens de andere heeren, die aldaar mede tegenwoordig waren, af te halen en naar de Raadkamer te geleiden. De Commissarissen berigtten de aanwezige leden van het Hof, dat er niet slechts één vacante plaats in dat Collegie was ontstaan door het bedanken van den heer Cellier in Augustus 1748, welke plaats sedert nog niet weder door eene nieuwe benoeming was vervuld, maar dat daarenboven de heeren Talbot, Pallak en J. Bavius de Vries hun ontslag hadden verzocht, dat HH. Commissarissen dit ontslag hadden toegestaan,Ga naar voetnoot(§) zoodat er weldra vier zetels in het Hof ledig zouden staan, en daar HH. Commissarissen het in het belang der kolonie wenschelijk achtten, dat die hooge vergadering voltallig ware, zoo hadden zij van de hun toegekende magt gebruik gemaakt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en: ‘alsoo voor deese reise, sonder eenige consequentie voor het toekoomende en ongepraejudiceert de privilegien vrij en geregtheden aan de ingesetenen deser colonie competeerenden tot Raaden in deesen Hoove hadden aangesteld: de heeren E. Comans Scherping, Pieter van der Werf, Etienne Couderc en Willem Carl Strübe, en daar door het bedanken van J. Bavius de Vries het officie Fiscaal openviel,Ga naar voetnoot(*) hadden zij aan Mr. Samuel Paulus Pichot bij provisie het waarnemen dezer betrekking opgedragen.Ga naar voetnoot(†) Het Hof van Policie en Criminele Justitie anders steeds zoo naijverig op zijne regten, welks leden zich zoo spoedig beleedigd achtten bij de minste wezenlijke of vermeende krenking, maakte nu niet de minste tegenwerping. Nadat de nieuw benoemde raadsleden den eed afgelegd en zitting genomen hadden, zoodat het Hof nu voltallig was, gaven HH. Commissarissen te kennen, dat hunne Commissie, ‘om onderzoek naar de onlusten en oneenigheden in deze colonie te doen’, in zooverre was afgeloopen, dat de heeren Bosschaert-Steenis en de Swarte eerlang naar het vaderland konden terugkeeren om ZDH. den Prinse van Orange verslag van hunne zending te doen en ZDH. tevens over te leveren ‘eenige poincten van redres’ hun uit naam van verscheidene ingezetenen overgegeven, opdat over een en ander door ZDH., ‘na hoogstdeszelfs hoogwijs oordeel, kon worden gedisponeert’; dat zij, volgens de hun bij hunne instructie verleende magt hadden goedgevonden den heer Gouverneur Mauricius, behoudens zijne kwaliteit en gages, naar het vaderland te zenden om zich aldaar te verantwoorden; dat zij alzoo provisioneel totdat over deze zaak nader uitspraak was gedaan, den heer von Spörche het gezag hadden opgedragen, terwijl zij na deze kennisgeving de heeren Raden vermaanden om met den heer von Spörche mede te werken ten einde rust en vrede in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kolonie te bevorderen en, zonder onderscheid van personen, regt en geregtigheid te oefenen, enz., enz., enz. Bij de verschillende aanspraken die daarop door de nieuw benoemde en andere leden gehouden werden, kenmerkte zich vooral de rede van den nieuwen prov. Fiscaal den heer Pichot, een der voornaamste en invloedrijkste leden der cabale, door verscheidene schimpschoten op den heer Mauricius. Den volgenden dag den 14den April werd de heer Baron von Spörche plegtig op de gebruikelijke wijze geïnstalleerd; de leden der beide hoven werden door den nieuwen Gouverneur ter maaltijd uitgenoodigd, de dag werd verder in vrolijkheid doorgebragt en 's avonds was er assemblée bij Mevrouw Du Voisin. Onderscheidene maaltijden werden aangerigt; feesten en partijen volgden elkander onafgebroken op en de tegenstanders van Mauricius juichten, want zij hadden reden om over den loop der zaak tevreden te zijn; zij schenen voor een wijle getriumpheerd te hebben; de door hen zoo zeer gehaalte landvoogd was genoodzaakt geworden de kolonie te verlaten; de opengekomen zetels in de beide hoven en in het collegie van kleine zaken werden voornamelijk door lieden van hunne partij ingenomen; een der voornaamste ambten ‘het Fiscalaat was provisioneel aan een hunner eerste en invloedrijkste leden, den heer Pichot, opgedragen; de beruchte Carilho die in der tijd door Mauricius als kapitein der Joodsche Burger-officieren ontslagen was, tegen wien zelfs een vonnis tot politieke uitzetting uit de kolonie bestond, die door Mauricius steeds als een befaamde oproermaker was gekwalificeerd geworden, die zelfde Carilho werd, op zijn daartoe ingeleverd rekwest, weder in zijne betrekking als Burger-kapitein hersteld en eer en aanzien en invloed werden hem toegekend;Ga naar voetnoot(*) de eisch van den heer Godefroy om vergoeding voor de geexecuteerde slaven van wijlen den heer Thoma, van wien hij erfgenaam was, en welken eisch Mauricius als niet ontvangbaar had beschouwd, werd thans toegestaan en Godefroy ontving voor de acht en twintig geexecuteerde slaven eene som van ƒ5600.- zijnde de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
helft der gepriseerde waarde à ƒ400.-; de heer H.N. van de SchepperGa naar voetnoot(*) die door zijne loszinnigheid dikwijls reden tot ergenis had gegeven, doch die door Mauricius, voor wiens eere en belangen hij steeds met loyaliteit in de bres stond, zoo veel mogelijk gespaard was, werd in de gevangenis geworpen en daarna genoodzaakt de Kolonie te verlaten;Ga naar voetnoot(†) het proces over de kerkschenderij, gevoerd tegen de heeren Barrios, zoon van Carilho, Leonard van de Beets en den jongen Pichot - welk proces hun door Mauricius met niet te ontkennen heftigheid werd aangedaan - werd van de rol geschrapt, enz. enz. enz. Triumpheerden de tegenstanders van Mauricius, werd hun invloed sedert de komst van H.H. Commissarissen zeer vermeerderd, gaf de heer von Spörche velen hunner vorderingen toe, wij moeten echter genoemden heer regt laten wedervaren en van hem getuigen dat zijne handelwijze voortsproot meer uit eene opregte zucht om de gemoederen tot bedaren te brengen en hierdoor het welzijn der Kolonie te bevorderen, dan wel uit vijandschap tegen Mauricius. - Wij zien hem ook, in het korte tijdsbestek dat hij het beheer over Suriname voerde, vele pogingen aanwenden om wezenlijke verbeteringen tot stand te brengen, welke pogingen echter meeerendeels vruchteloos bleven. Tijdens het bestuur van von Spörche werden verscheidene boschtogten tegen de wegloopers ondernomen en hier en daar militaire posten in de divisien opgerigt - doch het een zoo wel als het andere bleef zonder gevolg; het wegloopen der slaven hield aan - geene boschtogten, geene militaire posten - geene wreede strafoefeningen vermogten dit te beletten - daar de hoofdoorzaak, namelijk de slechte behandeling der slaven, steeds bleef voortduren. Eene poging door von Spörche aangewend om de twisten en ongeregeldheden die tusschen de Portugeesch-Joodsche natie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heerschte te stillen, gelukte evenmin. De herstelling van Carilho in vorige functien was den Parnassyns dier gemeente zeer tegen de borst; zij toch waren in gestadigen twist met hem gewikkeld geweest, zij hadden op zijne politieke uitzetting aangedrongen - en nu was Carilho niet slechts op nieuw als kapitein der Joodsche burgerofficieren bevestigd, maar daar en boven hadden von Spörche en het Hof van Policie hem de magt opgedragen om de, door sommige leden dier gemeente verlangde, veranderingen in het bestuur te bewerkstelligen. - De natie schaarde zich weldra in twee partijen: de aanhangers van Carilho en die der Parnassijns. Carilho, door von Spörche en het Hof gerugsteund ontzette A. Da Costa van zijne bediening als Regent, onder voorwendsel van zijn jeugdigen leeftijd; nieuwe regenten werden aangesteld en onder dezen Carilho; het vuur der tweedragt brak weldra in hevige woede uit; van beide zijden werden rekwesten ingediend en processen gevoerd, waarvan de kosten somwijlen uit de armenkas werden bestredenGa naar voetnoot(*); door beide partijen werden gemagtigden naar den Haag gezonden om aldaar de zaken te bepleiten; de oude regenten zonden hiertoe zekeren heer J. Nassy, de andere partij den heer de Barrios, zoon van Carilho, welke laatste zeer ondersteund werd door een rijken Israeliet te Amsterdam, den heer Soasso.Ga naar voetnoot(§) Door deze verwikkelingen werd ook slecht gevolg gegeven aan het bevel, door het Hof naar aanleiding van den wensch van den prins van Oranje en H.H.M. uitgevaardigd om de onderscheidene kerkelijke verordeningen in overeenstemming te brengen met de gedurende den tijd van 15 jaren nieuw gemaakte. En toch was zulks zeer noodig, daar vaak de eene verordening de andere wedersprak.Ga naar voetnoot(†) Over de benoeming der Commissie aan wie deze regeling werd opgedragen en tusschen de leden dier Commissie kwamen eindelooze ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schillen waardoor de herziening en regeling vertraagd werden.Ga naar voetnoot(*) De weeskamer bevond zich èn ten gevolge van gebrekkig beheer èn door andere oorzaken mede in een zeer slechten toestand. Von Spörche benoemde, in overleg met het Hof, eene commissie van vier leden, als: twee in functie zijnde leden, één oud-raad van het Hof van Politie en een van het Hof van Civiele Justitie, om den toestand nader te onderzoeken en een voorstel tot verbetering in te dienen.Ga naar voetnoot(†) In de vergadering van den 14den September 1751 berigtte de Gouverneur dat hij het rapport dier Commissie had ontvangen en, na langdurige discussien daaromtrent, werd den 20sten September besloten, dat voortaan weder, even als te voren, een separate boekhouder en kassier zou worden aangesteld, daar het verzuimen van deze bepaling eene voorname oorzaak der verwarring was. Den weesmeesters werden gelast de boeken enz. in orde te brengen en dan aan den boekhouder over te geven, terwijl tevens hunne instructie werd geamplieerd, doch het duurde lang voor er wezenlijk verbetering werd bespeurd; de Commissie berigtte o.a. den 8 Julij 1752 dat nog steeds de toestand der weeskamer zeer verward bleef; waarna op nieuw verbeteringen werden voorgesteldGa naar voetnoot(§) die evenwel weinig schenen te baten, want gedurig werden de klagten over het beheer der weeskamer herhaald. Mede onder het bewind van von Spörche werd door eene Commissie uit het Collegie van kleine zaken de schatting van de huurwaarde der huizen in Parimaribo volbragt, en eene regeling voorgesteld omtrent de betaling van de nieuwe belasting die benoodigd was om de kosten van het zenden der H.H. Commissarissen en der troepen te bestrijden; dit alles | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschiedde echter niet zonder groote moeijelijkheden. Ook ontstonden er ter dier tijde verwikkelingen met de practizijns. Reeds onder de regering van Mauricius waren er herhaaldelijk klagten ingekomen over de exorbitante rekeningen der Practizijns. - Door het Collegie van kleine zaken werden eene instructie en een reglement voor deze heeren gemaakt waarbij hun een weinig de vleugels werden gekort - doch zij waren hiermede niet te vreden en leverden een protest in; daarna werd de zaak op nieuw in deliberatie gebragt en den 3den September 1751 een nieuw reglement door het Hof geconcipieerd.Ga naar voetnoot(*) Toen dit concept definitief werd vastgesteld, weigerden de practizijns zich hieraan te onderwerpen en het Hof was bedacht om maatregelen te nemen ten einde hen tot onderwerping hieraan te dwingen, eindelijk werd door eenig toegeven van beide zijden de zaak voor het oogenblik geschikt en geregeld.Ga naar voetnoot(§) Reeds onder het bestuur van von Spörche begonnen zich de sporen te vertoonen dier finantieële crisis, die op den toestand van Suriname een zoo belangrijken invloed heeft uitgeoefend;Ga naar voetnoot(†) verscheidene planters zochten, tot uitbreiding hunner zaken, geld op beleening te verkrijgen en wendden daartoe pogingen in Nederland aan, en deze roepstem vond gehoor; von Spörche deelde den 15den November 1751 in eene buitengewone vergadering van het Hof mede, dat hij eene missive had ontvangen van den Edelen Groot-Achtbaren heer Willem Gideon Deutz, Burgemeester van Amsterdam en Hoofd van een aanzienlijk handelshuis aldaar,Ga naar voetnoot(**) waarin genoemde heer Deutz berigtte, dat hij niet ongenegen was, om een millioen guldens op plantaadjes voor te schieten, op die voorwaarden welke hij in een plan ter negotiatie nader bepaalde.Ga naar voetnoot(§§) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit plan van Negotiatie werd bepaald, dat zij die van deze geldleening gebruik wenschte te maken, een eerste hypotheek moesten geven op soliede panden, terwijl geen hoogere sommen zouden worden verstrekt dan 5/8 der waarde van het te verhypothekeren goed, en om de misbruiken die door te hooge opgaaf der perceelen konden ontstaan te beletten, moest de schatting derzelve door beëdigde priseurs, door het Hof benoemd, geschieden. Die schatters moesten aan het Hof de eigendomsbewijzen, de kaart en de warrand van het te verhypothekeren perceel met de schatting er van overleggen; daarna werd de toestand waarin zich dergelijk perceel bevond in overweging genomen; - zoo kwam hierbij niet slechts in aanmerking de mindere of meerdere vruchtbaarheid van den grond, de staat der gebouwen enz. maar ook de ligging waardoor het minder of meerder gevaar liep van aanvallen van binnenlandsche vijanden (de marrons) enz. enz. Nadat dit dan in het Hof bediscussieerd was, werd aan hem die de beleening wenschte te doen, toestemming verleend om het geheel of een gedeelte der door hem verlangde som op den heer Deutz te trekken. Werd uit overweging van verschillende omstandigheden slechts een gedeelte der verlangde som door het Hof toegekend, dan werd den belanghebbende toegestaan zich, tot bekoming van meerdere gelden dan het Hof oorbaar achtte, tot den heer Deutz te wenden, om nadere authorisatie hiertoe. Om de wijze waarop men in deze te werk ging, te leeren kennen, schrijven wij uit de Notulen van 11 Januarij 1752 twee besluiten daaromtrent af: een waarbij de geëischte som wordt toegestaan en een waarbij dezelve wordt verminderd: ‘de secretaris van deesen Hove heeft, ingevolge qualificatie van deesen Hove, om alle de bewijzen en documenten van eigendom van de plantagiën en Effecten van die geene die sig willen bedienen van het plan en conditien van crediet onder de directie van den Ed. Groot-Achtbaren heer W.G. Deutz, naauwkeurig te examineren, aan den Hove rapport gedaan, dat zijn Ed. alle de bewijzen en documenten van eygendom van de Effecten van de hierna te noemen personen hadden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naauwkeurig geexamineert, en aan syn Ed. de regte eigendom was gebleven, en dat deselve Effecten met geen fidei commissie waeren beswaert, en dat geene personen met geen huwelijks-voorwaarden zijn getrouwt, en was ter dier fine deselve bewysen en documenten en prisatiën door beëedigde priseurs van deesen Hove daartoe gecommitteerd geweest synde, gemaakt, overgelegt in maniere als volgt: verder gesien en de geexamineert de kaart en warrand en nog de bewijzen en documenten van eygendom, als meede de prisatie van de suyker-plantagie overbrugge, gelegen in de rivier Suriname, aankomende den heer Hendrik Talbot junior; is goedgevonden en geresolveerd de geeyschte sommen van ƒ45,000 Hollands, by provisie toe te staan, en dat gem. heer Talbot meerder penningen in der tijd noodig hebbende de 5/8 niet executerende, deselve zal mogen genieten, dog telkens met grooter verband van gem. Effect aan secretarissen deser Colonie op te geven om hetselve bij het eerste gepasseerde hypotheeq te voegen, en sal gem. heer Talbot alle de bewysen en documenten van eygendom, de prisatie van gez. plantagie, copie hypotheeq en willige condemnatie alsmeede het certificaat van belastingen behoorlijk geauthoriseerd aan den Heer Deutz moeten oversenden, en zal hiervan aan gen. Hendrik Talbot extract worden gegeven’, - ‘verder gezien de kaart en warrand, de bewijzen en documenten van eygendom, als meede de prisatie van de hout- en suyker-plantagie osembo, geleegen in de rivier Parra, aankoomende voor 11/16 portie Pieter van Middeland. Welke stukken gesien en geëxamineert synde, en daar over gedelibereert de situatie van gen. plantagie, en dat gen. rivier meerder geëxponeert is aan binnenlantse vyanden, is goedgevonden en geresolveert, aan gem. Pieter van Middeland toe te staan eene somma van ƒ20,000 Hollands by provisie op gem. plantagie te kuunen opneemen, in plaats van desselfs volle 5/8, die hij ingevolge het plaan en conditien van crediet van den Edelen Groot Achtbaeren heer Willem Gideon Deutz, andersints soude konnen krygen, en sal gem. Middeland gehouden syn voor gen. somma, eerste hypotheek en daarop te volgen willige condemnatie van den Hove van Civiele Justitie te passeeren ten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
faveure van den Edelen Groot Achtbaeren heer Willem Gideon Deutz, laatende echter de vryheid aan gem. Middeland, om daarover aan gem. heer Deutz te schryven en demonstratie te doen of syn Ed. aan hem meerdere penningen tot de 5/8 toe sal willen schieten, in welk geval gem. heer Deutz daartoe speciaale authorisatie aan heeren secretarissen deeser Colonie sal gelieven te senden, wanneer deselve dan de behoorelyke annotatiën daarvan sullen houden en daarmeede het eerste hypotheeq vergrooten en sal hy Middeland alle de bewysen en documenten van eygendom, de prisatie van gen. plantagie, copie hypotheeq en willige condemnatie alsmeede het certificaat van belastingen behoorelyk geauthoriseerd aan de heer Deutz moeten oversenden, en sal hiervan aan gem. Middeland extract worden gegeven. Door verscheidene personen werd van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Ware zulks steeds op behoorlijke wijze geschied en hadde men de alzoo verkregen gelden werkelijk tot uitbreiding der cultuur aangewend, zoo zoude deze negotiatie een gunstiger invloed op den gang der zaken hebben uitgeoefend dan zij door misbruik en verspilling van het aldus verkregen geld heeft gemaakt.Ga naar voetnoot(*) Wendde von Spörche al zijne beste pogingen aan om de ontruste gemoederen eenigermate tot rust te brengen, orde en eendragt te herstellen en doelmatige verbeteringen in te voeren - wij kunnen niet beoordeelen in hoeverre hem dit bij een langer bestaan zoude gelukt zijn, daar de Heer van leven en dood hem van het tooneel dezes aardschen levens afriep. Den 28sten Augustus 1752 had von Spörche nog de vergadering van het Hof gepresideerd. Dan, kort daarop ongesteld geworden zijnde, overleed hij reeds den 7den September des namiddags ten half vier ure. De Commandeur Crommelin liet daarop onmiddellijk het Hof buitengewoon bijeenroepen, maakte in zijne vergadering het overlijden van von Spörche bekend en bragt eene, hem vroeger door Mauricius ter hand gestelde geheime missive ter tafel; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze werd door den secretaris geopend en bleek eene resolutie van de Directeuren der Societeit te zijn, waarbij bepaald werd, dat, na het overlijden van den Gouverneur, de Commandeur het bestuur ad interim op zich moest nemen, enz. Na eene korte aanspraak, door Crommelin tot de aanwezige leden van Hof gehouden, werd hij door dezen voor zijne gedane communicatie bedankt, terwijl zij verklaarden, dat zij zich overeenkomstig die resolutie zouden gedragen, indien er geen nader besluit daaromtrent onder de papieren van von Spörche werd gevonden, en na door hen voorloopig gefeliciteerd te zijn geworden, werd besloten, om den secretaris last te geven de publicatie van de aanvaarding van het interimsbestuur door Crommelin alreeds te doen vervaardigen - maar de openlijke bekendmaking er van uit te stellen tot den 11den derzelfde maand ten einde den tijd te hebben de papieren van den heer von Spörche na te zien. Vervolgens werd bepaald, dat de Commandeur met den heer Verschuer de begrafenis van von Spörche zoude regelen. Aan dit laatste besluit werd onmiddellijk voldaan en den 8sten September had de begrafenis met groote pracht plaats.Ga naar voetnoot(*) Den volgenden dag was er weder vergadering en viel niets bijzonders voor, doch toen den 11den September de heer Crommelin aandrong om zijne commissie als Interims Gouverneur te doen publiceren, maakten de Raden bezwaren - en werd deze zaak uitgesteld. Waren deze hezwaren gegrond of was er onder de papieren van von Spörche eene nadere resolutie over het Interims-bestuur gevonden? - Noch het een noch het andere - maar men zocht uitstel te erlangen om tijd te geven aan de Cabale, zoo als Mauricius steeds zijne tegenpartij noemde, en die sterk in het Hof vertegenwoordigd werd, ten einde pogingen aan te wenden, om den kolonel Baron van Verschuer te bewegen voor zich zelven het Interims-bestuuur te eischen; de Cabale | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die vreesde dat Crommelin, de vriend van Mauricius, eenigermate paal en perk zou stellen aan hun steeds toenemenden invloed, vermeende dit te voorkomen door Van Verschuer in zijne plaats te brengen, daar zij vermeenden dat deze heer zich meer met den schijn van het gezag zou te vreden stellen en hun de handen ruim laten. Tot het bereiken van dit doel behoefde men eenigen tijd, en dat dit de ware reden was, bleek duidelijk, toen in de vergadering van den 13den September 1752 eene missive van den heer Verschuer ter tafel kwam, waarbij hij verklaarde bereid te zijn, het provisionele Gouvernement op zich te nemen. Wel werd deze vergadering gescheiden, zonder dat hierover eene beslissing viel, maar in de volgende, op den 13den September kwam de dubbelhartige gezindheid der meeste raadsleden aan het licht. Crommelin toch hield eene rede waarin hij klaar en duidelijk zijne regtmatige aanspraak op het Interims bestuur betoogde, en waarbij hij ten ernstigste de hulp van het Hof inriep om hem daarin te bevestigen; de meeste leden verklaarden, dat daar de Societeit over het Interims-bestuur beschikte, zonder hunne medewerking, zij zich ook geheel buiten het verschil wilden houden - en ofschoon Crommelin hun daarop voor oogen stelde dat deze handelwijze streed met vorige usantien en met het 21ste artikel van het octrooi, bleven zij echter bij hunne weigering volharden; zelfs de door de societeit aangestelde Raad-Fiscaal Mr. George Curtius wilde zich in dit verschil niet mengen. De Raden stelden Crommelin voor om te trachten deze zaak in der minne te schikken. Den volgenden dag kwamen, hoewel alle door den commandeur geconvoceerd waren, slechts drie leden, de heeren Tourton, Couderc en Strübe op, die echter geene zitting wilden nemen en Crommelin aanraadden om eene nadere conferentie met den heer Verschuer te houden; deze conferentie liep echter even als de vorige af zonder dat men tot een vergelijk kwam en Crommelin liet, daar de Raden bij hunne weifelende of liever dubbelhartige houding bleven volharden en hij vermeende toch iets te moeten doen om verder te kunnen gaan, bij trommelslag den volke bekend maken, dat hij het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
interims-bestuur had aanvaard; - doch Verschuer gaf bevel de tamboers in arrest te nemen en liet daarop door de tamboers der staatsche roepen onder gewapend geleide, hetzelfde van hem publiceren, terwijl hij in de vergadering van den 15den September zich over het gedrag van Crommelin beklaagde, daar hij uit de met dezen laatste gehouden conferentie vermeend had, dat de Commandeur toe zou geven en slechts pro forma protesteren. Indien men echter de in de notulen uitvoerig opgeteekende conferentie oplettend naleest, komt men tot de overtuiging dat Verschuer de beleefde wijze waarop Crommelin zijn regt verdedigde voor toegeven opnam. De Raden wenschten den heer Verschuer geluk met het aanvaarden van het provisioneel bestuur en drukten den wensch uit, dat het verschil met den Commandeur in der minne mogt getermineerd worden; zij namen den schijn aan als of zij zich in deze kwestie geheel onzijdig wilden houden, doch hunne ware gezindheid bleek o.a. uit de hevigheid, waarmede zij den tweeden secretaris Jan Nepveu die bij ongesteldheid van Du Fay als eerste fungeerde, behandelden toen deze, uit naam van den Commandeur, een protest indiende en mede voor zijn persoon tegen de wettigheid der vergaderingen, onder het praesidium van Verschuer te houden, getuigde. Men zag hierin eene beleediging dat het Hof werd aangedaan en dien ten gevolge werd Nepveu in zijne bediening geschorst. Baron van Verschuer grondde zijne aanspraak op het bewind op het volgende: de resolutie der Societeit had betrekking op de vervulling van het interimsbestuur bij het overlijden van Mauritius; nu echter bestond er een andere toestand: het provisioneel bestuur was, terwijl Mauricius nog leefde, door Commissarissen aan von Spörche opgedragen - en bij diens overlijden bleef echter het provisioneel bestuur bestaan en hij Verschuer, als in rang op von Spörche volgende, was alzoo bevoegd om in zijne plaats op te treden, enz. enz. Von Spörche zelf had het nimmer zoo begrepen; bij ongesteldheid had hij de vergaderingen niet door Verschuer maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door Crommelin laten convoceeren en met dezen heer ook steeds over de bestiering der zaken ‘gebesoigneerd.’Ga naar voetnoot(*) Crommelin leverde verscheiden malen protest tegen een en ander in - doch bukte voor de overmagt en begaf zich naar zijne plantaadje, daar hij als Commandeur geen zitting wilde nemen in vergaderingen, die hij onwettig achtte. Het Hof was hierover zeer gebelgd en beklaagde zich over die handelwijze bij H.H.M., doch Crommelin gaf een omstandig berigt van het gebeurde aan de Directeuren der Societeit. De zaken gingen vervolgens weder haren ouden gang; het Hof van Policie en Criminele Justitie en de andere Collegien hielden hunne gewone zittingen; slechts de Raadsheer Strübe, de schoonzoon van Mauricius, onttrok zich aan het bijwonen der vergaderingen, omdat hij het interimsbestuur van Verschuer als onwettig beschouwde. Het wegloopen der slaven nam hand over hand toe; om dit te keer te gaan, werden de militaire posten in de divisien versterkt of nieuwe opgerigt - doch om de bezwaren, er aan verbonden, voornamelijk die, om ze steeds behoorlijk van vivres te voorzien, werden zij soms na een korten tijd weder opgeheven; den 16edn Januarij 1753 had er een aanval der wegloopers op de bergwerkers aan den grond Victoria plaats. Deze aanval kostte den Societeits-Directeur Brendel het leven; hij benevens een militair werden doodgeschoten en de Directeur der Mijn-Compagnie door een pijl gekwetst. - Eerst na een hevig gevecht trokken de wegloopers af, doch voerden twee negerinnen, vier kinderen der mijncompagnie en drie negers van Brendel mede; eene negerin met haar kind werd hun nog door de militairen afgenomen. Den 31sten Januarij 1753 kwam er berigt èn van de Prinses Gouvernante èn van de Directeuren der Societeit; de usurpatie van het bewind door Verschuer werd ten hoogste afgekeurd, en ontving hij ernstig bevel om zich te vergenoegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met het commandement der troepen en den Commandeur Crommelin over te laten al 't geen het Gouvernement ad Interim buitendien was concernerende.’ Het gedrag van Crommelin werd zeer geprezen en aan den tweeden Secretaris Jan Nepveu hooge lof toegezwaaid. - De heer Crommelin bevond zich op zijne plantaadje Rust en Werk, toen deze tijding aankwam. Door Nepveu hiervan verwittigd, begaf hij zich terstond naar Paramaribo, convoceerde de leden van het Hof en, na hun in de vergadering van den 2den Februarij 1753 den inhoud der brieven van de prinses Gouvernante en der Directeuren te hebben medegedeeld, nam hij het bestuur van Verschuer over. De leden van het Hof poogden zich te verontschuldigen met te betuigen dat: ‘sy alles gedaan hadden uit vrees voor de magt, die dien heer (Verschuer) in handen had, door dien de troupen onder syn commando stonden, waartegen sy sich niet hadden durven opposeeren.’Ga naar voetnoot(*) Crommelin merkt hierover in zijn dagboek het volgende aan: - ‘wat een elendig excuus! - en te gelijk wat een perfidie! - doch waar zijn luiden, die alle eer en schaamte hebben afgelegd, niet toe capabel! de heer Colonel was het nooit in de gedachte gekomen om het Gouvernement aan zich te trekken, was het hem niet in 't hoofd gebragt door de voorstanders der Cabale, die dag en nacht gewoeld hebben tot se die saaken so verre gebragt hadden.’ De heer Strübe, die nu weder de vergadering bijwoonde, verklaarde dat hij van den beginne van oordeel was geweest, dat de orders der Societeit moesten worden opgevolgd, waarom hij tegen het Interims-bestuur van Verschuer had geprotesteerd en geen zitting had willen nemen; Nepveu nu weder in zijn ambt hersteld, wilde zich niet verantwoordelijk stellen voor hetgeen op de Secretarie geschied was, tijdens hij de facto door het Hof uit zijne bediening was gezet; de Raden beweerden dat hij niet door hen ontzet, maar slechts geschorst was, omdat hij de wettigheid van het Hof niet erkennen wilde, doch zij wilden hem nu volgaarne erkennen. Verschuer toonde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich geneigd om met Crommelin de handen in één te slaan ter bevordering van het welzijn der kolonie - en uit zijne verdere handelwijze blijkt ten duidelijkste, dat Crommelin waarheid vermeldde, toen hij de voornaamste oorzaak dezer verwikkelingen niet aan Verschuer, maar aan de Cabale toeschreef.Ga naar voetnoot(*) De herstelling van Crommelin in het Interims-bestuur was velen leden der nog bestaande Cabale tegen de borst en de tekst, dien Ds. Doesburg den volgenden Zondag, 4 Februarij 1753, voor zijne preek nam, was zeer voor de tijdsomstandigheden gepast. - Die tekst was Zacharias 8, vers 16 en 17 en de inleiding uit Maleachi 2, vers 7 en 8; ‘doch’ schrijft Crommelin met zekere bitterheid, ‘hij had er het volgende vers wel bij mogen nemen.’Ga naar voetnoot(†) Dat de invloed der Cabale nog verre van geheel geweken was, kan men uit verscheidene handelingen zeer goed opmerken: de schippers o.a., die wel bij de proclamatie van Verschuer gevlagd hadden, deden dit niet bij die van Crommelin; slechts een Rotterdammer, kapitein Boudewijn, deed vreugdeschoten en slechts drie heschen de vlag; Mevrouw Scherping en andere Cabalisten hadden den schippers vrees aangejaagd door de bedreiging, ‘dat wie het minste bewijs van vreugde sou geeven geen vat suyker noch koffy meer van hen zou ontvangen.’Ga naar voetnoot(§) Over de publicatie, waarbij Crommelin aan de bevolking bekend maakte, dat hij het Interims-bestuur had aanvaard, vielen hevige woordenwisselingen in het Hof voor; de Raden achtten zich gekrenkt èn omdat zij er niet in gekend waren èn om sommige uitdrukkingen in de publicatie;Ga naar voetnoot(**) Crommelin beantwoordde hun geschrift den 1sten Maart met klem en nadruk; de Raden zagen er nieuwe beleedigingen in - en eindelijk verklaarde Crommelin zich niet langer met een nutteloozen pennestrijd te willen ophouden. Gedurig ontstonden er moeiten en verwikkelingen tusschen Crommelin en de beide hoven, en dit voornamelijk over de al | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of niet geldigheid der benoemingen tijdens de usurpatie door Verschuer; Crommelin wilde deze benoemingen niet erkennen en evenmin al hetgeen in den tijd van Verschuer was geschied. De Raden zagen hun werk niet gaarne vernietigd en terwijl zij Crommelin beschuldigden van zich eene hoogere magt aan te matigen dan hem toekwam, dreigden zij niet met de behandeling der andere zaken te zullen voortgaan, tenzij hij toegaf en die benoemingen in status quo liet blijven. Toen Crommelin echter niet toegat, bleven zij, doch onder protest, de vergaderingen bijwonen,Ga naar voetnoot(*) maar maakten het den Interims-Gouverneur op allerlei wijzen zeer lastig. Ook in het Hof van Civiele Justitie rezen dezelfde bezwaren. Crommelin weigerde de sterke hand te verleenen ter uitvoering der vonnissen door dat Hof in den tijd van Verschuer geveld. De Raden daarentegen drongen hierop zeer aan; daar men van beide zijden niet wilde toegeven, werd de vergadering den 10den April 1735 door Crommelin geschorst.Ga naar voetnoot(†) Crommelin stelde daarop in de eerstvolgende vergadering van het Hof van Policie, den 25sten April, voor: om, totdat HH. M. hierop nader zouden beschikken, een provisioneel Hof van Civiele Justitie op te rigten of anders de zaken daartoe competerende, voor dien tijd op te dragen aan het Collegie van Kleine Zaken. Na lang wederstreven gaven echter de Raden van Civiele Justitie toe om, gelijk zij zeiden, de stremming der Justitie te voorkomen.Ga naar voetnoot(§) Onderscheidene nieuwe moeijelijkheden deden zich gedurig voor en belemmerden zeer den gang der zaken, zoo ontdekte men o.a. in de kerkekas een tekort van ruim ƒ1800, hetwelk ontstaan was door het slechte beheer van den nu afgetreden kerkmeester;Ga naar voetnoot(**) de kas der Weeskamer bevond zich mede in een droevigen toestand; de gagies van bedienden konden niet uitbetaald worden en de weesmeesters geen provisie erlangen; daarbij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden zij vaak in netelige gevallen gewikkeld, zoodat zij in de vergadering van het Hof 22sten Mei 1753Ga naar voetnoot(*) de sleutels overgaven en wenschten van hunne betrekking ontslagen te worden. Eerst nadat hun een voorschot verleend en ook sommige andere verzoeken werden toegestaan, lieten zij zich overhalen om hunne bediening te blijven waarnemen.Ga naar voetnoot(†) De kas tegen de wegloopers was mede van geld ontbloot, behalve de gewone enorme uitgaven, waren ook uit deze kas provisioneel betalingen voor het onderhoud der Staatsche troepen gedaan, waarom men zich nu per missive tot H.K.H. de Prinses Gouvernante wendde om die gelden uit de extra-ordinaire kas der Hoofd- en Lastgelden te mogen verhalen.Ga naar voetnoot(§) Behalve de reeds genoemde moeijelijkheden werd de taak der regering nog verzwaard door twisten tusschen de predikanten onderling en tusschen de predikanten en het Hof. Zekere Ds. Sporron had, zonder den kerkeraad hiervan kennis te geven, zijn ambt nedergelegd en wilde de kolonie verlaten;Ga naar voetnoot(**) doch nu werd hem door het Hof het verleenen eener pas geweigerd, zijn tractement ingehouden en deze zaak aan de beslissing van het Conventus Deputatorum opgedragen; Ds. Sporron gaf echter toe en daar hij de predikdienst nu weder waarnam, werd hem zijn ingehouden tractement uitbetaald en de verlofpas uitgereikt; de Luthersche predikant had een kind, waarvan de vader tot de Episcopale, doch de moeder tot de Gereformeerde kerk behoorde, gedoopt, en nu leverde de Gereformeerde Kerkeraad over deze daad zijn beklag in - daar hij zulks beschouwde ‘als kunnende strekken tot ondergang der Dominante kerk en waardoor de getolereerde allengskens zoude trachten zich op de puinhopen der Gereformeerde op te rigten’. Na langdurige discussienGa naar voetnoot(††) werd eindelijk deze zaak in der minne geschikt;Ga naar voetnoot(§§) in de vergadering van het Conventus Deputatorum werd een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brief van de Classis van Amsterdam gelezen, die van zoodanigen aard was, dat de Commissarissen Politiek verontwaardigd de vergadering verlieten en hunne verontwaardiging lucht gaven in de zitting van het Hof, hetwelk mede zeer geërgerd werd. In dezen bewusten brief waren, zooals het Hof dit kwalificeerde, ‘op ongefundeerde klagten en onware voorgevens beleedigende uitdrukkingen tegen de regering van Suriname vervat.’ De predikanten verontschuldigden zich wel, dat zij dergelijke klagten niet hadden gedaan - maar het Hof was toch zoo zeer geërgerd, dat het besloot eene missive aan de Eerwaarde Classis te zenden waarin het zijne verontwaardiging kenbaar maakte en er de volgende caracteristieke verklaring bijvoegde: ‘dat nooyt dergelyke klagten alhier aan de regering waren gedaen, maer dat dese ter contrarie ter liefde van Christus zeer veel alhier door de vingers heeft gezien en nog ziet en mitsdien gen. eerwaarde Classis verzocht den naam sodaenige predikant of predikanten, die dusdaenige ongefundeerde klagten hebben overgedraegen, te moogen weeten, enz.’ Er ontstond mede een hevige tweespalt onder de Hoog-Duitsche Joden: hunne regenten niet zeer met Crommelin ingenomen, dreigden met hun ontslag, en Crommelin, die zich niet zeer om bedreigingen bekommerde, nam dit ontslag in goeden ernst op en benoemde andere regenten, ‘die zeer wel naar den zin waren van het beschaafste gedeelte der natie, doch nu zochten eenigen van het gemeenste soort de afgetredene regenten op te stooken.’Ga naar voetnoot(*) Tevens trachtte men onder de hand onderteekenaars te werven op een zeker klaagschrift, dat men H.H.M. wilde toezenden;Ga naar voetnoot(§) de oude regenten weigerden de papieren en de kas over te geven en gedroegen zich zoo onbeschoft tegen den Interims-Gouverneur, dat hij, ter voorkoming van grooter wanorde, zich verpligt rekende, hen te laten arresteren en op het fort Zeelandia te brengen;Ga naar voetnoot(†) doch nu beging hun aanhang allerlei insolentien tegen den Gouverneur en vond steun in het Hof van Policie, want toen de Raad Fiscaal verlof | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vroeg om tegen hen te procederen, werd dit verlof hem geweigerd, terwijl de Raden Crommelin op nieuw beschuldigden, dat hij zijne magt te buiten ging.Ga naar voetnoot(*) De voorstellen door Crommelin om een grooten togt tegen de steeds aangroeijende wegloopers te doen, vonden sterken tegenstand; de Raden wenschten wel soldaten ter beveiliging hunner plantaadjes te erlangen, maar weigerden hiertoe geld of slaven af te staan; vele andere planters volgden het slechte voorbeeld door Hunne Edel Achtbaren gegeven en uit de telkens ingeleverde rapporten der Burger-officieren blijkt ten duidelijkste met hoeveel onwil en verzet er steeds gestreden werd. De moeijelijkheden voor Crommelin werden daarenboven nog door de in de kolonie aanwezige krijgsmagt vermeerderd; niet slechts was er gedurig twist tusschen soldaten, matrozen en burgers, maar zelfs de officieren gaven zich aan allerlei brooddronkenheid over en sloegen en mishandelden soms de burgers en hunne vrouwen op de publieke straat, ja bedreven meermalen verregaande baldadigheden in de huizen der burgers, die zoo geïntimideerd werden, dat zij niet eens durfden klagen uit vrees voor erger.Ga naar voetnoot(§) Hoewel Crommelin met vele moeijelijkheden te kampen had, werd aan den anderen kant zijne trouw aan de Societeit door Directeuren erkend en ontving hij van hen de meest vleijende bewijzen door de goedkeuring van zijn gedrag tegenover zijne tegenpartij, zoo werd o.a. op bevel van Directeuren den 4den Julij 1753 de Raad Fiscaal Mr. G. Curtius in zijn ambt geschorst, omdat zijne ingeleverde verdediging over zijn gehouden gedrag tijdens Verschuer niet voldoende werd gevonden, en werd de jegens Crommelin getrouwe heer Jan Nepveu tot Provis. Raad Fiscaal aangesteld.Ga naar voetnoot(†) Den 11den Julij kwam de tijding in Suriname aan, dat Mauricius over al zijne vijanden getriumpheerd had, daar op het advies, door den Hoogen Raad uitgebragt, Mauricius door de Staten-Generaal, bij resolutie van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den 13den Mei 1753, werd vrijgesproken van alle tegen hem ingebragte beschuldigingen, terwijl aan Salomon Duplessis werd medegedeeld, dat aan geene van de door hem ingediende rekwesten gevolg kon worden gegeven, weshalve zij als niet ingekomen zouden worden beschouwd. Duplessis werd bovendien veroordeeld om alle kosten te betalen, terwijl aan den Fiscaal der Generaliteit en aan Mr. Jan Jacob Mauricius de bevoegdheid werd verleend om Salomon Duplessis wegens laster te vervolgen.Ga naar voetnoot(*) Deze tijding verwekte groote neerslagtigheid onder de Cabalisten; zij toch hadden gewaand een steun tegen de Societeit en de Gouverneurs bij H.H.M. en den prins te vinden. De zending der Commissarissen en wat door dezen verordend werd, had hun in dezen waan versterkt en nu werden hunne verwachtingen verijdeld en hunne kracht was gebroken.Ga naar voetnoot(†) Was deze tijding voor Crommelin, den vriend van Mauricius, aangenaam en verheugde hij zich in de zegepraal van zijn vriend, ook hem werd eene schitterende overwinning over zijne tegenpartij bereid: den 29sten October ontving hij papieren uit het vaderland van gewigtigen aard, en reeds dien zelfden dag bragt hij in de vergadering van het Hof van Policie en Criminele Justitie eene missive ter tafel van H.H.M. de prinses Gouvernante, welke van het volgende belangrijke besluit kennis gaf, namelijk: ‘dat H.K.H. uit consideratie van de disputen en differentien tusschen den Interims-Gouverneur en de heeren Raden, deze laatsten allen ontsloeg, behoudens eer en waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
digheid.’ Toen de heeren Raden daarop door Crommelin werden bedankt, verklaarden zij, ‘dat het hun een sonderling genoegen was, dat het H.H.M. behaagd had haar van dat lastig ampt te ontslaan, waarin sy so lange het hadden bekleed niet als moeijelijkheid en verdriet hadden gehad.’ Na eenige wederszijdsche beleefdheidsbetuigingen, goed of kwalijk gemeend, werden de heeren door den Secretaris uit de Raadkamer geleid en daarna de andere bescheiden geopend: eene benoeming van negen nieuwe, raadsleden en eene algemeene amnestie ter zake van de twisten en oneenigheden tijdens het bestuur van Mauricius en te niet doening der daaromtrent gevoerde processen maakten er den voornaamsten inhoud van uit. Des namiddags werd die algemeene amnestie, bij trommelslag den volke verkondigd;Ga naar voetnoot(*) den 2den November 1753 had de installatie der nieuwe raden plaats;Ga naar voetnoot(†) 's avonds werd tot viering van den verjaardag der Prinses Gouvernante het Gouvernementshuis geillumineerd, aan de aanzienlijke ingezetenen door den Gouverneur een bal gegeven, terwijl de bedienden der Societeit en andere personen uit den burgerstand op een feestelijken maaltijd werden onthaald. Sedert zien wij een gansch anderen geest in de vergaderingen van de beide hoven heerschen. De gestadige twisten tusschen den Gouverneur en de leden dier hoven hadden nu weinig meer plaats; de zittingen kenmerkten zich door meerdere kalmte en waardigheid en zoodoende kon men ook geregelder de zaken behandelen en veel meer afdoen. Crommelin meldt daarvan in zijn dagboek van den 8sten Februarij 1754: ‘Bij gebrek aan affaires is het Hof te half elf gescheiden, 't welk overtuigend blijken geeft dat met de tegenwoordige heeren Raaden meer zaken in eene week worden afgedaan als met vorige in geheele maanden.’ Volgens de order der Prinses Gouvernante moest hetgeen op de beruchte ‘Verzoekpoincten van Redres’Ga naar voetnoot(§) besloten was als wet worden aangemerkt;Ga naar voetnoot(**) en volgens de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanschrijving van de Directeuren der societeit moest al hetgeen ‘in het politieke’ was geschied tijdens de usurpatie van het bewind door Verschuer voor ‘Nul en krachteloos en van onwaarde worden verklaard en weder voor zooveel des noodig op nieuw in deliberatie worden gebragt.’ Volgens aanschrijving van de Prinses Gouvernante, aan wie na het overlijden van Prins Willem den 4de de regeling der zaken in Suriname door H.H.M. was opgedragen, moesten de staatsche troepen die met de Commissarissen in 1751 in Suriname waren gekomen, nu naar Nederland terug keeren, doch daar de Directeuren der Societeit, in overeenstemming met de belanghebbenden, besloten hadden de krijgsmagt in Suriname te vermeerderen en van 300 tot op 600 man te brengen, werd aan de Militairen verlof gegeven in de dienst der Societeit over te gaan, van welk verlof velen gebruik maakten, zoodat er slechts ongeveer 100 man in Februarij 1754 de kolonie verlieten.Ga naar voetnoot(*) Tot onderhoud dier staatsche troepen, ter bestrijding der kosten voor hare terugreis naar Nederland en voor alle verdere buitengewone maatregelen: als, het zenden der Commissarissen ter vereffening der geschillen tusschen Mauricius en de kolonisten, enz. was veel geld noodig geweest, en niet slechts uit de extraordinaire kas daarvoor bepaaldelijk opgerigt, maar ook uit de kas tegen de wegloopers, uit die der Modique lasten enz. enz. waren tot dat einde gelden genomen die echter terug betaald moesten worden, zoodat eene nieuwe belasting alzoo onvermijdelijk werd geacht. Onderscheidene plannen werden gemaakt om die belasting zoo gelijk mogelijk te doen dragen; den meesten bijval verwierf een voorstel, dat in Januarij 1754 in het Hof besproken en ter goedkeuring aan de Societeit en H.H.M. en de Prinses Gouvernante | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar Nederland gezonden werd. Daar men hieruit eenigermate de opbrengsten der cultures en de vermoedelijke inkomsten der neringdoenden kan opmaken, laten wij het hier volgen: Het nieuwe Hoofdgeld à ƒ1 de persoon, kinderen 10 stuivers, terwijl Militairen van deze belasting werden vrijgesteld, werd
In Junij 1754 kwam er aanschrijving van HH. Directeuren der Societeit waarbij Mr. G. Curtius weder in zijn ambt als Raad-Fiscaal werd hersteld; Jan Nepveu als Tweede Fiscaal en en als Fiscaal bij den krijgsraad benoemd en tevens kennis werd gegeven, dat de Colonel der ruiterij, Pieter Albert van der Meer, vroeger Majoor in het regiment van den Paltsgraaf van Birkenfels tot Gouverneur-Generaal van Suriname aangesteld, in het laatst van Mei 1754 naar de kolonie zou vertrekken. Bij deze kennisgeving werd Crommelin op vleijende wijze dank gezegd voor zijne vele trouwe diensten der Societeit bewezen en ontving hij als belooning eene verhooging van zijn tractament met ƒ1600 's jaarsGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 21sten October 1754 landde de nieuwe Gouverneur-Generaal P.A.v.d. Meer en werd met de gewone plegtigheden ontvangen. Bij den gelukwensch, door Crommelin den nieuwen Gouverneur toegebragt, gaf Crommelin een overzigt van de moeijelijke omstandigheden waarin hij verkeerd had door de gedurige verschillen met de leden der beide hoven, de usurpatie van het bewind door Verschuer en de hachelijke tweedragt die de kolonie verscheurde - doch hij erkende dat er eene groote verbetering was gekomen sedert de door de Princes Gouvernante gemaakte schikking, waarbij nieuwe Raden waren aangesteld en zelfs getuigde hij, dat er thans niet slechts vrede, eendragt en vriendschap in de beide hoven maar ook tusschen de ingezetenen onderling heerschten.Ga naar voetnoot(*) Van der Meer, die den 22sten October het bewind aanvaardde, trachtte naar zijn beste weten met alle kracht het welzijn der kolonie te bevorderen. Reeds eenige dagen vóór zijne komst was het gerucht verbreid, dat de Spanjaarden aan de Orinoco vijandige bedoelingen tegen de Hollandsche kolonien in den zin hadden. De Gouverneurs van Berbice en Essequebo berigtten zulks aan den Gouverneur; andere tijdingen schenen dit gerucht te bevestigen: men sprak er van, dat de Spanjaarden met vijf of zes oorlogschepen op weg waren om Curaçao te overrompelen; men had een vreemd zeil gezien van een schip, dat drie dagen lang op de hoogte van Suriname kruiste. Van der Meer achtte zich verpligt maatregelen van voorzorg te nemen, doch nu kwamen ook weder spoedig de oude kwestien voor den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dag: het Hof maakte bezwaar over de kosten en vermeende, dat deze volgens het 27ste art. van het octrooi alléén door de Societiet gedragen moesten worden; de schippers betoonden zich ongezind om, ter beveiliging van de kolonie, van legplaats te veranderen en het was zeker eene groote uitkomst toen het eindelijk bleek, dat de geruchten valsch waren geweest, de vrees alzoo ongegrond was en men alzoo de verdere maatregelen kon staken.Ga naar voetnoot(*)-Ga naar voetnoot(†) De nieuwe belasting in Januarij 1754 voorgesteld, bleek nog niet voldoende te zijn, daar er o.a. nog ƒ90,000 moest worden betaald aan achterstallen wegens de kosten van het zenden van Commissarissen enz.; men besloot deze alzoo tot het dubbele van het primitief bedrag te verhoogen;Ga naar voetnoot(§) de uitvaardiging dezer belasting geschiedde echter eerst in Augustus 1756.Ga naar voetnoot(**) In December 1755 werd ook eindelijk aan de herhaalde aanvraag van de opzigters der gemeene weide gehoor gegeven en de houders
jaarlijksche contributie opgelegd.Ga naar voetnoot(††) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tijdens het bestuur van van der Meer werd ook op het voorstel van Crommelin, die reeds vóór de komst van van der Meer hier op aangedrongen had, gevolg gegeven aan het plan der HH. Directeuren, om eene nieuwe kolonisatie aan het Oranjepad bij Para te beproeven. Directeuren der Societeit stelden zich veel goeds hiervan voor en zij hadden dan ook de Prinses Gouvernante tot hun gevoelen overgehaald, zoodat H.K.H. dat plan sterk aanbeval. De vroegere mislukkingen om alzoo eene voormuur tegen de wegloopers op te rigten en die wij op bladz. 112 enz. vermeld hebben, hadden tot het doen eener nieuwe proefneming niet afgeschrikt. Men zou, nu geleerd door vroegere teleurstellingen, betere maatregelen van voorzorg nemen. In Augustus 1754 had men een getal van 80 slaven, waaronder 30 vrouwen, gekocht en liet dezen onder opzigt van twee blanken kostgronden aanleggen.Ga naar voetnoot(*) In December 1754 werden door van der Meer, in overleg met het Hof van Policie, nadere bepalingen vastgesteld voor diegenen, die zich op het Oranjepad wilden vestigen. Hun zou hoornvee en eenige levensmiddelen en andere benoodigdheden worden verstrekt, en zouden geschikte woningen voor hen gemaakt worden; zij zouden de noodige slaven erlangen enz., enz., daarentegen moesten zij zich verbinden 10 jaren achtereen op het Oranjepad te blijven wonen. Eerder vertrekkende, verloren zij de hun toegekende voorregten en zouden tot terugbetaling van het reeds genotene kunnen genoopt worden. Een Duitscher, baron von Bulouw, werd als burgemeester benoemd, met de bepaling dat hij met twee schepenen, uit het midden der zich aldaar vestigende volkplanters te kiezen, een soort van bestuur zou uitmaken. Aan Bulouw, die tevens als secretaris fungeren moest, werd hiervoor eene som van ƒ150 in het jaar toegekend terwijl hij tevens voor iedere persoon, die hij tot nederzetting aldaar zou overhalen, eene gratificatie zou ontvangen.Ga naar voetnoot(†) Die nederzetting scheen in het eerst wel te slagen; de toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekende voordeelen hadden verscheidene personen uitgelokt, zich aldaar te vestigen. Dat dit getal schielijk toegenomen was, blijkt o.a. uit de rapporten, door Commissarissen uit het Hof van Policie, na hun bezoek aldaar, uitgebragt. Zij toch stelden voor: om in plaats van twee - vier schepenen te benoemen en, door eene behoorlijke instructie der regtsmagt van burgemeester en schepenen, te bepalen, om een chirurgijn, een predikant en een schoolmeester aan te stellen, eene soort van weeskamer en een vendukantoor op te rigten, enz., enz., en zij getuigden tevens dat rust, vrede en eensgezindheid onder de kolonisten heerschten.Ga naar voetnoot(*) Waren die eerste berigten gunstig, zij werden helaas spoedig door slechte vervangen. De vrede, rust en eensgezindheid duurde slechts kort. Weldra kwamen er klagten der kolonisten over den burgemeester Bulouw en diens aanmatiging, dan eens over de schepenen en over den chirurgijn, dan weder van deze authoriteiten over de burgers; de slaven werden soms deerlijk mishandeld en sommigen liepen weg en waren niet gemakkelijk te achterhalen. De notulen van dien tijd zijn met de discussien over de kolonisatie van het Oranjepad opgevuld. Van tijd tot tijd werden de ergste onruststoorders veroordeeld om eene maand of 14 dagen in ‘de ketting’ aan het pad te werken of lijfstraffen te ondergaan, doch het baatte niet; evenmin hielp de maatregel om Burgermeester Bulow tegen wien de klagten vermenigvuldigden in Januarij 1756 af te zetten en eene andere regering aan te stellen. Eindelijk zag men het in: het terrein met hooge onvruchtbare zandbergen en dalen, die bij regentijd in kleine meeren werden herschapen, was ongeschikt; het hout voor de op te rigten woningen moest van elders komen en zelfs bij de verstrekking van de, volgens het project tien jaren lang aan te voeren, levensmiddelen, moesten de bewoners zich kommerlijk behelpen. En hoe moest het later gaan, indien die toevoer ophield? reeds nu heerschte onder hen vele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ziekten, die hen den arbeid onmogelijk maakten, - ‘Het etablissement voldoet niet, het geeft geen nut tegen de wegloopers en veroorzaakt harddrukkende en ruïneuse lasten voor de kolonie’, was de gedurig herhaalde klagt in de vergaderingen van het Hof. Noode ging men er toe over om aan de aanvraag voor meerdere slaven te voldoen. Aan het verzoek om een predikant en een schoolmeester werd bijna niet gedacht en spoedig besloot men der Societeit de opheffing dier kolonisatie te verzoeken.Ga naar voetnoot(*) Gedurende het bewind van van der Meer werden ook groote togten tegen de wegloopers voorgesteld en ondernomen, doch meestal zonder goed gevolg, en het denkbeeld van een met hen te beproeven vrede begon reeds meer bijval te erlangen dan dat het ten tijde van Mauricius door hem voorgesteld verwierf. Van der Meer wenschte zoo veel mogelijk orde in de onderscheidene collegien en instellingen te bevorderen; zulks was echter steeds in Suriname eene moeijelijke taak. Zeer beklaagde zich de Gouverneur in zijn dagboek o.a. over de slechte en nonchalante wijze waarop de Commissarissen van kleine zaken vergaderden en de zaken behandelden. Op zekeren tijd lagen er sedert 14 dagen op het kantoor van den secretaris 55 sententien om executie, waaraan de teekening ontbrak en op dat van den exploiteur 41 stuks.Ga naar voetnoot(†) De zaken der weeskamer waren en bleven ook zeer verward. De weesmeesters klaagden gedurig over insultes hun door belanghebbenden aangedaan, doch het bleek duidelijk, dat de aanleiding hiertoe niet ontbrak, daar zij weldra om hunne slordige administratie ontslagen werden en toen niet in staat waren om behoorlijk rekening en verantwoording te doen en daarom op het fort Zeelandia een geruimen tijd in arrest werden gezet. Provisioneel werden toen door van der Meer twee andere weesmeesters aangesteld en een plan tot het op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rigten eener nieuwe Weeskamer aan Directeuren der Societeit medegedeeld, waartoe dan ook, doch eerst na den dood van van der Meer, besloten werd.Ga naar voetnoot(*) Van der Meer wenschte ook aan het meermalen herhaald verzoek van de Classis van Amsterdam, om toch eindelijk een begin te maken met de verkondiging van het Evangelie aan Heidenschen slaven, te voldoen; tot aanmoediging hiervan deelde hij, in de vergadering van het Hof den 18den December 1755, de wijze mede, hoe daaromtrent in de Oost werd gehandeld. Ernstig en gemoedelijk drong hij der vergadering deze zaak ter overweging aan, doch zijn voorstel werd zeer koel ontvangen en onder den indruk daarover schreef hij in zijn dagboek: ‘ik moet tot mijn leedwezen zeggen, dat de Coloniers niet zeer religieus zijn,’Ga naar voetnoot(†) welke getuigenis zeer overeenstemt met dat hetwelk eenigen tijd later door het Conventus Deputatorum werd afgelegd en als volgt luidt: ‘Het moet Gode geklaagt zijn, dat de godsdienst hier te lande in plaats van eenigzints herstelt te worden jaarlijks meer en meer vervalt.’ Er was eene groote overredingskracht noodig om die mannen, welke gewillig premiën van ƒ50 en ƒ100 voor het dooden van een weggeloopen neger uitloofden, te bewegen eene som van ƒ200 à ƒ300 af te staan ter bezoldiging van een onderwijzer voor ‘de Heidensche en Mulatten kinderen.’ Hiertoe werd echter na vele discussien besloten, doch nu duurde het nog een geruimen tijd eer de geschikte persoon gevonden was, en toen hij eindelijk gevonden werd, laadde men zoo veel werk op zijne schouders door hem tevens als ondermeester op de gewone school aan te stellen, dat de ‘Heidensche en Mulatten kinderen’ weinige vruchten van dat onderwijs konden plukken. De predikanten spraken, wanneer zij in het Conventus Deputatorum waren gezeten, meermalen over deze zaak, maar veel meer dan er over te spreken deden zij niet; slechts bij uitzondering slechts een enkele keer vindt men iets van hunne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pogingen om den Heidenen het Evangelie te verkondigen vermeld. De onwil der meesters en het gebrek aan geld werden steeds als de voornaamste hinderpalen voorgegeven. In Holland, - zoo liep het gerucht -, waren erfmakingen ter bevordering van die prediking gedaan. Men besloot toen, om Ds. Veyra, die in 1755 eene reis naar Nederland zou doen, te magtigen aldaar een nader onderzoek daaromtrent in te stellen. Bij diens terugkomst deelde hij mede: ‘dat zekere de la Mourche voor dat doel “eene beurs” van ƒ17,000 aan de Waalsche kerk had gelegateerd, doch dat het niet gemakkelijk was die beurs los te krijgen.’ De eerwaarde heeren predikanten van Suriname beraadslaagden hierover en de algemeene opinie was, om die zaak levendig te houden, ‘omdat er mogelijk in het toekomende andere middelen zig konden opdoen als omdat men zou kunnen beproeven, of men niet uyt die beurzen iets tot augmentatie der predikanten-tractement hier te lande zou kunnen bekoomen.’Ga naar voetnoot(*). De predikanten, die in nuttelooze beraadslagingen den kostbaren tijd verspilden, in plaats van met de vrome Hernhutters de handen in een te slaan, om het rijk des Heeren uit te breiden, sloegen dezen met een argwanend oog gade. De vrome Hernhutters verkondigden met ijver en getrouwheid het Evangelie der genade aan de oude inboorlingen des lands, de Indianen, en de Heer zegende dien arbeid der liefde. De predikanten spraken op minachtenden toon over de bekeering van Indianen ‘die zoo ver weg woonden.’ Zij begroetten de vrome Hernhutters niet als mede-arbeiders in den wijngaard des Heeren; - integendeel, telkens leest men in de Acta van het Conventus, wanneer over dezen gesproken werd: ‘Men blijft hier tegen wakende’ - of - ‘zoo die menschen (de Hernhutters) zich mogten verstouten om iemand van de Gereformeerde Religie te verleiden zal men hierover aan het Hof klagen.’Ga naar voetnoot(§) Van der Meer had met vele moeijelijkheden te kampen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hieronder waren de gedurige verschillen tusschen de onderderscheidene authoriteiten niet de minste. Dan, kort duurde die strijd; zijne krachten namen af; het voeren van de teugels des bewinds werd hem eene zware taak, en weldra riep de Heer hem van het tooneel dezes levens af: den 16den Augustus 1756 presideerde hij voor het laatst de vergadering van het Hof van Policie, en reeds 8 dagen later, den 24sten Augustus 1756, blies hij den laatsten adem uit. Daar de Commandeur Crommelin in de maand Maart uit de kolonie was vertrokken om eene reis naar het vaderland te doen, liet de Raad Fiskaal Mr. G. Curtius de leden van het Hof bijeen roepen en deelde in die buitengewone vergadering het overlijden van Van der Meer mede; eene geheime missive van HH. Directeuren, die eerst na het overlijden van Van der Meer mogt worden bekend gemaakt, werd voorgelezen, en uit derzelver inhoud bleek, dat HH. Directeuren, bij absentie van Crommelin, den tweeden raad Fiscaal Jan Nepveu het Interims bestuur opdroegen, en, wat wel als eene bijzonderheid mag worden vermeld, de Raden van Policie namen hierin volkomen genoegen. Nepveu won hun advies in en nog in dezelfde vergadering werd de publicatie vervaardigd bij welke Nepveu zijn optrede als interims Gouverneur der burgerij bekend maakte. De geest van oppositie tegen Nepveu die voor weinige jaren zoo hevig was, scheen geweken te zijn. Slechts een korten tijd duurde dit Interims bestuur. - De definitieve uitvaardiging der verhoogde belasting, waartoe reeds onder Van der Meer in het vorige jaar besloten was, vond nu plaats.Ga naar voetnoot(*) De boete op het bedanken voor de betrekking van Raad van Policie werd van ƒ3000 tot ƒ6000 gebragtGa naar voetnoot(§); de Burgerwacht, die, in plaats van volgens het doel harer instelling, ongeregeldheid te voorkomen en tegen te gaan, integendeel tot vermeerdering daarvan bijdroeg, werd afgeschaftGa naar voetnoot(†); de hevige twisten onder de bewoners van het Oranjepad werden door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krachtige maatregelen voor een oogenblik bedwongen, doch berstten daarna des te heviger uitGa naar voetnoot(*); een groote togt tegen de wegloopers werd ondernomen, doch bleef zonder goed gevolg. Ziedaar de voornaamste bijzonderheden tijdens het korte Interims bestuur van Nepveu voorgevallen. Den 27sten December 1756 gaf Nepveu het Hof kennis, dat de heer Crommelin was geretourneerd en dat, volgens de acte van HH. Directeuren, het Interims bewind op hem moest overgaan, doch de leden van het Hof verklaarden hiertoe niet gezind te zijn; onder allerlei voorwendsels zochten zij de regtmatigheid hiervan te betwisten, en ofschoon Nepveu bepaald op de uitvoering van het bevel der societeit aandrong, bleven de Raden van Policie weigeren om ter vergadering te verschijnen, tenzij zij door Nepveu geconvoceerd werden. Eerst den 23sten Januarij 1757 gingen zij, na verscheidene conferentien, er toe over om Crommelin als Interims Gouverneur te erkennen, en den 7den Februarij 1757 presideerde hij als zoodanig de vergadering van het Hof van PolicieGa naar voetnoot(§). Den volgenden dag hield Crommelin eene rede waarbij hij den wensch der Directeuren naar eene goede verstandhouding tusschen hem en het Hof, naar onderlinge harmonie, vrede en vriendschap te kennen gaf. Hierop antwoordden de Raden, dat dit mede hun wensch was en dat zij genegen waren den Interims Gouverneur te respecteren - maar dat zij dan verwachtten ‘dat ook hun karakter voortaan door hem zou worden gemaintineerd.’Ga naar voetnoot(†) Crommelin was niet zeer bemind; zijne gehechtheid aan de Societeit, die hem dan ook ruimschoots met geld en eere beloonde, deed hem te veel in tegenspraak met de kolonisten komen. Spoedig vorderden belangrijke zaken de geheele aandacht. De opstand der slaven in de Tempatie-kreek, op bldz. 151-53 vermeld, bragt de kolonie in rep en roer, en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maatregelen om dezen opstand te stuiten, eischten zooveel overleg dat de andere kwestien daardoor voor een oogenblik op den achtergrond geschoven werdenGa naar voetnoot(*). Aan de onderscheidene collegien en ook aan bijzondere personen werd de vraag voorgelegd, hoe men het best tegen de steeds in aantal toenemende wegloopers zou handelen. Verschillende antwoorden kwamen hierop in; de voornaamste inhoud daarvan kwam hierop neder: De meesten waren voor strenge vervolging door militairen en burgers, verhooging der premies voor het vangen en dooden van weggeloopen slaven, zoo mogelijk vernietiging van het ‘gespuis’ - (officiele term), waartoe men volgens sommigen ook met goed gevolg een vrij corps van slaven kon oprigten, welken men daartoe de vrijheid schenken en in den wapenhandel oefenen moest; anderen stelden voor om te beproeven met een gedeelte der wegloopers vrede te sluiten; weder anderen wilden Fransche emigranten uitnoodigen om zich in Suriname, tegen genot van eenige voordeelen, op die punten te vestigen, waar zij als voorposten tegen de wegloopers nuttig konden zijn. - Heerschte over het een en ander verschil van gevoelen, in één punt waren allen het eens, namelijk: dat men de kosten zoo weinig mogelijk op de kolonisten moest brengenGa naar voetnoot(§). Van tijd tot tijd zijn deze maatregelen beproefd, slechts die van de vestiging van Fransche Emigranten is wegens de vele moeijelijkheden daaraan verbonden, achterwege gebleven. Den 15den September 1757 ontving Crommelin het berigt zijner definitieve aanstelling als Gouverneur, terwijl Nepveu, wiens verdiensten door de Societeit zeer op prijs werden gesteld, tot ontvanger der Hoofdgelden werd benoemdGa naar voetnoot(†). Niet slechts de Societeit, maar ook de heeren Deutz en Comp., de groote geldschieters, vereerden Nepveu met hun vertrouwen. Genoemd kantoor droeg hem en zekeren heer G. Kaeks op, om zijne belangen in de kolonie te vertegenwoordi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genGa naar voetnoot(*); en indien de een of andere planter zijne verhypothekeerde plantaadje of een gedeelte derzelve wilde verkoopen en daartoe magtiging van het Hof verzocht, werd eerst het oordeel van de heeren Nepveu en Kaeks, als gemagtigden van de heeren Deutz en Comp., ingewonnen. In 1758 circuleerde in de kolonie een zeker geschrift, hetwelk men voorgaf eene copij te zijn eener op 30 April 1757 opgemaakte rekening-courant van hetgeen de planters aan het kantoor van Deutz schuldig waren. Volgens dit geschrift bedroeg het saldo daarvan de aanzienlijke som van ƒ4,628,365.12; de namen van vele der aanzienlijkste ingezetenen en voornamelijk van een groot aantal joden kwamen daarop voor. De gemagtigden der heeren Deutz beklaagden zich bij het Hof over deze handeling, waardoor verscheidene personen meer of minder gecompromitteerd werden, en noemden ‘deze notitie erronneus, valsch en gesupposeert.’ Crommelin zond eene onderschepte copij daarna naar de Directeuren der SocieteitGa naar voetnoot(§). Niettegenstaande de reeds op bldz. 233-36 vermelde voorzorgen ter verzekering van de regten der geldschieters genomen, kwamen er spoedig klagten van het kantoor J.F. Marselis, opvolger van Deutz, over gepleegde kunstenarijen in het priseren der plantaadjes, welke kunstenarijen bij verkoop van verhypothekeerde plantaadjes aan het licht kwamen.Ga naar voetnoot(†) Ter voorkoming hiervan, werd door het hof den 8 Feb. 1764 besloten om: ‘de instructie der priseurs te scherpen en vooral de hand te houden aan de bepaling, dat het Hof iedere taxatie naauwkeurig zoude nagaan, van welk besluit den Directeuren der Societeit berigt werd gegeven, met het verzoek om naar hun vermogen het wankelend crediet der kolonie te schragen.Ga naar voetnoot(**) Doch dit crediet was zoo zeer geknakt, dat men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Amsterdam huiverig werd om gelden op Surinaamsche plantaadjes te leenen. Eerst na vele vruchtelooze pogingen bij verscheidene kooplieden, gelukte het eindelijk den heer van de Poll over te halen, om nog een millioen gulden à 6 pCt. op Surinaamsche plantaadjes voor te schieten.Ga naar voetnoot(*) Behalve het vaststellen van den interest op 6 pCt. 's jaars, hield dit project de voorwaarde in, dat het door den heer Harmen van de Poll verstrekte geld 10 jaren lang zou vaststaan, doch dat in de volgende 10 jaren telken jare 10 pCt moest worden afgelost. De interesten en aflossingen moesten in producten geschieden; de geldopnemer verbond zich ook om alle producten zijner plantaadje te consigneren aan het kantoor der geldschieters - welke van hunne zijde aan de aanvrage om levensmiddelen en provisien moesten voldoen. De makelaars zouden 2 ½ pCt courtageloon genieten. Na eenige wijzigingen werd dit project goedgekeurd.Ga naar voetnoot(§) Enkelen in Suriname zochten van het gebrek aan geld, dat aldaar zoo dikwijls voorkwam, partij te trekken door gelden tegen zeer hooge interesten te leenen, (woeker te drijven). Reeds vroeger waren meermalen bepalingen hier tegen gemaakt, o.a. in den tijd van den Gouverneur Joan Raye, die een placaat uitvaardigde tegen het nemen van hooge interesten, toen door sommigen 30, 40, 50, ja meer dan 60 pCt interest gevorderd werd.Ga naar voetnoot(†) Het door gemelden Gouverneur Joan Raye uitgevaardigd placaat werd thans vernieuwd en geamplieerd. Het nemen van hooger interest dan 8 pCt 's jaars werd verboden op de boete van ƒ500 voor de eerste overtreding, en ƒ1000 voor de tweede, enz.Ga naar voetnoot(**) Om in de schaarschte van contant geld te voorzien, werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het Hof voorgesteld om looden geld te laten vervaardigen, doch daar deze maatregel niet door de meerderheid goedgekeurd werd, trok men het voorstel weder in. Een ander voorstel om cartonnen of kaartengeld, met het kleine 's lands zegel voorzien, te doen maken, vond meerder bijval en weldra ging men hiertoe over. In de vergadering van het Hof van 19 Mei 1761 werd tot de eerste uitgifte van dit kaartengeld besloten, namelijk voor ƒ12,000 - Surin. - 4000 stuks à ƒ3.Ga naar voetnoot(*) Spoedig werd er meer van dit papieren geld, hetgeen in eene groote behoefte voorzag, gemaakt; reeds in hetzelfde jaar besloot men herhaaldelijk tot nieuwe uitgifte er van: volgens resolutie van 12 Sept. 1761 voor ƒ10,000 in kaarten van ƒ2 ½. 4 Oct. 1761 voor ƒ10,000 in kaarten van ƒ2 ½. 4 Dec. 1761 voor ƒ20,000 in kaarten van ƒ2 ½Ga naar voetnoot(§). In Februarij 1762 werd door het Hof een verzoekschrift aan H.H.M. gerigt, om een in Suriname alleen gangbare geldmunt te mogen hebben. Ofschoon Directeuren der Societeit dit verzoek ondersteunden, wezen H.H.M. het echter van de hand. Men ging daarop voort met het maken van kaartengeld, in October 1762 voor ƒ25,000 à ƒ2 ½. 9 Mei 1763 voor ƒ25,000 à ƒ2 ½. 20 Dec. 1763 voor ƒ120,000 à ƒ3. In Februarij 1764 voor ƒ100,000, als: voor ƒ30,000 à ƒ1 en voor ƒ70,000 à ƒ10, in Aug. 1764 voor ƒ50,000 à ƒ10. Een gedeelte van dit kaartengeld besloot men als eerste-hypotheek op huizen of andere vaste effecten uit te zetten voor den tijd van 3 jaren en tegen 8 pCt 's jaars. Hiervan werd spoedig gebruik gemaakt. Reeds den 6den December 1764 berigtte de ontvanger der Modique lasten, dat er voor ƒ83,113 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van genoemd kaartengeld op hypotheek geplaatst was, en van 1762 tot 1767 ontving de koloniale kas als interest daarvan ƒ48,188,13,14 1/5. Men bezigde het ook om publieke kantoren in staat te stellen de vereischte betalingen te doen. Men maakte er voornamelijk gebruik van om de kas tegen de wegloopers bij te staan; het eerst in 1765 met eene som van ƒ100,000.Ga naar voetnoot(*) Dit kaartengeld moest ieder in de kolonie in betaling ontvangen, doch de schippers konden het bij hun vertrek voor wissels op het kantoor der Modique lasten inruilen, waar men het tot betaling der bedienden gebruikte. De Directeuren der Societeit vonden echter zwarigheid in die gestadige vermeerdering van het kaartengeld en schreven daarom Gouverneur en Raden, om de som van ƒ100.000 - die aan de kas tegen de wegloopers geleend was, in te trekken en dit kaartengeld te verbranden.Ga naar voetnoot(§) Om eenigzins aan het gebrek aan contanten te gemoet te komen, zonden Directeuren, op verzoek van het HofGa naar voetnoot(†), van tijd tot tijd contant geld naar Suriname (in 1764 o.a. voor 16.400); doch zulks baatte niet: dit geld toch kwam naauwelijks in omloop of het verdween uit de kolonie door de betaling voor diverse goederen aan de schippers. Evenmin bragt de maatregel om ter faciliteering en aanmoediging tot aanvoer van contanten een agio of opgeld van 5 procent te stellen eenige gunstige verandering in den toestand van zaken.Ga naar voetnoot(**) Winkeliers en andere negotianten maakten daarop zelve kaartjes, een soort van bons, waarop zij naar willekeur sommen schreven. Het Hof wenschte wel dit onregelmatig betaal-middel door een verbod te doen ophouden; doch zij wezen op de moeijelijkheid om bij gemis hiervan met elkander af te rekenen. Toen Directeuren bleven aanhouden op de vernietiging van het kaar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tengeldGa naar voetnoot(*) gehoorzaamde men niet onmiddellijk, maar stelde de Societeit de voordeelen van het officiele kaartengeld voor oogen en vroeg haar verlof tot eene nieuwe uitgifte van ƒ350.000, die eindelijk toegestaan werd. Toen Crommelin het bewind aan van der Meer overdroeg, had hij getuigd dat thans niet slechts vrede, eendragt en vriendschap in de beide hoven, maar ook tusschen de ingezetenen onderling heerschteGa naar voetnoot(§). Weldra echter kwamen moeijelijkheden dien vrede, die eendragt en die vriendschap verstoren. Steeds waren het dezelfde oorzaken, slechts eenigzins door omstandigheden gewijzigd, als: verschil tusschen de Societeit en de Raden van Policie over de kosten der verdediging tegen binnen- en buitenlandsche vijanden, over de begeving van ambten, over de rangregeling tusschen Raden van Policie en societeits-ambtenaren als fiscaal, secretaris enz., en over de grenzen der regtsmagt in het straffen der miltairen in Communis delictums. De Gouverneurs, voorstaande de belangen der Societeit, die hen aanstelde en bezoldigde, kwamen daardoor ieder oogenblik in tegenspraak met de Raden van Policie, die van hunnen kant uitsluitend de belangen der ingezetenen op het oog hadden. Hoewel deze laatsten meermalen het regt aan hunne zijde hadden, zoo is het tevens niet te loochenen, dat zij - trotsche republiekeinen als zij waren, - vaak de geringste daad der Gouverneurs, waardoor zij vermeenden in hunne regten gekrenkt te worden, als despotismus uitkreten en daardoor dikwerf de uitvoering van een maatregel die in het algemeen belang was, belemmerden. Crommelin met een driftig en oploopend gestel, miste de tact om, bij verschil van gevoelens, zijne tegenstanders op minzame wijze te overtuigen of hen ten minste niet te verbitteren. Zijne mannelijkheid en degelijkheid van karakter echter, die hem den sterksten tegenstand niet deed vreezen, waar hij vermeende tot zelfstandig handelen geroepen te zijn, stelden hem in staat maatregelen in het belang der kolonie ten uitvoer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te leggen, waarvoor Mauricius was teruggedeinsd. Soms evenwel dreef hij stijfhoofdig zaken door, waartegen de Raden zich met regt verzetteden. Jegens de slavenbevolking was hij ‘on doit juger les esprits àpres leurs dates’ - niet kwalijk gezind en trachtte, doch vruchteloos, de verregaande mishandelingen dier armen tegen te gaan. De aanleiding tot een hevigen strijd in het Hof kwam van van de zijden der Societeit. Crommelin deelde in de zitting van het Hof van 11 Februarij 1760 mede, dat Directeuren der Societeit, in overleg met eenige belanghebbenden in Surinaamsche plantaadjes, (Amsterdamsche kooplieden) het plan hadden gevormd om op nieuw 600 man troepen ter versterking der reeds bestaande krijgsmagt naar de kolonie te zenden. De Raden oordeelden dat, bij den gehoopten vrede met de boschnegers, waardoor minder zoogenaamde commandos noodig zouden zijn, volstrekt geen behoefte aan zulk eene versterking der krijgsmagt bestond en dat men alzoo de ingezetenen niet noodeloos met meerdere kosten moest bezwaren. Dit oordeel der Raden werd aan Directeuren bekend gemaakt; doch deze heeren verleenden hieraan weinig aandacht of wachtten het zelfs niet af, want reeds den 26sten Junij 1760 berigtte Crommelin dat het vroeger genoemde plan ten uitvoer zou worden gelegd en dat men reeds de approbatie van H.H.M. hierop had verkregen. De Raden waren over deze handelwijze der Societeit verontwaardigd, niet slechts om reeds genoemde redenen, maar ook om de minachting, waarmede de Societeit hen, ‘die toch met den Gouverneur de wettige regering van Suriname uitmaakten’, behandelde. Zij rekenden zich verpligt om tegen alle infractie van het octrooi te waken en hier beging de Societeit eene nieuwe en alle vorige te boven gaande infractie. Artikel 27 sprak duidelijk: de onkosten der verdediging moesten door de Societeit gedragen worden. - Bij vroegere conventien waren hierin, doch echter immer na voorafgaand overleg, eenige wijzigingen gekomen, maar nu matigde zich de Societeit eene magt aan, die ter naauwernood bij een Despoot denkbaar was. In dit buitengewone geval verlangden de Raden, dat de inge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zetenen werden opgeroepen om hun gevoelen er over te vernemenGa naar voetnoot(*). Crommelin verklaarde zich ten sterkste tegen eene oproeping der ingezetenen. Hij schetste met levendige kleuren de onrust en verwarring waartoe deze leiden kon; hij trachtte de Raden te doen inzien, dat het Hof niet geroepen was om te delibereren in hoeverre men zich aan de bevelen van den Souverein (H.H.M.) zou gedragen, maar slechts hoe die bevelen het best konden worden ten uitvoer gelegd; hij waarschuwde tegen de nadeelige gevolgen die uit dergelijke verschillen met den landsheer (de Societeit) konden ontsaan, en haalde tot bewijs daarvoor de vorige gebeurtenissen onder Mauricius aan. Hij wees ten slotte op den moeijelijken toestand waarin de kolonie kon geraken, indien eens onverhoopt de vrede met de boschnegers niet mogt tot stand komen. De Raden, op hunne beurt, antwoordden, dat zij in de door hen voorgestelde demonstratie geene oneerbiedigheid jegens den Souverein (H.H.M.) zagen, te meer daar zij vertrouwden, dat indien H.H.M. goed omtrent de zaken waren ingelicht, zij zich haasten zouden om dit onregtvaardig besluit in te trekken; de Raden wenschten mede gaarne met den landsheer (de Societeit) buiten verschil te blijven, maar waar deze het octrooi schond, konden zij, volgens eed en pligt, hierin niet stilzwijgend berusten; zij vonden geen vrijheid de ingezetenen met meerdere lasten te bezwaren, - en indien het der Societeit te zwaar viel, om, volgens het octrooi, zelve voor de verdediging der kolonie te zorgen, dan immers stond het haar vrij om het regt van eigendom derzelve aan den souverein (H.H.M.) over te dragen. Dit éénstemmig oordeel der Raden (slechts de Commandeur de Bauverser koos in dit verschil de zijde van den Gouverneur) werd in schrift gebragt en aan H.H.M. opgezondenGa naar voetnoot(§). In December 1760 bragt de Gouverneur deze zaak op nieuw ter sprake. Hij verdedigde de Societeit tegen den blaam, dat zij als in den blinde rondtastte en verklaarde, dat zij integen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deel volgens bepaalde beginselen en met kennis van zaken handelde. Zij had, vervolgde Crommelin, tot grondslag genomen, de opbrengst van de kas tegen de wegloopers in 1757, wanneer deze ƒ205,974,18 bedroeg, en hieruit kon het onderhoud worden bekostigd; mogten die kosten onverhoopt meer beloopen, dan zou de Societeit misschien wel weder ¼ daarvan willen dragen; daarbij was de versterking der krijgsmagt in meer dan een opzigt nuttig. - Men zou toch daardoor in staat worden gesteld om hier en daar militaire posten op te rigten; de zekerheid en veiligheid der Kolonie zou toenemen, dan ook kon, zonder gevaar, de kolonisatie aan het Oranjepad, waartegen de Raden steeds zoo veel bezwaar hadden gehad en die ook zoo weinig aan het oogmerk voldeed,Ga naar voetnoot(*) geheel worden opgeheven; en daar de kosten voor die kolonisatie de eenige waren, die nog uit de Extra-ordinaire kas moesten worden betaald, zou die kas kunnen vervallen en het batig saldo er van in de kas tegen de wegloopers worden gestort.Ga naar voetnoot(§) De Raden antwoordden, dat zij bij hunne ontevredenheid jegens de Societeit bleven volharden. Niettegenstaande hun herhaald protest, had zij toch de troepen gezonden en nog daarenboven bij de werving er van slecht toegezien, daar er verscheidene kinderen, Joden en oude lieden, tot de dienst onbekwaam onder waren. De opheffing der kolonisatie was geene gratie: de 10 jaren, waartoe men tot hulp en ondersteuning verbonden was, waren verstreken, men was verder tot niets verpligt; de opheffing der extra-ordinaire belasting was reeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lang begeerd en toegezegd. De Raden hoopten nog op gunstige beschikking van H.H.M. Hunne aangevoerde bezwaren toch waren, naar hunne meening, zóó gegrond, dat, ‘hoe habile en subtiele pennen ook van de kant van Haar Edele Groot Achtbaare, als naar gewoonte, sullen geëmployeerd worden, de kragt der eenvoudige waarheid en gezonde reden, altoos zal door de nevelen van kunstige raisonnementen doorstralen:’Ga naar voetnoot(*) De heeren Raden werden echter in deze verwachting bedrogen. Den 14den Junij 1762 deelde Crommelin mede, dat H.H.M. bij hunne resolutie van 21 December 1759, betreffende de overeenkomst tusschen de Societeit en eenige voorname geinteresseerden, bleven persisteren. Daar de Raden voorzagen dat verdere tegenstand nutteloos zou zijn, verklaarden zij na eenig beraad, den 14den Julij 1762, dat zij aan de orders van H.H.M. zouden gehoorzamen.Ga naar voetnoot(§) Nog onder den indruk dier onaangename stemming door het hier boven verhaalde veroorzaakt, rezen er nieuwe geschillen tusschen de Societeit en de Raden, en zulks nu over het tractement der predikanten. Daar het, gelijk wij vroeger reeds aanmerkten, moeijelijk was, om ‘geschikte sujetten’ voor dat ambt in de Kolonie te verkrijgen, was er besloten, dat de predikant, die door Directeuren der Societeit geëngageerd werd om naar Suriname te gaan, voor reiskosten enz. een don gratuit van ƒ600 zou ontvangen en in de Kolonie, behalve zijn tractement, vrije woning en twee slaven te zijner dienste. De Raden die bezuiniging wenschten, rekenden zich over deze kosten bezwaard, en verzochten Directeuren bij missive het don gratuit in te trekkenGa naar voetnoot(†). Het antwoord dat zij daarop ontvingen was scherp en bevatte o.a. de volgende zinsnede: ‘dat bij haar minder ijver en genegenheyt tot opbouwing van Gods kerke en verbreidinge van de leere der zaligheyt werd bespeurt dan bij haar voorzaaten die van tijd tot tijd de predicanten tractement zoo hebben vermeerderdGa naar voetnoot(**).’ Vooral deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zinsnede gaf aanstoot. Toen Crommelin later (9 Feb. 1764) de belangen der predikanten wilde voorstaan, en daartoe sprak hoe dezen, indien men het hun vroeger toegestane thans bleef weigeren, moeijelijk op fatsoenlijke wijze in Suriname leven konden enz. gaf de verontwaardiging der raden zich lucht in de hevigste bewoordingen. ‘Godt de Heere’; zoo spraken zij: ‘geeft toch in zijn goedertierenheyt mannen nae zijn hart, die geen Mercenaires zijn, Herders, die haare schaapen hoeden, als van outs den apostel Paulus, die het werk zyner handen voegte by den heyligen dienst, dat andere mede dede, schoon dat hier niet wert gerequireert; van hetgeen een predikant hier krijgt als hij niet brassen wil, en veel wijn gebruyken, kan hij zeer wel leven, met de kinderen die Godt hem geeft, die haar zegen meede brengen. De Raaden zijn 't niet eens met Sijn WelEd. Gestrenge dat alles veel kostbaarder is geworden, als voorheen, en de gulhartigheyt zoo niet meer bij de gemeente zou zijn, als voor deesen; het is wel waar, dat lekkernyen, fyne wynen, en al was het maar gemeene rooyen, dat het gebruyk daervan kostbaar is, maar dat zyn zaaken die predikanten in profusie niet behoeven te gebruiken.’ - ‘Zoo de Dominees het hier dan zoo slegt hebben, wat zal men seggen van officieren, jaa Lieut. Colonels, die noch alles en alles gerekent, het inkoomen van een leeraar niet hebben, en evens met veel éclat moeten leven? - Is 't dan maar om het hebben te doen, en zyn de predikanten dan alleen nooijt te vergenoegen?’ Omtrent den aandrang der Societeit hiertoe merkten de Raden aan: ‘De milddadigheden zijn faciel wanneer men er niets toe contribueert, Haar Edel Groot Achtbaare hebben het maar voor 't zeggen, maar uyt de cassa van de ingeseetenen moeten de betalingen koomen.’ Dat deze weigering van het don gratuit en de heftige taal daarover door de Raden gevoerd, eigenlijk meer voortsproot uit wrevel jegens de Societeit dan uit onwil jegens de predikanten, blijkt o.a. daaruit, dat kort hierna meermalen, bij resolutie, een douceur aan predikanten werd toegekend door het Hof zelf of wel door de ingezetenen op voorgang van Gouverneur en Raden, zooals wij in het Journaal van Crommelin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lezen: ‘Vermits de Fransche Dominé Sugnens het op bededag zoo wel ingericht hadde, heeft de heer Gouverneur en Raden van Policie hem een present van ƒ500 geschonkenGa naar voetnoot(*)’. ‘5 November 1766. De heeren Raaden en de meeste ingezetenen zeer voldaan zijnde geweest over de predecatien door Ds. Rogère, Sügnens en den Luyterse Ds. Zegerquist op gepasseerde Beededag, den 29sten October, hebben dezelve Raaden en vele andere voorname ingezetenen een beurs van ƒ2100: = bij malkanderen verzamelt, en aan ieder der drie predikanten Ds. Rogère, Sügnens en Zegerquist een present van ƒ700 = gedaanGa naar voetnoot(§).’ ‘4 Februarij 1767. In de vergadering van het Hof werd besloten om daar er eene vacature te Paramaribo bestond en de predik-dienst aldaar van tijd tot tijd door Ds. Johanson, wiens standplaats aan de Commewijne was, werd waargenomen dezen voor elke predikdienst ƒ40,- toe te leggenGa naar voetnoot(†).’ ‘9 December 1767. Bij het voortduren der vacature zoo gegeschiedt de dienst alleen door den eenigen Nederduitschen en den Franschen predikant waarom het Hof hun als douceur of nieuwjaarsgift ieder ƒ600,- toekentGa naar voetnoot(**).’ ‘Ds. Sugnens werd den 11den Aug. 1768 door het Hof voor de getrouwe waarneming der predikdienst ƒ600,- toegelegd.’ En daar er toch moeijelijk predikanten voor Suriname waren te vinden, werd in 1767 hun tractement verhoogd (voor de stad) op ƒ2200,- zonder vrije woning, en voor de distrikten ƒ1700,- met vrije woning. Het weduwen pensioen bedroeg ƒ500,-Ga naar voetnoot(§§). De heerschzucht van sommige, en het losbandig gedrag van enkele predikanten gaven meermalen ergernis. Gedurig ontstonden er geschillen. Crommelin klaagt in zijn dagboek hierover verscheidene keeren en de notulen en de acta Conventum maken er dikwijls melding van. De Hervormde predi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kanten beklaagden zich ook nog al eens over de Lutherschen, die zij van aanmatiging en zucht om de predominante kerk te overvleugelen beschuldigden. Deze laatsten beweerden daarentegen immer dat zij niet buiten en boven hun privilegien gingen. Het doopen van kinderen van ‘nonconformisten’, het oprigten eener Luthersche school, het doen van collecte tot onderhoud van kerk en armen, waren de voornaamste zaken waarover de verschillen liepen. Crommelin trachtte zoo veel mogelijk vrede en eendragt onder hen te herstellen en vond in deze bij de Raden ondersteuningGa naar voetnoot(*). Het schoolbezoek werd door predikanten en anderen daartoe door den kerkeraad gecommitteerden vrij getrouw waargenomen. Zelden leest men in de verslagen daaromtrent gunstige getuigenis over de Hollandsche school, daarentegen was men doorgaans over den Franschen en ook over den Mulatten onderwijzen wel te vreden. De kerkeraad stelde in Augustus 1767 voor om tot aanmoediging der schooljeugd eene prijsuitdeeling te houden. In 1768 had deze voor het eerst plaats en werd sedert meermalen herhaald.Ga naar voetnoot(§) Met medewerking der classis van Amsterdam werd op verzoek van het Conventus Deputatorum eene overeenkomst aangegaan met het Aalmoezeniershuis te Amsterdam om, tegen eene tegemoetkoming van ƒ100 's jaars, jongens uit het Diakoniehuis van Paramaribo op te nemen en aan deze jongens in genoemd Aalmoezeniershuis eene goede christelijke opvoeding te doen geven, een ambacht te laten leeren en hen later, zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij daartoe genegen waren, naar Suriname terug te zenden. Jongens boven de zeven jaren konden worden opgenomenGa naar voetnoot(*). Van dezen waarlijk goeden maatregel werd veel gebruik gemaakt. De stad Paramaribo werd van tijd tot tijd verfraaid en uitgelegd, en niettegenstaande de vermeerdering der woningen stegen de huishuren, daar de aanzienlijke inwoners hoe langer zoo meer de stad tot hunne vaste woonplaats verkozen en ook andere oorzaken bragten daartoe het hunne bij. De Portugesche Joden, wier bezittingen in plantaadjes verminderden, vestigden zich ook meer in Paramaribo, terwijl de Savane minder gezocht werd. Door de aankomst van vele Hoogduitsche Joden werd het kroost van Israël in Suriname zeer vermenigvuldigd. Deze beide gemeenten leefden echter van elkander gescheiden en wij vinden zelfs melding gemaakt, dat men kerkelijke straf uitoefende jegens hen, die eene andere Synagoge dan die van hunne eigene gemeente bezochten. Door sommige leden van het Hof werd een plan ontworpen en hetzelve ter goedkeuring naar de Societeit verzonden, om de Joden een afzonderlijk kwartier aan te wijzen - een zoogenaamde Joden wijk; directeuren verklaarden zich hier niet bepaald tegen, maar verlangden echter, dat men de aan de Joden verleende privilegien eerbiedigde - en er hadden verder wel discussien over plaats, doch het plan kwam niet tot uitvoeringGa naar voetnoot(§). Bruggen, aanlegplaatsen voor de schepen, afzonderlijke plaatsen voor het houden van markten werden verbeterd en hun aantal vermeerderd. De toren van het raadhuis, tevens de Hervormde kerk, werd in 1768 van een klok voorzien, die met het stellen ƒ2000 kostte en te gelijker tijd werd een klokkenist tegen eene jaarwedde van ƒ500 aangesteldGa naar voetnoot(†). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1758-60 werd een zeer doelmatig, ruim, luchtig militair hospitaal gebouwd, dat in eene groote behoefte voorzag. Een geschikt gebouw waarin besmettelijke zieken, als door Jaas, Boassie enz. aangetastten, afgescheiden van anderen, konden worden verpleegd, ontbrak echter. Wel werden van tijd tot tijd voorstellen daaromtrent gedaan, doch de schraalheid der kas hield de uitvoering daarvan tegenGa naar voetnoot(*). In 1764 heerschte de kinderpokken in eene hevige mate onder de slaven, vele stierven en de lijken werden zoo slecht begraven, dat het Hof zich, ter voorkoming van verdere uitbreiding dier vreesselijke ziekte, genoodzaakt zag een besluit uit te vaardigen waarbij deze zorgelooze handelwijze streng verboden werd. Het besloot toen ook een houten gebouw ter verpleging der besmettelijke zieken op de Savane buiten Paramaribo te laten maken, en de chirurgijns op poene van ƒ100 te verbieden dergelijke lijders bij hunne meesters of in hunne huizen te helpenGa naar voetnoot(§). Het blijkt echter uit verscheiden feiten, dat deze heilzame verordeningen slecht of in het geheel niet opgevolgd werden. In den nacht tusschen den 18den en 19den April 1763 barstte er in Parimaribo een hevige brand uit en dreigde de grootendeels uit houten huizen bestaande stad met eene geduchte verwoesting. Het gevaar werd gelukkig nog afgewend. Het elders mede wel meer aangewende middel om eenige digt bij de hand staande huizen te laten omverhalen, werd ook hier met goed gevolg aangewend. De eigenaars dier woningen stelden een eisch tot schadevergoeding in en hieraan werd in zooverre voldaan, dat zij een renteloos voorschot van ƒ19,500 tot herstelling en opbouw derzelve ontvingenGa naar voetnoot(†). Op nieuw ondervond men het gemis van brandspuitenGa naar voetnoot(**) en ofschoon bij een nieuw brand-reglement bepaald werd, dat in cas van brand ieder ingezeten eene gewone glazen spuit en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene tobbe met water ter beschikking moest stellen,Ga naar voetnoot(*) begreep men toch, dat dit weinig baten zou en ontbood vier brandspuiten uit Nederland. In Augustus 1764 werden de twee eerste brandspuiten in Paramaribo aangebragtGa naar voetnoot(§), zij voldeden vrij goed en werden sedert meermalen gebruiktGa naar voetnoot(†). Om aan het gebrek aan drinkbaar water, dat zich, bij groote droogte, sterk deed gevoelen, te gemoet te komen en ter voorzorg bij het mogelijk ontstaan van brand, werden te Paramaribo in 1764 en eenige volgende jaren, openbare putten gemaaktGa naar voetnoot(**). Bij het delven van eene dier putten op de hoek van de Heeren- en Kerkhofstraten, werd op eene diepte van circa 12 voet, eene ader ontdekt, die zeer veel ‘stofgoud’ scheen uit te leveren. Crommelin liet dit nader door docter Moesner onderzoeken, doch daar men er verder geen gewag van gemaakt vindt, veronderstellen wij, dat de resultaten van het onderzoek weinig bevredigende uitkomsten hebben opgeleverdGa naar voetnoot(§§). Door de groote droogte ontstonden somwijlen boschbranden, voornamelijk in October en November 1767, welke in hevigheid die van 1746 evenaarddenGa naar voetnoot(††). Een, voor Suriname zeer ongewoon, natuurverschijnsel verschrikte de inwoners van Paramaribo in den vroegen morgen van den 21sten October 1766, namelijk eene aardbeving, die wij in het dagboek van Crommelin aldus beschreven vinden: ‘Heden morgen, circa 5 uuren, begon men hier swaar onderaarts gedruys te hooren, dat eenige minuten lang vermeerderde en toen met eene groote aardbeeving eyndigde. Alles met elkanderen duurden 15 à 16 minuten, ingevolge nauwkeurige observatie van den premier luitenant Dirks, die juyst bij desselfs sieke kind op sat, de gebouwen door geheel Paramaribo kraakten, en men meende telken oogenblikken, dat deselve instorten sou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, want deuren en vensters oopenden en slooten sig weederom, het water in de putten, vaaten en tobbens kabbelde als baaren in de zee; aan 't Gouvernement heeft het geevel-eynde aan de oostkant, synde een steene muur, een groote scheur gekreegen en ook het Commandement 5 à 6 scheuren; de sieken in 't Hospitaal syn alle daaruyt gevlugt; alle de slingerhorologies hebben stil gestaan 20 minuten over 5 uuren, dog aan de scheepen en op 't waater is de schudding niet soo sterk als aan de wal geweest, hebbende alleenig eenige beweegingen aan de hangmatten kunnen bespeuren; zijn Excellentie is meede blootsvoets uyt 't Gouvernement gevlugt, met groot gevaar dat telken oogenblikke vreesden hetselve instorten soude, want alle de gebouwen en selfs de aarde beweegde zig als golven in de zee: dog God dank het is tot nog toe by die schrik gebleeven en met geen verdere ongelukken verseld, ten minste zooveel men kennisse daarvan heeft, except dat den persoon van Daniel Forques, geweezene adsist. van 't comptoir van de modique lasten, door schrik van de verdieping van een huys door 't venster op de grond is gesprongen en sig deerlyk beseert, soodat daardoor dan 't bloedspuyen is geraakt; beneevens nog op eenige andere plaatsen eenig porcelyn en glaasen gebrooken. Geen mensch weet sig te herinneren, dat ooyt of ooyt soo lange hier Europeërs syn geweest zulk eene swaare aardbeevinge als deese hier is gevoeld geworden.’ In de vergadering van het Hof op dien zelfden dag, werd op voorstel van Crommelin tegen den 29sten October een danken bededag uitgeschreven, om den Heere God voor de genadige bewaring te danken. Eenige dagen later herhaalden zich die schuddingen, gelijk in het dagboek gemeld wordt, als: 25 October, 1766. Gepasseerde nagt, circa een uuren, heeft men al weederom eenige schuddingen gevoeld, synde egter niet zoo sterk als de voorgaande geweest. 27 October, 1766. Gepasseerde nagt ter twaalf en heeden morgen circa half seeven uuren, bij stil en helder weeder, onderaarts gedruys gehoord, vergezelt met eenige schuddingen, die egter iets sterker zijn geweest als de laatste, synde de schockingen ook op 't waater bespeurt geworden.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Januarij van het volgende jaar, had weder eene aardbeving plaats, waarvan is aangeteekend: ‘18 Januarij 1767. Gepasseerde nagt, circa half twee uuren, heeft men weederom een onderaarts gedruys gehoort, 't welk tot ruym vier uuren heeft geduurd, zynde ook eenige ingeseetenen deezer colonie in de verbeelding geweest een weinig beweging te hebben gevoelt. Ook heeft sijn Excellentie tijding ontfangen, als dat de scheepen, welke laatst in zee gestooken hebben, na een verblijf van 24 uuren weederom syn binnen geloopen weegens swaar onweer en contrarie winden.’ Strijd tegen Buitenlandsche vijanden was er, tijdens het bestuur van Crommelin, niet te voeren. Bij den oorlog, die in 1760 tusschen Frankrijk en Engeland uitbrak, bleef Nederland onzijdigGa naar voetnoot(*). Evenwel had de kolonie zeer veel overlast van de Fransche kapers, die aan den mond der Suriname kruisten en jagt op de Engelsche schepen maakten, wier lading als paarden, muilezels, hoornvee en proviand voor Suriname bestemd was. Hierdoor ontstond schaarschte aan proviand, doch voornamelijk aan paarden en deze waren tot het in beweging brengen der suikermolens onontbeerlijkGa naar voetnoot(§). Van tijd tot tijd verscheen wel eens een Fransche kaper in de rivier en vroeg verlof om, na de gevangenen aan land te hebben gezet, zijne op de Engelschen buit gemaakte goederen te verkoopen, doch daar zulks tegen de tractaten streed, werd dit niet toegestaan. De Franschen vermeenden dat men in Suriname op de hand der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engelschen was en hun somtijds van oorlogs-materiëel voorzag en door dit wantrouwen ontstond er eenige spanning tusschen de authoriteiten der aan elkander grenzende kolonien Cayenne en Suriname. Het wantrouwen der Franschen was echter ongegrond. Men hield van onze zijde de stipste onzijdigheid in acht. Integendeel Nederland had zich over de Franschen te beklagen, die, in strijd met de tractaten, de Engelsche schepen soms in de rivier Suriname tot onder het geschut van het fort Nieuw-Amsterdam, en dus op onzijdig gebied, vervolgden. Eenmaal zelfs had een Fransche kaper Indiaansche slaven, welke met visschen bezig waren en die hun verlangen hadden te kennen gegeven om naar Cayenne te gaan, op zijn schip genomen. Tegen deze wederregtelijke daad werd door Gouverneur en Raden geprotesteerd. De Fransche kaper verontschuldigde zich met te zeggen, dat hij in de meening had verkeerd, dat het vrije Indianen waren, doch de Raad Fiscaal bewees in zijn aan het Hof daaromtrent ingediend advies, dat deze bewering uit de lucht gegrepen was, ‘want dat aan de sweepslaagen op hun huyd genoeg blykelyk was, dat zy slaaven waaren.’ Zij werden dan ook terug gegevenGa naar voetnoot(*). Men trachtte steeds zooveel mogelijk verwikkelingen met de Franschen te voorkomen, want door de nabijheid van Cayenne toch lag Suriname van een aanval dier zijde spoedig bloot. En aan deze zucht om onaangenaamheden met den magtigen nabuur te voorkomen is het ook toe te schrijven, dat de grensscheiding tusschen beide koloniën nimmer juist bepaald is. Hierover toch heerschte verschil van meeningen; de Franschen wilden de rivier de Marowyne als zoodanig beschouwen, de Nederlanders de eenige mijlen oostelijken gelegen rivier de Sinemary. Beiden voerden tot staving dezer bewering gronden aan doch tot eene volkomen beslissing werd deze kwestie niet gebragt. Feitelijk handelden de Franschen alsof hunne bewering de ware was en de Nederlanders ontweken dien strijd. In 1764 vertoefden de Fransche kapitein Mauvant en de heer Douzet in Suriname en vóór hun vertrek naar Cayenne deelden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij Crommelin mede, dat zij voornemens waren om hunne reeds aldaar bestaande etablissementen verder uit te breiden tot in Rio Amano, slechts 5 uren van de Marowyne gelegen. Zij vreesden te eeniger tijd met de Aukaner Boschnegers, die toen met de blanken in vrede leefden, in onaangenaamheden te komen. Die boschnegers toch strekten hunne dorpen tot over de Marowyne uit, ‘hetwelk,’ volgens het oordeel dier heeren, het terrain van den Koning van Vrankrijk was,’ ‘en indien die boschnegers beproefden hunne etablissementen eenig molest aan te doen, of indien zij hunne slaven ophielden, zoo zoude men ze tot over de Marowyne verjagen, doch nu zou het hun echter leed doen, indien ter oorzaake van dat volk’ (de boschnegers) ‘eenige differentiën tusschen beide koloniën ontstonden.’ Om dit voorkomen, stelden zij aan Crommelin voor eene commissie van Franschen en Nederlanders ter regeling dezer zaak in te stellen of andere maatregelen te verordenen. Crommelin, die de kwestie over de grensscheiding wilde vermijden, gaf een ontwijkend antwoord: - ‘hij rekende zich hiertoe niet bevoegd en zoude er dadelijk de Directeuren kennis van geven.’ Ten einde voorloopig alle disordres en misverstanden te voorkomen, stelde de Gouverneur aan het Hof voor: om te trachten de Boschnegers te bewegen zich liever aan deze zijde der Marowyne te vestigen en om hun vooral te waarschuwen den Franschen geene overlast aan te doen. Dien overeenkomstig werd beslotenGa naar voetnoot(*). Het later daaromtrent ontvangen schrijven van H.H. Directeuren getuigde van denzelfden ontwijkenden geest. De genoemde etablissementen der Franschen namen echter niet zeer op. Deserteurs berigtte, dat van de 10,000 arbeiders, die er toch nog slechts korten tijd hadden vertoefd, reeds 5000 bezweken waren; dat de overblijvenden er zich zeer ongelukkig gevoelden en dat de meesten, zoo de overtogt over de Marowyne niet zoo moeijelijk en de verdere weg niet zoo ongebaand ware, reeds de wijk naar Suriname zouden hebben genomen, waartoe verscheidene complotten werden gemaaktGa naar voetnoot(§)Ga naar voetnoot(†). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De in 's lands dienst zijnde kapitein Bogman deed in 1765 eene togt naar de Marowyne, om de nieuwe volkplantingen der Franschen aan den anderen oever op te nemen. Zijn destijds gehouden Journaal, in de Notulen van 6 Aug. 1765 geinsereerd, behelst hierover vele belangrijke bijzonderheden, die wij ons noode wederhouden om mede te deelen; het stemt in de hoofdzaken met het door de Deserteurs vermelde over een, namelijk: dat de toestand der volkplanters treurig wasGa naar voetnoot(*). De Fransche regering liet in 1766 aan de Marowyne eene redoute opwerpen voor geschut enz. Men vermeende hierin vijandelijke bedoelingen tegen Suriname te zien, maar na het daaromtrent gedane onderzoek bij den Gouverneur van Cayenne, werd die ongerustheid weggenomen. Het was slechts een maatregel om het gestadig wegloopen der arbeiders en slaven te verhinderenGa naar voetnoot(§). De tijding van den vreesselijken slavenopstand in de naburige kolonie Berbice kwam in Mei 1763 in Suriname aan en verontrustte aldaar zeer de gemoederen. De Gouverneur van Berbice, Hogenheim, vroeg hulp en bijstand, en men besloot 75 man militairen daartoe beschikbaar te stellen en daarenboven 25 man, die later tot 40 man werden vermeerderd, ter versterking van de post aan de Corantijn te zenden. Die vreesselijke slavenopstand is door Hartsinck in zijn eerste deel over Guiana van bladz. 369-517 uitvoerig beschreven. Die hieromtrent nadere bijzonderheden wenscht te weten, zoo over den oorsprong, den voortgang, de eindelijke demping van den opstand, als over de barbaarsche straffen die men de gevangen genomen hoofden der opstandelingen deed ondergaan, verwijzen wij naar het verhaal van genoemde schrijver. Wij bepalen ons met er slechts in zooverre melding van te maken als Suriname er mede in gemoeid werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Hollandsche schippers waren niet zeer genegen om de hulptroepen naar de Berbices over te brengen en zochten allerlei uitvlugten. Men werd alzoo genoodzaakt tot vreemden de toevlugt te nemen en met veel moeite werd eindelijk de Engelsche schipper Buckmaster hiertoe overgehaald voor ƒ1200 Hol.Ga naar voetnoot(*)Ga naar voetnoot(§). De naar de Corantijn gezonden troepen moesten voornamelijk dienen om te beletten, dat de te Berbice opgestane slaven zich in Suriname vestigden en met de slaven aldaar, over wier gezindheid men steeds vrees koesterde, gemeene zaak maakten en ook hen tot opstand bewogen. Het detachement soldaten echter rebelleerde en verscheidene derzelven voegden zich, tot elks verwondering, bij de muitende slaven van Berbice. Na de demping van den opstand werden de later gevangen genomen soldaten met den dood gestraft. Een ander onheil van dezen vreesselijken opstand was de verwoesting van het zendingsstation der Hernhutters onder de daar wonende Indianen. De aanleiding tot deze verwoesting, de nadere bijzonderheden en de droevige gevolgen derzelve zullen wij bij de latere afdeeling van ons werk, die meer bepaald aan de zending gewijd is, behandelen. Nu slechts een enkel woord over de Indianen zelven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Indianen, de oorspronkelijke inwoners des lands, leefden hier en daar in kleine dorpen door de kolonie verspreid. Met de Europeanen stonden zij voortdurend op goeden voet; van tijd tot tijd bewezen zij den tegenwoordigen heeren van het schoone land, dat hun eenmaal toekwam, gewigtige diensten. Zij dienden hen als gidsen door de bijna ondoordringbare wouden van Suriname ter opsporing van de kampen en dorpen der weggeloopen slaven. Soms namen zij een nog werkdadiger aandeel aan den strijd tegen deze laatsten en streden aan de zijde der blanken; soms deden zij op eigen hand, doch met goedvinden van Gouverneur en Raden, strooptogten tegen de Marrons en bragten de gevangenen of de handen der gedoodden te Paramaribo, om de daarvoor gestelde premien te ontvangenGa naar voetnoot(*). Dit bloedgeld bragt hen echter weinig wezenlijk voordeel aan, het ging doorgaans spoedig in de zakken der Vettewariers en andere winkeliers over. Eenige snuisterijen werden tot veel te hoogen prijs gekocht, voornamelijk echter werd hiervoor rum of dram aangeschaftGa naar voetnoot(§). Meermalen kwamen talrijke troepen Indianen in de stad. Zij namen doorgaans hun intrek bij den Indiaanschen tolk, die er soms honderd te gelijk bij zich herbergde. Daar bij de nieuwe brandkeur (25 Mei 1763) bepaald was, dat in de stad Paramaribo niet langer huizen of schuren met Pina-bladeren mogten gedekt worden, vroeg de Indiaansche tolk verlof om een dergelijk gebouw tot tijdelijk verblijf der Indianen op de Savane buiten de stad te mogen oprigten, hetgeen hem toegestaan werd. Om de Indianen in eene goede stemming te houden werden zij, tijdens hun verblijf in de stad, in den tuin van het Gou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vernement onthaald en hun toegestaan te baljaren. In de dagboeken der onderscheidene Gouverneurs wordt hiervan dikwijls melding gemaakt. Een hunner opperhoofden had eene reis naar Holland gemaakt. Bij zijne terugkomst in Suriname vertoefde hij, voor zich naar zijn dorp te begeven, eene groote maand te Paramaribo. Hij werd bijna dagelijks door Crommelin ter maaltijd genoodigd en hij gedroeg zich aan de tafel niet slechts ‘ordentelijk, maar diverteerde het gezelschap, waaronder zich de heer Crommelin en de Raad Fiscaal bevonden, met een verhaal van al hetgeen hy in Europa gezien heeft, en toonde sig ten uyterste geloueert over al de goedheden, die H.E.G. Achtb. voor hem gehad hebben,’ - ‘synde’ vervolgt het Journaal van Crommelin, ‘te verwonderen, dat in soo korten tyd soo geciviliseert is geworden, waarvan veel goeds te hoopen is’Ga naar voetnoot(*). Het getal der Indianen nam gestadig af. Hunne neiging tot geestrijke dranken door den omgang met de Europeanen gevoed, was hiervan eene voorname oorzaak. De gedurige kampstrijd der elkander vijandige stammen bragt mede hiertoe veel bij. Met hevigheid en vernielende woede werd dien strijd soms gevoerd. Onder velen slechts dit weinige. In 1758 kwamen eenige Indianen bij Crommelin en verzochten hem om geweren, kruid en lood, ten einde een dorp van Indianen, genaamd Piano-lotto of Akouris te attaqueren. Crommelin trachtte hen tot vreedzamer gedachten te brengen en dit scheen hem te gelukken - doch eenige dagen later kwamen zij terug en nu met brandende wraaklust bezield. De Akouris hadden hen in den nacht overvallen en 48 van hen en daaronder 6 opperhoofden gedood. Deze daad kon niet ongewroken blijven, slechts in het bloed der vijanden was dezen hoon af te wisschen. De zaak werd voor het Hof gebragt en men stond hun verzoek om wapenen toe, en zij moordden en verdelgden elkander en bragten daarna eerlijk de geleende geweren terugGa naar voetnoot(§). Enkelen Indianen werden nog door de blanken onder den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naam van ‘Roode slaven’ in slavernij gehouden en ook nog na den tijd van Mauricius, bragten de Bokken-ruilders soms de roode menschen uit de digte wouden tot dat doel in de stadGa naar voetnoot(*). Eene der belangrijkste gebeurtenissen tijdens het bestuur van Crommelin was de reeds door Mauricius geprojecteerde, doch eerst door Crommelin tot stand gebragte vrede, met de boschnegers van Auka en SaramaccaGa naar voetnoot(§). Het kostte evenwel nog al eenige moeite om dien vrede te bewaren. Over het zenden van geschenken en de rigtige verdeeling derzelve, ontstond meermalen verschil en de weigering der regering om hun het door hen verlangde kruid te verstrekken, werd door de boschnegers als een blijk van wantrouwen beschouwd. De Aukanernegers waren daarenboven ontevreden dat men hun, (zoo zij vermeenden, wederregtelijk), eene som van ƒ1692 onthield, die zij eischten voor de kosten op de reis naar de Saramaccaansche negers gemaakt, welke reis zij op verzoek van Gouverneur en Raden hadden ondernomen om dezen tot de vrede met de blanken over te halen en waarin zij niet ongelukkig geslaagd warenGa naar voetnoot(†). Een valsch gerucht, dat hun ter oore kwam, namelijk: dat de afgezonden boschnegers, die zich te Paramaribo bevonden, gevangen waren genomen en dat de blanken met een groot commando op weg waren om hen te vernielen, maakte hunne verontwaardiging zoo zeer gaande, dat zij in hunne eerste woede daarover den bij hen geposteerde, sergeant Frick en twee soldaten mishandelden. Toen hun de zaak opgehelderd werd en hun de valschheid van dat gerucht bleek, waren zij onmiddellijk bevredigd. Het opperhoofd der Saramaccaner negers Albini, toonde groot belang te stellen in den met de blanken gesloten vrede. Hij wenschte en ondersteunde ook zeer de onder zijn stam in 1765 opgerigte zending der BroedergemeenteGa naar voetnoot(**). Toen een der hoof- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den Musinga, die door een misverstand geen geschenken had ontvangen en ook om andere redenen tegen de blanken was ingenomen, den vrede schond en eenige plantaadjes afliep en de slaven derzelven weg voerde, was Albini hierover zoo verontwaardigd, dat hij met de blanken tegen Musinga ten strijde toog en in het gevecht sneuvelde. De luitenant Dorig, die met een commando tegen Musinga was opgetrokken, moest onverrigter zake terug keeren. Het ontstane misverstand werd later weggenomen, de vrede met Musinga hernieuwd en sedert ongestoord bewaardGa naar voetnoot(*). De boschnegers kwamen nu en dan in de stad en indien dit was uit naam der opperhoofden om de een of andere commissie te verrigten, werd hun onderhoud door het Hof bekostigd. Het onderling vertrouwen werd beterGa naar voetnoot(§). Vier van de zonen der opperhoofden, die als gijzelaars te Paramaribo werden achtergelaten, ontvingen behoorlijk schoolonderwijs en gedroegen zich zeer goed. Tot belooning van hun gedrag en tot opwekking werd hun oa. tot nieuwjaarsgift in 1765 een hoed met zilveren kriel vereerdGa naar voetnoot(†). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij ieder der twee stammen werd een militair beambte geplaatst om de belangen der regering bij hen te behartigen en door wien zij hunne belangen het Hof konden bekend maken. Deze gansch niet gemakkelijke betrekking werd bij de Aukaners het eerst vervuld door den sergeant Frick, die zich hiervan zoo goed kweet, dat hem meermalen douceurs van het Hof werden toegestaan en hij later ook den officiersrang bekwam. Bij de Sarammaccaners vervulde Luitenant Dorig deze post, die ook zeer door de negers bemind werd, zooodat zij meermalen toegaven in iets, waar zij dit anders niet zouden hebben gedaan, maar zulks alleen om hem genoegen te doen of om hem voor onaangenaamheden te vrijwaren. Indien men de breedvoerige notulen en de wijdloopige journalen der bij de boschnegers gedetacheerde militairen oplettend nagaat, zal men tot de overtuiging komen, dat zij werkelijk in alle opregtheid den vrede hebben willen onderhouden. Dat zij trachtten die zoo voordeelig mogelijk voor hen zelven te doen zijn, kan door de staatkunde dezer wereld niet worden veroordeeld en dat er soms verschil over de geschenken en derzelver verdeeling ontstond, zal niemand verwonderen. De grootste moeijelijkheid tusschen de koloniale regering en de boschnegers was over de uitlevering der bij hun gevlugtte slaven. De regering wenschte alle slaven zonder onderscheid en zonder eenig beding tegen de vastgestelde premie terug te erlangen. De boschnegers wilden wel de kwaaddoeners, doodslagers en vergiftigers uitleveren en ook hen, die zonder genoegzaam geldige redenen hunne meesters waren ontvlugt, maar om ook de ongelukkigen, die gekweld, geslagen en op velerlei wijze door wreede meesters mishandeld, tot hen de toevlugt namen aan de streng straffende hand der justitie over te geven stuitte hen tegen de borst en wij duiden hun deze aarzeling niet ten kwade, al wordt zij in de journalen en notulen bijna als misdaad aangemerkt - en evenmin zien wij laag neder op hunne pogingen, om voor de over te leveren slaven vrijheid van straf te willen bedingen. Integendeel zulk gedrag pleit voor hun menschelijk gevoel. Om in dit laatste bezwaar eenigzins te gemoet te komen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de boschnegers te noopen de bij hun gevlugte slaven over te leveren, werd in Februarij 1762 een besluit door het Hof genomen, dat de slaven, die tot dien tijd bij hen waren gekomen, uitgeleverd wordende, geen straf zouden ontvangen, doch dat latere wegloopers, zonder eenige genade, met den dood zouden worden gestraftGa naar voetnoot(*). Van tijd tot tijd week men echter somtijds op dringend verzoek der boschnegers van deze laatste strenge bepaling af. Verder beloofden Gouverneur en Raden; dat, indien het wegloopen der slaven door wreede handelwijze der meesters was veroorzaakt, het Hof naar regt en billijkheid hierover uitspraak zou doen en de schuldigen straffen. Dat deze belofte in eene slaven-kolonie en onder den jegens de slaven heerschenden geest echter weinig te beduiden had leert de geschiedenis maar al te duidelijk, en tot bewijs dezer bewering zullen wij uit de zeer vele gevallen van mishandeling den slaven aangedaan, die ter kennis van het Hof kwamen, eenige weinigen laten volgen, en hierdoor zal ons de houding der boschnegers en het gedurige wegloopen der slaven en de vreesselijke opstand die weldra plaats vond, zeer natuurlijk voorkomen. Wij nemen hiertoe slechts eenige feiten tijdens het bestuur van Crommelin voorgevallen, doch moeten vooraf nog één feit vermelden, dat geschiedde toen Mauricius nog de teugels van het bewind in handen had en dat alle anderen in vreesselijkheid overtrof: Blijkens gedane informatien en getuigenverhoor van den neger-officier en een blanken timmerman, maakte zekere Claas Badouw, Directeur op de plantaadje La Rencontre, zich aan vele wreedheden jegens de slaven-bevolking schuldig; o.a. had hij een neger Pierro genaamd, die beschuldigd werd ‘van met vergif te hebben omgegaan’, gebragt in het kookhuis en hem aldaar de vingers van de handen en de teenen van de voeten met een bijtel afgekapt en gedwongen die op te eten, waarna hij hem een oor af sneed en dwong ook dit op te eten; vervolgens liet hij hem zijn tong uitsteken, sneed | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die met een scheermes af, waarna hij ook die op moest eten. De neger stamelde met de stomp der tong nog een weinig, Baldouw haalde met een nijptang het overige gedeelte uit den hals en sneed ook dat af; daarop liet hij hem aan eene oude tentboot, die op het land stond, vast binden en drooge kantras onder hem leggen en poogde deze door het bijbrengen van vuur in brand te steeken ten einde den neger levend te verbranden. De kantras vatte echter geen vlam. Baldouw beval toen den neger los te maken liet hem daarop door een anderen slaaf geweldig zwepen en slaan en vervolgens nog levend in een kuil werpen en dezen met aarde bedekken. - Om deze en vele andere gruweldaden meer werd Baldouw gearresteerd, een proces tegen hem aangevangen en hij veroordeeld om: als Directeur ontslagen en uit het land gebannen te wordenGa naar voetnoot(*). Wij gaan een tijdvak van tien jaren stilzwijgende voorbij, echter helaas niet uit gebrek aan stof, maar èn omdat de beperkte ruimte het ons niet toelaat èn omdat het ons moeijelijk valt dergelijke vreeslijkheden te vermelden. De Directeur Conijnenberg liet eene negerin met de armen achterom gebonden, bij herhaling zoo geducht zwepen, dat toen zij van het touw los gemaakt werd, neder viel, en zonder een enkel woord te uiten, den geest gaf. Conijnénberg ontving tot straf eene reprimande.Ga naar voetnoot(§) Mevrouw de wed. P. Mauricius, eene boosaardige vrouw,Ga naar voetnoot(†) was een ware tyran voor hare slaven. Hare eigen minne had zij uit boosaardigheid aan een touw laten doodslaan. De dresneger had dit zelfde lot ondergaan, zelfs kinderen werden onmenschelijk met Spaansche bokken gestraft. De negers verklaarden, dat zoo haar het bestuur der plantaadje niet ontnomen werd, zij allen nog eenmaal zouden wegloopen. Het Hof, dat met dit alles bekend werd, beproefde haar over te halen om hare plantaadje door iemand anders te doen administreren. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hof vermeende hier op zeer te moeten aandringen, omdat men anders voor eene totale ruïne der bezitting harer pupillen vreesde. Mevrouw Mauricius wilde hiervan echter niets hooren. Zij achtte zich zelve uitnemend in staat het beheer over slaven te voerenGa naar voetnoot(*). Van tijd tot tijd vlugtten hare slaven, - in Julij 1761 o.a. 21 te gelijk. Door het Hof werden commissarissen uitgezonden om een nader onderzoek daaromtrent in te stellen. Deze bevestigden bij hun terugkeer de waarheid der geruchten, en verklaarden: ‘dat de slaven er zeer slecht en mishandeld uitzagen.’Ga naar voetnoot(§) Mevrouw Mauricius bekreunde zich aan niets en ging op dezelfde wijze voort. Eenige vrije boschnegers maakten met den luitenant Veyra een bezoek op de plantaadje. De edele dame had opgemerkt, dat de boschnegers er glad en welgedaan uitzagen. Na hun vertrek liet zij drie bosschen tasstokken kappen, en onder het bij herhaling zeggen van: ‘ik wil niet dat een neger van mij met zoo een glad vel in het bosch zal rondloopen,’ liet zij al hare negers 24 uren lang met tasstokken slaan en ‘half afschinden of villen.’ Een neger en twee negerinnen bezweken onder deze mishandelingGa naar voetnoot(†). De boschnegers weigerden de van haar gevlugte slaven over te leveren, en ook om jagt op dezelve te maken. Het Hof besloot eindelijk haar het beheer over de plantaadje te ontnemen en haar directeur vertrok, op verzoek, van het Hof, naar HollandGa naar voetnoot(**). Bij haar tweede huwelijk verkreeg zij echter het bestuur weder en ging zij op dezelfde wreedaardige wijze voort hare slaven te mishandelen. De huisvrouw van den jood La Parra behandelde hare slaven zoo slecht, dat sommigen de vlugt naar het bosch namen, doch weldra vielen zij der justitie in handen. Twee negers en eene negerin werden daarop met den koorde gestraft; drie negers en vier negerinnen ontvingen eene Spaansche bok onder de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
galg, - en de meesteres werd aanbevolen om: voortaan op ordentelijker en moderater wijze hare slaven te behandelen.Ga naar voetnoot(*) De directeur der plantaadje Annasburg deed een neger zoodanig zwepen, dat hij daags daarop dientengevolge overleed. De directeur werd veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf en ƒ300 boete.Ga naar voetnoot(§) Johannes Weeber mishandelde een neger zoozeer, dat hij onder die mishandeling dood bleef. - Van straf over deze daad vinden wij niets vermeld.Ga naar voetnoot(†) De neger Darius kwam bij den fiskaal klagen over de wreede straffen aan de slaven door den directeur der plantaadje Sinabo, Jan Jakob Bongaard, opgelegd. Door het Hof werd een onderzoek bevolen; het daaromtrent uitgebragt verslag behelsde o.a. de volgende bijzonderheden: De directeur had een neger, die beschuldigd werd van ‘met vergif te hebben omgegaan,’ opgebonden laten zwepen, vervolgens een Spaansche bok doen geven en in de timmerloods doen vastleggen. Hij verbood den man te verplegen, of hem voedsel of drinken te verstrekken. De neger stierf, en zijn lijk werd in de Cappewierie geworpen, waar het onbegraven bleef liggen. Een andere neger, die eenige dagen geschuild had, was door den negerofficier in den slaap verrast en gevangen genomen. Bij de daardoor tusschen hem en den bastiaan ontstane worsteling, had hij dezen laatste een wond aan den hals toegebragt. De directeur liet hem even als den vermoedelijken giftmenger straffen; hij bleef echter in het leven; dit bewijs van hardnekkigheid verdroot den directeur en op diens last werd hij geworgd. Diezelfde directeur had ook de gewoonte om, indien de slaven aan het touw, en dus zeer streng gestraft werden, hun een brandend hout voor den mond te houden, omdat zij, zoo gaf hij voor, hierdoor belet werden hunne tong door te slikken, en alzoo een einde aan hun leven te maken.Ga naar voetnoot(**) Het Hof, na kennis van deze zaken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te hebben genomen, liet de negers vermanen om: vooral hun meester gehoorzaam te zijn; deed den aanbrenger Darius, op verzoek van zijn meester, een Spaansche bok rondom Paramaribo geven en vermaande den directeur om, indien in het vervolg door zijne slaven weder zulke grove misdaden als vergiftigingen werden begaan, hen aan de justitie over te geven en niet op eigene authoriteit te straffen.Ga naar voetnoot(*) Crommelin, die jegens de slavenbevolking niet zoo slecht gezind was als menig ander in Suriname, begeerde verbetering in dien steeds ellendiger wordenden toestand te brengen. Bij gelegenheid dat er weder vele aanklagten over wreede behandeling jegens slaven bij het Hof inkwamen, sprak hij over de menigvuldigheid dier feiten, welke door het niet tegenwoordig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn van blanken, die als getuigen konden dienen, meestal ongestraft bleven. Hij erkende wel dat er bij reglement boeten voor blanke bedienden waren bepaald, indien zij hunne bevoegdheid in het straffen der slaven te buiten gingen, maar hij merkte tevens aan, dat het moeijelijk was, deze overtredingen te bewijzen, en dat er daarenboven verscheidene leemten in die reglementen bestonden. Zoo behoorde volgens artikel 15: ‘80 matige zweepslagen’ tot de ordinaire plantaadje-straffen, doch er was niet bij gespecifiëerd of die slagen los dan wel opgebonden mogten geappliceerd worden; - ‘en,’ zegt Crommelin, ‘het is nogtans wel bekend, dat de slaven opgebonden en uitgerekt zijnde, wel met veel minder slagen worden doodgeslagen; dat ondertusschen dergelijke en quaade feyten, daagelijks meer en meer toenemen, en altoos geprexteerd werd (soo 't al ter kennisse komt), dat de dood niet door de slagen en mishandelingen veroorzaakt, maar toevallig is gevolgd, en vermits de voorsze mesures niet alleen voor de particuliere planters haar welweesen zeer nadeelig is, maar ook het gemeene welzijn, daardoor ten hoogste gelegen ligt, voornamelijk met opzigt van de dangereuse gevolgen die daaruyt moeten resulteren, door de slaven tot de uyterste disperatie te verwekken; dat ook zeer verschijdentlijk word geuseerd omtrent de slaven, die door ongeluk omkomen, of zig selfs om 't leeven te brengen; bij welk laatste geval dikmaals zonder eenige formaliteyt maar de hoofden worden afgeschopt en op staken gezet.’ Crommelin stelde daarop voor om het bestaande reglement te ampliëren met de volgende artikels: 1o. Dat een ieder, wie hij ook zij, eygenaar of bediende, in cas bevonden werd, dat hij zig schuldig gemaakt heeft, aan 't om 't leeven brengen van eenige slaaf, zal worden gestraft aan lijff of leeven, zoo als de gemeene regten medebrengen en nae Exigentie zal bevonden worden te behooren. 2o. Dat een ieder, (als bij art. 1 is omschreven) wanneer hem door een blanke of slaaf berigt wordt, dat een slaaf op buytengewoone wijze om 't leeven was gekoomen, verpligt werde om zich bij zijn twee naaste buuren te vervoegen om met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar het doode ligchaam te inspecteeren, en van den staat waarin en de vermoedelijke oorzaak daarvan, zij zulks bevonden, eene geteekende verklaring af te leggen;’ ‘dat eerst hiernae het ligchaam mogt begraaven worden en dat tot het afhouwen van het hoofd, om dit op een staak ter exempel te stellen, eerst hiertoe verlof aan den fiscaal moest gevraagd worden, terwijl de buren, die op het verzoek weigerden te komen, beboet zouden worden voor de eerste keer met ƒ500, de tweede keer het dubbele dier som,’ enz. 3o. ‘Dat de straffen bij 't 15de artikel van “het reglement voor de blanke bedienden,” de dato 21 December 1759, als ordinaire straffen gepermitteerd, egter niet anders zullen moogen geappliceerd worden, als los en liber, zonder den slaaff te mogen opbinden; ingeval egter zoodanige slaaff niet zoude willen staan, dezelve niet opgeheschen maar aan een paal gebonden, en dus gezweept worden.’ 4o. ‘Dat, ingevalle door den meester off op deszelfs schriftelijke ordre, ingevolge voorzegd reglement eenige andere off meerdere straffen zouden moeten geoeffend worden omtrent de slaaven, zulks niet zal moogen geschieden dan in bijzijn van twee blanken, buyten dengeene die de straffen oefent, hetzij bedienden der plantaadje of buuren of andere: om indien er soms een ongeluk gebeurde te kunnen getuygen, enz.’Ga naar voetnoot(*) Dit voorstel van Crommelin vond geen onverdeelden bijval. De heeren Raden, na hunne gedachten rijpelijk over dit voorstel te hebben laten gaan, verklaarden: ‘dat zy, zoowel als syn WelEdel Gestrenge overtuigt waaren van het misbruyk van veele bestierders, door het mishandelen der slaaven; dat er meede wel enkelde eygenaaren konden zyn, die soo boos van aard waaren, dat zy zig niet ontsagen tegen haar eigen kapitaal te woeden, ofschoon zy hun welweezen daarvan moesten hebben, dog dat egter van de laatste weynige soodaanige gedenatureerde lieden gevonden wierden, daar in tegendeel het getal der eerstgenoemden abundeerde, waardoor meest alle sessiën van den Hove, men genoodzaakt was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dusdaanige baldaadigheeden te straffen, maar aan den anderen kant’ (hierop volgde de oude redenering over den hardnekkigen aard der slaven, die slechts ‘door vrees van swaare straffe,’ tot hun pligt konden worden gebragt) ‘oordeelen zy dat, ofschoon een eigenaar zich nimmer het regt van leeven en dood over slaaven moet arrogeeren, het evenwel van de uyterste importantie is dat de slaaven niet uyt dat denkbeeld gebragt worden, dat hun meesters het Jus vite denecis hebben, en dat zy niet te beteugelen zouden zijn, indien haar bewust was dat haar meester over het doodslaan van een slaaff aan lijff of leven gestraft zou kunnen worden.’ - De Raden verklaarden zich, na deze hier veel verkorte voorafspraak, tegen het eerste artikel; vermeenden, wat het tweede betreft, dat het getuigenis van een bediende genoegzaam ware, en dat de meester voor het stellen van het hoofd eens gestorven slaafs op eene staak, verlof aan den fiskaal moest vragen, indien de plantaadje digt bij de stad lag, doch anders met het geven van berigt hiervan kon volstaan. Het derde artikel werd goedgekeurd, doch het vierde vonden heeren Raden ‘seer impracticabel, terwijl men bij de castydinge van slaaven, soo altoos om geen blanken souden kunnen senden om present te syn, en dat ook daardoor de zoo noodige authoriteyt der blanken zoude worden gevilipendeerd, terwyl men de slaaven uyt een afkeer voor de ceremonieel en de difficulteyten om daaraan te voldoen, meerendeels ongestraft souden laaten, tot ruïn der plantagiën’ - en zij rekenden, ‘dat het van seer gevaarlijke consequentiën souden syn, byaldien de slaaven ondervonden, dat men hun selfs niet van importantie castyden mogt als in presentie van getuygen.’ - Na uitvoerige discussiën werd het voorstel van Crommelin gealtereerd naar de consideratiën der heeren Raden in een resolutie geconverteerd.Ga naar voetnoot(*) De klagten over ongeregeldheden der talrijke huisslaven, enz. in Paramaribo werden dikwijls herhaald. Even als Mauricius, schreef Crommelin de voorname oorzaak hiervan toe aan de overtollige luxe, ‘het houden eener onnutte sleep van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
legioen huisslaven.’ Hij drong er zeer op aan dat de fatsoenlijke lieden zich, in plaats van door ‘swarte negers,’ door ‘blanke livry-bedienden’ lieten bedienen, daar men dan ook ligter het legioen huisslaven ontberen en dezen naar de plantaadjes kon zenden, waardoor de kolonie beter zou worden gebaat.Ga naar voetnoot(*) Later werden eenige bepalingen daaromtrent gemaakt, maar deze vonden zooveel tegenstand, dat men genoodzaakt werd ze weder in te trekken. Voornamelijk kwamen de joden hier tegen op, die vermeenden hierdoor in hunne privilegiën verkort te worden.Ga naar voetnoot(§) De zoo dikwijls door de societeit geëischte vermeerdering van blanke bedienden voor de plantaadjes, ten einde beter toezigt op de slaven te kunnen uitoefenen, werd gedurig onder allerlei voorwendsels uitgesteld. De Raden wenschten dat de societeit een regement militairen afdankte: ‘hierdoor toch,’ vermeenden zij, ‘zouden de lasten der kolonisten worden verminderd en verscheidene dier afgedankte militairen zouden zich wel voor eene geringe som als blanke bedienden willen verbinden.Ga naar voetnoot(†) Niet slechts werden de slaven door hunne meesters vaak wreed behandeld, maar ook de straffen, hun door het Hof opgelegd, getuigden van dezelfde wreedheid. De onmenschelijke straf, waarbij slaven in den haak werden opgehangen, werd ook, tijdens het bestuur van Crommelin, meermalen toegepast. Soms sloeg men hen den haak door de ribben, soms door het vel, en - alsof de vreeselijke pijnen, die de aldus gehangene leed, nog niet genoegzaam waren - werd de straf nog verzwaard door het nijpen met gloeijende tangen in de vleeschzige deelen van den tusschen hemel en aarde zwevende ongelukkige.Ga naar voetnoot(**) Het levend verbranden der slaven was zeer gewoon. Op verzoek der meesters vond die strafoefening dikwijls op de plantaadjes plaats. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En toch nam, niettegenstaande deze wreede straffen, het wegloopen der slaven toe. De tot hunne opsporing uitgezonden commando's keerden doorgaans onverrigter zake terug. De vermetelheid der wegloopers vermeerderde, en de kassen werden uitgeput.Ga naar voetnoot(*) Droevig en somber is het tafereel dat zich voor de oogen vertoont dergenen, die het waagt een blik te slaan in de officieele bescheiden der kolonie Suriname. De naakte werkelijkheid is vreeselijker dan de versierde verdichting. Geen romanschrijver zou het wagen, om zijnen lezers het verhaal der gruwelen te doen, hetgeen de geschiedschrijver - wil hij de waarheid getrouw zijn - verpligt is te leveren. Als een kanker knaagde de worm der slavernij in Suriname aan ieder ontluikend spruitje, dat, bij behoorlijke verpleging, tot bloei en welvaart der kolonie had kunnen strekken. Noch de voordeelen van een gunstigen koffij-oogst,Ga naar voetnoot(§) noch de stijgende prijs der andere stapel-producten,Ga naar voetnoot(†) noch de gelukkige afloop eener krijgstogt tegen de wegloopers van Para,Ga naar voetnoot(**) noch het zich weder vermeerderende crediet der kolonie bij de Amsterdamsche kooplieden vermogten Suriname tot wezenlijken bloei en welvaart brengen. Integendeel, die voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelen van het oogenblik, deden de oogen voor het meer en meer naderend verval de kolonie sluiten, en, onder Crommelins opvolger werd Suriname aan den rand des afgronds gebragt. Crommelin verlangde naar rust; ruim 20 jaren had hij in de kolonie doorgebragt. In 1748 tot Commandeur benoemd, werd hij spoedig in strijd gewikkeld. Dat hij de partij van den door velen gehaten Gouverneur Mauricius koos, werd hem door vele der aanzienlijke inwoners zeer ten kwade geduid, en de haat tegen hem vermeerderde, toen hij eerst a.i. en later als werkelijk Gouverneur door zijne handelingen toonde, een ‘echt societeitsman’ te zijn. Eenige jaren, van 1756 tot 1760, gingen vrij kalm voorbij, maar na dien tijd werd de geest van tegenstand in de kolonie jegens de societeit en den Gouverneur weder sterker. Die geest was door den hevigen strijd tegen Mauricius aangevuurd, doch, als natuurlijk gevolg van reactie, op uitputting was eene verdooving gevolgd, die de schijn van kalmte droeg, zonder er de wezenlijkheid van te bezitten. Er was alzoo weinig noodig om het slechts gesmoorde vuur der tweedragt weder in lichterlaaije vlam te doen opstijgen. Sommige onstaatkundige maatregelen der societeit en de ijver van Crommelin om dezen, trots alle tegenstand, door te zetten, gaven het sein tot eene vernieuwde worsteling tusschen de Raden van Policie en andere ingezetenen, en den Gouverneur. Een tweede Duplessis, zekere heer Steenmeijer, trad als kampvechter voor de ware of vermeende regten der kolonisten op, en de Raden lieten zich door dezen man beheerschenGa naar voetnoot(*) en, gelijk wij zagen, nieuwe tooneelen van twist en tweedragt vielen in en buiten de Raadkamers voor. Het was dus niet te verwonderen dat Crommelin naar rust verlangde. In het begin van 1768 verzocht hij den Directeuren der societeit verlof tot het doen van eene reis naar Nederland. Dit verlof werd hem verleend, en den 22sten November 1768 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaf hij het bewind over aan Jan Nepveu, die als Gouverneur a.i. werd aangesteld. Crommelin bleef echter nog een vol jaar in de kolonie wonen, doch, hoewel tot het ambteloos leven teruggekeerd, scheen zijn wrevelig korzelig humeur eer toe dan af te nemen. Vooral ondervond zijn opvolger, Jan Nepveu, hiervan vele onaangename blijken.Ga naar voetnoot(*) Nepveu was vroeger de vertrouwde vriend van Crommelin geweest, maar die vriendschap was sedert zeer verkoeld, waartoe verscheidene omstandigheden hadden bijgedragen. Vooral werd Nepveu door mevrouw Crommelin bemoeijelijkt. Verscheidene voorvallen lezen wij daarvan in het Journaal van Nepveu, als o.a.: dat zij het gouvernementshuis niet voor den nieuwen Gouverneur wilde ruimenGa naar voetnoot(§); dat zij bij zijne installatie ‘geen kopje zelfs wilde geven;’Ga naar voetnoot(†) dat zij ‘selfs weigerde water uit den regenbak te geven, de eerste ryze dat het sedert zes weken gevraagd werd’Ga naar voetnoot(**); en meer dergelijke kleinigheden, die, wel is waar, nietig en onbeduidend zijn, doch een bewijs der onderlinge verhouding geven. Terwijl Crommelin zich nog in de kolonie bevond, verzocht hij om zijn bepaald ontslag; ook dit verzoek werd hem toegestaan, en Nepveu den 5den Februarij 1770 definitief in zijne plaats tot Gouverneur van Suriname benoemd en den 8sten Maart plegtig geïnstalleerd.Ga naar voetnoot(§§) Bij den maaltijd te dezer gelegenheid gegeven, had men 60 couverts in de bovenzaal; in eene andere twee tafels, ieder van 40, en beneden mede eene van 80 couverts, terwijl een afzonderlijke disch was aangericht voor de joodsche regenten, en daarenboven, buiten in een opgeslagen loods, van 150 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voet lang, eene voor de mindere bedienden der societeit, schippers der koopvaardij-vaartuigen en andere ingezetenen. Aan goeden sier, aan overvloed van spijzen en dranken ontbrak het niet, en alles liep zonder eenige stoornis af. Eene illuminatie en een vuurwerk besloot het feest van dien dag.Ga naar voetnoot(*) Den volgenden dag werd het feest voortgezet. Ten huize van Nepveu was eene groote receptie van dames, en des avonds bal op het gouvernementshuis. Toen mevrouw Nepveu en de andere dames zich ter bijwoning van het bal naar het gouvernementshuis begaven, vormden zij eene luisterrijke optogt. De kapitein van het ter reede liggend oorlogschip de Castor, Hoogwerf, en zijne officieren, die hiervan getuigen waren, verwonderden zich ten hoogste iets dergelijks in de West-Indië te ontmoeten, waarbij ‘de optooysels naar de smaak en de kostelijkheid van kleeding en juweelen’ verre hunne verwachting overtrofGa naar voetnoot(§). Den 16den Maart 1770 was Nepveu, op verzoek der regenten van de Hoogduitsche Israëlietische gemeente, bij de publieke gebeden in de synagoge tegenwoordig. De ingang der synagoge was versierdGa naar voetnoot(†). In October van hetzelfde jaar werd Nepveu op der Joden Savane gehuldigd en vele ceremoniën en feesten hadden daarbij plaatsGa naar voetnoot(**). Indien men naar de feesten en partijen, die veel geld kosttenGa naar voetnoot(§§); indien men naar de te dien tijde heerschende pracht en overdaad den toestand van Suriname wilde beoordeelen, zou men tot het besluit komen, dat de kolonie toen eene buitengewone mate van bloei en welvaart genoot. Er was nog meer dat dit deed vermoeden. De stad Paramaribo werd jaarlijks vergroot en uitgelegd, en toch stegen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huurprijzen, er was bijna geen huis te verkrijgenGa naar voetnoot(*); het aantal paarden en rijtuigen ‘enkel uit luxe en pracht,’ vermeerderde gestadig, zoodat eene verhoogde belasting hierop werd uitgeschrevenGa naar voetnoot(§); op de plantaadjes werden groote kostbare gebouwen opgerigt, die zelfs de bewondering van vreemden opwektenGa naar voetnoot(†). Dan al die weelde, al die overdaad, al die pracht was slechts schijn, waarachter een wijle het toenemend verval der kolonie verborgen werd gehouden, - en, terwijl ‘de weelde en overdaad de luyden het hoofd deed draaijen, niet weetende van hoogmoed op wat voet zij staan wilden, - bragt de luxerieuse wijze van leven te Paramaribo nog meer toe tot vermeerdering der onheilen dan alle andere verliezen.’Ga naar voetnoot(**) De achteruitgang van Suriname was niet tegen te houden. Er rustte geen zegen op het door afpersing van arme slaven verworven geld. Het werd roekeloos verspild, en Suriname's ingezetenen stapelden dwaasheden op ongeregtigheden, en ongeregtigheden op dwaasheden, en bereidden alzoo zelven den ondergang voor. En ofschoon Nepveu een bekwaam en door ondervinding geleerd man was, kon hij echter den stroom van onspoed niet tegenhouden, waarin zoo vele kapitalen werden verzwolgen. Had het in zijne magt gestaan, bij had dit gedaan, want het ontbrak hem bij goeden wil en energie, ook niet aan de noodige kennis der kolonie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sedert 1734 toch had hij in Suriname vertoefd en was eerst, na alle rangen te hebben doorgeloopen, tot de hoogste waardigheid, die van Gouverneur, opgeklommen. Trouw en eerlijk in zijn handel en wandel had hij niet slechts zich de achting en het vertrouwen der societeit verworven, ook door andere belanghebbenden (de geldschieters, zie bladz. 261) werden zijne verdiensten erkend, en zelfs was de oppositie, vroeger zoo levendig, tegen hem verminderd. Hoewel hij in belangrijke zaken pal stond, gaf hij in kleinigheden, waar hij dit vermogt, toe, en daardoor werd mede de verhouding tusschen Nepveu en de kolonisten van vriendschappelijker aard dan zij bij Mauricius en Crommelin geweest was. Niets echter kon, zoo als wij vroeger aanmerkten, het naderend verval der kolonie stuiten; ook de bekwaamheid van Nepveu kon de onheilen niet afweren, die de Surinaamsche planters zich zelven berokkenden door hunne wreede behandeling der slaven, door hunne roekelooze verkwisting en door hun ligtvaardig gebruik maken van het voor een tijd weder vermeerderd crediet. Deze ligtvaardigheid, die zulke nadeelige gevolgen had, zullen wij thans een weinig verder beschouwen. Reeds in 1751 was er door het kantoor van Willem Gideon Deutz eene geldleening van een millioen gulden, onder verband der plantaadjes, met de Surinaamsche kolonisten aangegaan; (zie bladz. 233-236) vele kunstenarijen en bedriegelijke opgaven, die daarbij gepleegd waren, kwamen in 1765 en 1766 aan het licht toen door de opvolgers van Deutz (Marselis) eenige der verhypothekeerde plantaadjes onder sequestratie werden gebragt of verkocht. Het crediet in de Surinaamsche planters werd hierdoor zeer geschokt, en het kostte veel moeite om een ander Amsterdamsch handelshuis, dat van den heer van de Poll, te bewegen op nieuw een millioen gulden à 6 percent voor te schieten, (zie bladz. 261-62). Sedert waren de omstandigheden in Suriname niet verbeterd. De kolonisten toch waren op dezelfde wijze voortgegaan om hunne slaven door wreede behandeling tot wegloopen te brengen, tot bloedige wraakneming op te zetten, en om aan den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anderen kant hunne wankelende fortuinen door weelde en overdaad te verspillen. Dit alles moest, zou men zeggen, genoegzaam geweest zijn om de Hollandsche kooplieden af te schrikken verdere geldleeningen ten behoeve van Suriname te sluiten, maar er was ter dien tijd overvloed van geld in Holland en men wilde geld uitzetten. En nu dacht men - men denkt zoo gaarne hetgeen men wenscht - dat de Surinaamsche planters door de geregterlijke vervolgingen, op last der Amsterdamsche handelshuizen geschied, geleerd zouden hebben niet zoo ligtvaardig te handelen en beter orde op hunne zaken te stellen. En toen eene togt tegen de wegloopers met nog al gunstige gevolgen was bekroond, die echter zeer vergroot in Holland werden voorgesteld; toen een voordeelige koffljoogst twee jaren achter elkander plaats vond en daarbij een goeden prijs voor de andere stapel-producten te bedingen was, toen werd het vertrouwen der Hollandsche kooplieden in Surinaamsche planters verlevendigd. In 1769 en in het begin van 1770 hoorde men in de kolonie bijna van niets dan van verschillende plannen om geld aan de planters voor te schieten. ‘Het was als of de gouden eeuw wederom voor de kolonie geopend ware;’ merken de schrijvers der Historische Proeve aanGa naar voetnoot(*), ‘de rampen van den voorgaanden oorlog, de tegenspoeden, zelfs de vijandelijkheden der Marrons, alles werd, in een woord, vergeten, en de kolonisten, dronken van ingebeelden voorspoed, rekenden zich reeds de gelukkigste van geheel Amerika.’ Verscheidene der fondsen echter, die men in Holland voor Suriname bestemd had, waren noch op goede beginselen, noch op vaste en duurzame verzekeringen gevestigd. Het had bij eenig nadenken achterdocht moeten verwekken, dat sommige agenten van Hollandsche kantoren zoo kwistig met de aanbieding van geld te werk gingen. In de meeste straten van Paramaribo toch vond men agenten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van procuratien voorzien, om den eerstkomende geld op renten aan te bieden. Het gegronde vermoeden, dat deze agenten, die bij provisie eenige percenten van de te leveren gelden ontvingen, in de eerste plaats hun eigen voordeel beoogden, kwam niet in aanmerking. Suriname's ingezetenen waren verblind en verbijsterd door het voorgespiegeld geluk. En deze verblinding en verbijstering deelden zich aan alle klassen der maatschappij mede. Sommige aanzienlijken wenschten hunne bezittingen tot den hoogsten prijs te verkoopen: om zich daarvoor andere, beter gelegene, aan te schaffen; anderen wilden het aantal hunner effecten vermeerderen, en personen, die naauwelijks het noodige tot hun eigen levensonderhoud bezaten, werden begeerig om eigenaars van plantaadjes, grondbezitters, dat zoo deftig klonk en zoo veel aanzien gaf, te worden. Deze laatsten vooral werden hiertoe bewogen door zekeren La Croix, agent van het kantoor van Schouten en Valens. Deze La Croix, ‘de doortrapste van alle agenten,’Ga naar voetnoot(*) had onbepaalde orders om over geld te beschikken. ‘Toen wilde alle man, Christen, Jood, handwerksman, ja, zelfs schoenmakers, die geen stuiver in de wereld had om 't noodige leer tot zijn ambacht te koopen, planter worden; en mijnheer de agent maakte met een enkele pennestreek veel rasser landbouwers en planters, dan eertijds Pyrrha menschen wist te maken, door het werpen van steenen; zoodat men van niets anders hoorde dan van koopen en verkoopen, en geduriglijk, dat schoenmakers, losbollen, slagers en dergelijk slag van lieden, groote hanzen wierden; waarvan 't gevolg was, dat verkwisting, overdadige geldverspilling en toomelooze in weelde de kolonie aan de orde van den dag werden.’Ga naar voetnoot(§) Om over groote sommen te kunnen beschikken, werden de ongeoorloofdste middelen gebezigd. Omgekochte priseurs schatten de plantaadjes drie à viermaal boven de waarde; reeds verhypothekeerde effecten werden, als vrij en onbelast, meer dan ééns verkocht, enz. enz. Verscheidene malen werden door het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hof tegen deze handelwijze placaten uitgevaardigd, en nu en dan schelmachtige priseurs, enz. gestraftGa naar voetnoot(*), doch ook deze maatregelen baatten niet genoegzaam om ‘de kwade practijken’ te beletten. De onnatuurlijke toestand, waarin Suriname nu verkeerde, kon niet lang blijven bestaan; ook dat uiterlijk voorkomen, die schijn van geluk, had weldra een einde. De koopers van plantaadjes, die geld van soliede kantoren hadden opgenomen, ontvingen op behoorlijken tijd betaling hunner getrokken wissels, maar om van de opbrengst hunner effecten de interesten en aflossingen der opgenomen kapitalen te doen, viel hen weldra te zwaar; want, in den regel hadden zij hunne plantaadjes veel te duur gekocht, en de geringste tegenstand, een minder voordeelige oogstGa naar voetnoot(§), de verhoogde prijs der slavenGa naar voetnoot(†), maakten het hun onmogelijk, hunne ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pligtingen na te komen en hunne goederen gingen over in de handen der geldschieters, die er echter dadelijk aanzienlijk bij verloren. Anderen, en hieronder verscheiden ‘nieuwbakken planters,’ die op agenten als La Croix vertrouwd en wissels, op order dier agenten, op hunne correspondenten hadden afgegeven, en zij, die deze wissels hadden geëndosseerd, ondervonden de gevolgen van hunne ligtvaardige en onvoorzigtige handelwijze. Bijna al die wissels kwamen met protest terug. Alleen in de voorjaarszitting van het Hof van Civiele Justitie was het getal der behandelde zaken, door deze fatale wissel-protesteering, tot 240 aangegroeid; anders bedroeg het slechts 60 à 80.Ga naar voetnoot(§) In hetzelfde Hof hadden toen verscheidene pleitgedingen plaats over de kwestie: of de mandatarissen van de geldschieters in hun privé aansprakelijk waren voor de met protest geretourneerde wisselbrieven, door hen q.q. geëndosseerd.Ga naar voetnoot(*) Het Hof besliste in een tegenovergestelden zin. De eisch, om op de mandatarissen de geleden schade te verhalen, werd ontzegd en de eischers gecondamneerd in de kosten van het proces.Ga naar voetnoot(†) Zoo werd dan de kolonie Suriname in korten tijd beladen met eene schuld van 50 millioen gulden aan Hollandsche kooplieden.Ga naar voetnoot(**) Geregtelijke verkoopingen van de verhypothekeerde plantaadjes, geregtelijke vervolgingen van hen, die hunne geldelijke verpligtingen niet konden nakomen, deden velen uit den zoeten droom van ingebeelden rijkdom ontwaken. Het Hof van Civiele Justitie kon bijna alle hangende zaken niet beregten en de exploiteur werd overstelpt met werkzaamheden, om de geslagen vonnissen ten uitvoer te leggen. Daarbij liet het kantoor van den exploiteur veel te wenschen over. Een jong mensch, van Rees, door Crommelin, tegen den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zin van Raden, tot deze belangrijke betrekking benoemd, had veel verwarring veroorzaakt, en was eindelijk uit de kolonie gevlugt, een groot deficit in de kas achterlatende.Ga naar voetnoot(*) Er was een ander aangesteld en Nepveu had hier veel verbetering aangebragt. Het tractement van den eersten exploiteur was van ƒ2000 tot ƒ4000 verhoogd, dat van den eersten substituut van ƒ500 tot ƒ1000, van den tweede tot ƒ800 en van den derde tot ƒ600, terwijl de emolumenten werden verminderd.Ga naar voetnoot(§) Maar niettegenstaande deze verbetering en de betere salarissen der substituten waren de te doene exploiten zoo menigvuldig, dat hun getal op nieuw moest vermeerderd worden. Bij resolutie van het Hof van Policie werd den exploiteur tot assistentie een vierde substituut, op een tractement van ƒ600, gegeven en hem vrijheid verleend, om op eigen kosten, een vijfde aan te stellen.Ga naar voetnoot(†) Eene belangrijke bijdrage tot de kennis van den ellendigen toestand van Suriname bevat het verhandelde in de zittingen van 6 Augustus 1775 en 22 Feb. 1774 van het Hof van Policie. In de eerstgenoemde zitting werd door Nepveu een verzoekschrift ter tafel gebragt door 36 ingezetenen onderteekend. Deze ingezetenen beklaagden zich daarin over ‘de dagelijks toenemende vervolgingen en executiën door den eenen burger tegen den andere geëxtimeerd, zoo voor zich zelven, of door kwalificatie van buitenlandsche personen, tot erlanging van de eene of andere pretentie, en dat alles met zoodanig rigeur, dat het droeve geval zal komen,’ merken zij aan, ‘dat de meeste ingezetenen van hunne bezittingen en middelen van bestaan zullen worden beroofd, daar de goederen en effecten alle zeer ver beneden hunne waarde worden verkocht, terwijl de opbrengst nog daarenboven door de hooge kosten der regtsplegingGa naar voetnoot(**) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enz. worden geabsorbeerd en er alzoo algemeene armoede te wachten is.’ De rekwestranten schreven de oorzaak van een en ander voornamelijk toe: aan het bedriegelijk aanbod van een, hierachter blijkend imaginair, crediet, door sommige lieden uit den vaderlande alhier gedaan, waarvan vele ingezetenen, door een al te ligtvaardig betrouwen en aanlokking, in de hoop om daardoor tot beter fortuin te zullen geraken, ongelukkig gebruik hebben gemaakt, en langs welken weg alhier in de kolonie meer dan 4 millioen gulden aan wisselbrieven zijn getraceert en uitgegeven, die allen met protest geretourneerd, met den exorbetanten herwissel van 25 pCt., alzoo een millioen bedroegen, waarvoor geen de allerminste waarde was genoten, hetgeen alleen teweegbragt, dat de ongelukkige trekkers en de nog ongelukkiger endosseurs geheel en al werden geruïneerd. Verder gewaagden de adressanten: over de verzwaring der moeijelijkheden door het wegloopen der slaven veroorzaakt; over de drukkende belastingen en ten slotte over de ‘onlangs in het vaderland voorgevallen considerabele faillissementen, waardoor de hoop op verdere hulp van daar verdwijnt,’ terwijl daarenboven nog eene aanmerkelijke daling in de koloniale producten was gekomen, zoo gaven zij hunne vrees te kennen, dat velen in een jammerlijken poel van ellende zullen worden gedompeld en ‘aan alle ingezetenen zal worden vervuld de vloek der Joden oud en arm te zijn,’ waarna zij den Gouverneur verzoeken: om, in overleg met het Hof, maatregelen tot herstel te beramen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de beraadslagingen over genoemd adres moesten én Gouverneur én Raden wel erkennen, dat de toestand van Suriname's ingezetenen er naar waarheid in geschetst was, doch zij wisten geene middelen te bedenken, waardoor deze kon worden verbeterd. De adressanten schenen in hun geschrift o.a. eene schorsing der geregtelijke executien te bedoelen - maar hiertoe konde het Hof toch niet overgaan, daar HH. M. dato 8 Junij 1740 een besluit hadden uitgevaardigd, waarbij het verleenen eener generale surcheance verboden werd.Ga naar voetnoot(*) Daar het Hof echter den schijn niet op zich wilde laden, dat het onverschillig was omtrent de belangen der ingezetenen, besloot het, om den adressanten uit te noodigen zelve een plan ter verbetering te ontwerpen en aan het Hof over te leggen.Ga naar voetnoot(§) De adressanten voldeden aan deze uitnooding en de zitting van het Hof van 22 Februarij 1774 werd voornamelijk aan het bespreken van dat plan gewijd. In het belangrijke door dezelfde personen overgelegd, daartoe behoorend, geschrift werden eerst de oorzaken medegedeeld waardoor de geldcrisis was ontstaan, als:
Bij ieder punt gaven zij de door hen goedgedachte middelen tot herstel op en deden die van eene toelichting vergezeld gaan. Ter voorziening in het eerst opgenoemde: gebrek aan circulerend medium, stelden zij het volgende voor:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om middelen ter opbeuring van solied buitenlandsch crediet aan te geven, veroorloofden zij zich vooraf de inwoners, op het papier, in vier klassen te verdeelen:
De ingezetenen, die tot de beide eerste klassen behoorden, behoefden, zoo vermeenden de adressanten, geene hulp; slechts door totale ruïne der beide laatst genoemden, waardoor zij genoodzaakt zouden worden alle lasten te dragen en voortdurend slecht bestuur hunner zaken, konden zij hulpbehoevend worden. De adressanten wenschten voornamelijk de aandacht te vestigen op de derde klasse, waarvoor nog herstel mogelijk was, en stelden daartoe het volgende voor: a. De oprigting van een collegie van notabele personen, waaraan de bedoelde lieden zich in de eerste plaats moesten wenden, en waaraan zij opening van zaken en verder alle noodige inlichtingen moesten geven, enz. enz. Dit collegie moest dan de bevoegdheid worden verleend en den pligt opgelegd om behoorlijke inzage te nemen van alles wat het nog overig vermogen en de verdere zaken betrof van dengene, die zich tot hetzelve wendde, en van hare bevinding een gemotiveerd schriftelijk bewijs afgeven. Met overlegging van dat bewijs konde men zich dan, per rekwest, tot den Gouverneur vervoegen ter bekoming van brieven van respijt voor twee, drie of meer jaren, en de Gouverneur moest dan de magt worden gegeven om die al of niet te verleenen, volgens advies van het collegie. Werden de zaken dier lieden niet in orde bevonden dan moesten zij worden overgebragt in de vierde klasse, waartoe zij behoorden, en die reeds alle hoop op herstel hadden opgegeven. Voor dezen, oordeel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den adressanten, was weinig te doen; zij stelden alleen voor, ten hunnen opzigte te bepalen, dat deze lieden alles aan hunne crediteuren moesten overgeven en trachten met hen een accoord te sluiten, ten einde van verdere vervolging bevrijd te blijven en niet genoodzaakt te moeten worden de kolonie te verlaten, opdat deze alzoo niet van het noodig aantal blanken zou beroofd worden. Deze lieden konden dan in ondergeschikte betrekkingen hun brood verdienen en zoo den lande nuttig zijn. b. Het maken van strenge bepalingen tegen den woeker, die zoo onbeschaamd werd bedreven, en hier onder te begrijpen de woeker, die onder den naam van ‘wissel op tijd’ plaats vond. Ter wegneming der door adressanten in de derde plaats genoemde onevenredigheid der te zware en drukkende belastingen, werd door hen voorgesteld:
Nadat dit uitvoerig plan door eene commissie uit het Hof onderzocht was, volgden er belangrijke discussiën. Algemeen was men echter van oordeel, dat van de door de adressanten voorgestelde maatregelen tot voorziening en herstel slechts konden worden overgenomen:
Het placaat, dat nu, overeenkomstig dit besluit, tegen den woeker werd uitgevaardigd, behelsde de bepaling, dat er op hypotheek geen hooger intrest dan 8 pCt. mogt worden genomen, en op obligatiën, wissels, carga's enz. ten hoogste 1 procent 's maands; terwijl de boete op de overtreding dezer bepalingen werd gesteld: voor de eerste keer op ƒ1000 en voor de tweede op ƒ3000. Doch de woeker hield niet op en de bedreigde straffen werden op onderscheidene wijze ontdoken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De door adressanten voorgestelde en door het Hof uitgeschreven belasting van 4 pCt. op de winst der door de schippers verkochte goederen gaf aanleiding tot vele moeijelijkheden. Reeds vroeger, den 1sten September 1755 en den 9den Januarij 1756, had men eene dergelijke belasting uitgeschreven, doch was toen door de herhaalde klagten der schippers genoodzaakt geworden deze op den 17den December 1762 weder in te trekkenGa naar voetnoot(*). Ook nu lieten de schippers zich ‘deze verkorting hunner regten’ gelijk zij deze belasting kwalificeerden, niet welgevallen. Zij vereenigden zich onderling en weigerden bepaald om deze en zelfs om andere vroeger door hen betaalde belastingen te voldoen;Ga naar voetnoot(§) en men moest hun eindelijk toegeven, daar zij anders zwarigheid maakten om de verzochte lading in te nemen. Een nieuw rekwest van ingezetenen werd nog in hetzelfde jaar, den 7den April 1774,Ga naar voetnoot(†) aan het Hof ingeleverd, waarbij op nieuw verzocht werd: om schorsing der vele geregtelijke vervolgingen voor schulden, daar deze zoo gestreng werden doorgezet, dat verscheidene personen hierdoor als tot wanhoop vervielen. Het Hof verklaarde hiertegen niets te kunnen doen, daar het aan het regt zijn loop moest laten. Ook andere rekwesten, waarbij mede op den droevigen toestand werd gewezen, moest men ter zijde leggen, o.a. een den 24 Dec. 1775 door den heer Roux, Raad van Policie ingediend. Er was weinig aan te doen. De genoemde en andere omstandigheden vermeerderden den nood der Surinaamsche planters en weldra gingen hunne plantaadjes aan de hypotheekhouders in Holland over.Ga naar voetnoot(**) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl de Amsterdamsche kooplieden alzoo in betrekkelijk korten tijd eigenaars der meeste plantaadjes in Suriname werden, kocht de stad Amsterdam, den 19den April 1770, het ⅓ aandeel in de kolonie van de erven van Sommelsdijk, voor eene som van ƒ700.000, te betalen in drie termijnenGa naar voetnoot(*). De stad Amsterdam werd alzoo voor 2/3 eigenaar, de W.I. Compagnie, welker leden ook meest te Amsterdam woonden, was het voor het andere ⅓, zoodat, daar Amsterdamsche kooplieden de meeste plantaadjes in eigendom bekwamen, Suriname sedert als het ware eene bezitting of kolonie van Amsterdam kan worden genoemd. Het rijk der Surinaamsche planters spoedde ten einde, dat der Administrateurs, hetgeen nog tot heden voortduurt, begon. De Agenten der Hollandsche eigenaars, ‘Aministrateurs’ kwamen in de plaats der vorige bezitters en verwierven zich rijkdommen en oefenden grooten invloed op den gang der zaken uit. Dat zij weldra tot groote rijkdommen geraakten is niet te verwonderen. Zonder zelven in het gevaar te verkeeren van groote schade te beloopen, verdienden zij veel geld. Aan sommige Administrateurs werd het beheer van 50, ja 60 plantaadjes opgedragen, en velen trokken jaarlijks 10 à 20 duizend gulden administratieloon; bij enkelden liep dit zelfs tot 30 à 50 duizend gulden, en eenigen ontvingen nog daarenboven van 3 tot 15 duizend gulden voor het waarnemen van lands betrekkingen.Ga naar voetnoot(§) Terwijl in Europa het bezit van geld en vermogen een middel is tot het verkrijgen van magt en invloed, zoo veel te meer is dit in Suriname het geval, waar bijna niets anders dan de magt van het geld gehuldigd wordt en de Mammon de afgod is, aan wien groote vereering geschiedt. Dat door den steeds vermeerderenden invloed der Administrateurs het lot der slaven verzwaard en in vele opzigten het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nadeel der kolonie werd bewerkt, zullen wij in den loop der geschiedenis aantoonen. Verscheidene vroegere planters waren blijde indien hun de administratie werd toevertrouwd der effecten, die zij vroeger in eigendom bezaten. Zij wonnen zelfs bij deze verandering; in die nieuwe betrekking viel weinig te verliezen, maar veel te winnen, en alzoo konden zij hunne ‘luxurieuse’ wijze van leven voortzetten. Bij de groote veranderingen, die te dier tijd in Suriname voorvielen, leden voornamelijk de daar aanwezige Joden groote schade. Wel nam hun aantal door de overkomst van verscheidene Poolsche en Duitsche geloofsgenooten aanmerkelijk toe, doch hun rijkdom verminderde en vele hunner plantaadjes gingen in handen van Christenen over. Verscheidene oorzaken werkten hiertoe mede. Daar de plantaadjes der Joden onder de eerst aangelegden aan de boven Suriname, behoorden, verloren zij ook het eerst hunne vruchtbaarheid, want in Suriname bemest men de landen niet, noch beproeft men den grond, zooals in Europa, te verbeteren. Tot op het einde van 1750 hielden zij echter hunne plantaadjes vrij en onbelast, maar het steeds vermeerderend verlies van slaven, zoo door sterfte als door wegloopen, noodzaakte hen, om, tot aankoop van nieuwe, groote uitgaven te doen, en ook zij maakten weldra gebruik van den geldaanbieding door het kantoor van Deutz. De tusschen hen, gedurende de regering van Mauricius ontstane tweedragt, had vele kostbare processen ten gevolge, die later voortgezet en, bij elke beuzeling hernieuwd, een groot deel van hun vermogen verslonden. Om hunne uitgeputte kassen eenigzins te hulp te komen, maakten ook zij gretig van de geldaanbiedingen in 1769 en 1770 gebruik - en eenmaal op dien weg gekomen, schreden zij er gedachteloos op voort en plukten spoedig de wrange vruchten. De toenemende onvruchtbaarheid hunner gronden en daardoor geringe opbrengsten, de vermeerdering der weelde ook in hunnen kring en andere redenen waren oorzaak, dat spoedig vele plantaadjes der Joden onder sequestratie werden gebragt of geregtelijk voor schuld verkocht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zekeren zin wedervoer hun hetzelfde als den Christen-planters, maar de gevolgen waren voor hen noodlottiger. De agenten der geldschieters hadden wantrouwen tegen de Joden opgevat en verleenden hun niet dat onbepaald crediet, dat den Christenplanter werd geschonken. Vandaar, dat, indien er eene plantaadje, aan Joden toebehoorende, bij executie werd verkocht, er veel minder door den hypotheekhouder werd verloren dan bij een zelfden verkoop van effecten van Christen-eigenaars. Indien een Christen-planter zijne plantaadje aan den sequester- of hypotheekhouder moest overgeven, werd hij zelf of een ander Christen als Admistratur benoemd, doch zelden wedervoer een Jood deze onderscheiding. De door hen aangewende pogingen om gronden aan de rivieren Coltica en de Commewijze te verkrijgen, waar verscheidene nieuwe plantaadjes werden aangelegd, werden op allerlei wijze tegengewerkt. Hun woelzieke en twistgierige aard, die zij bij vele gelegenheden openbaarden,Ga naar voetnoot(*) voedde de vooringenomenheid, die, wel niet zoo sterk als in Europa, maar toch ook in Suriname, eenigermate tegen de Joden bestond. Toen hunne rijkdommen verminderden en men hun dus minder behoefde te ontzien, werden hun verscheidene kleine ambten, vroeger door hen bekleed, niet langer toevertrouwd; hunne regtbank in de Joden Savane kwam in minachting; hunne burgercompagnie werd bij de gewone exercitiën bespot en gehoond; men wilde zelfs een afzonderlijk kwartier voor hen maken en verbieden in andere gedeelten van Paramaribo te wonen.Ga naar voetnoot(§) De huizen der Joden werden niet meer, zoo als vroeger, door de Christenen bezocht, noch de Joden uitgenoodigd om vrolijke bijeenkomsten, 't zij openbare of bijzondere, bij te wonen; zelfs de slaven behan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delden hen, op voorbeeld der Christen-meesters, met minachting. Meermalen beklaagden de Joden zich over de ware of vermeende krenking hunner privilegien bij de directeuren der sociteit, die hen wel genegen schenen en meermalen in het gelijk stelden. Ofschoon de Joden niet meer tot vorigen rijkdom opklommen, werd hun toestand onder volgende Gouverneurs verbeterd en herkregen zij later weder meer invloed. Wij zien uit het hier medegedeelde, dat Nepveu in een veel bewogen tijd aan het bewind kwam. Wel was zijn bestuur rijk aan vele belangrijke doch droevige gebeurtenissen, en werd hij alzoo belet om die verbeteringen daar te stellen, die hij zoo gaarne gewenscht had tot stand te brengen. Hij deed echter wat hij kon. Op zijn voorstel werd ‘het opzigt over de gemeene weiden,’ waaronder tevens het toezigt over bruggen, wegen, markten en openbare gebouwen, begrepen was, gescheiden van het collegie van kleine zaken,Ga naar voetnoot(*) dat ook eigenlijk meer een regtelijk collegie was. (Zie bladz. 166). Volgens de instructie werden hiervoor personen benoemd, die in rang gelijk stonden met de jongste leden van het collegie voor kleine zaken, terwijl een Opperhoutvester hoofd en voorzitter was. Voor de vergaderingen van het Hof van Civiele Justitie werd een perceel voor ƒ30,000 aangekochtGa naar voetnoot(§) en verbouwd en hieraan tevens kamers voor om schuld gegijzelden verbonden.Ga naar voetnoot(†) Reeds ten tijde van Mauricius was over het oprigten eener drukkerij te Paramaribo gesproken. Mauricius zelf had hier- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor eene afzonderlijke kas gevormd. Onder Crommelin waren ook aanzoeken door belanghebbenden geschied, doch eerst onder het bestuur van Nepveu, in 1772, kwam deze zaak tot stand. De heer Mr. Beeldsnijder-Matroos, secretaris van het collegie van kleine zaken, werd door directeuren ‘een privilegie van de drukperse’ verleend voor den tijd van 25 jaren.Ga naar voetnoot(*) Na de oprigting der drukkerij, vroeg de heer Beeldsnijder Matroos een privilegie, exclusief voor 25 jaren, tot het drukken van alle stukken der beide Hoven, hetwelk hem werd toegestaan.Ga naar voetnoot(§) In Mei deszelfden jaars werd door hem een placaat, door het Hof van Policie uitgevaardigd, gedrukt 50 exemplaren voor de regering, tegen den prijs van ƒ15, terwijl hij de overige exemplaren aan de ingezetenen voor 10 stuivers mogt verkoopen.Ga naar voetnoot(†) Als proef nam hij vervolgens aan, al wat in het eerste jaar door beide Hoven gepubliceerd werd, te drukken voor ƒ1000.Ga naar voetnoot(**) In Augustus 1774 verzocht de heer Beeldsnijder Matroos privilegie voor 25 jaren tot de wekelijksche uitgifte eener Courant en de jaarlijksche van een Heerenboekje, en, na bekomen verlof, zag de eerste Surinaamsche Courant den 10den Augustus 1774 het licht.Ga naar voetnoot(§§) Gelijk men meermalen in tijden van achteruitgang ziet gebeuren, dat een volk, ongenegen om zich wegens zijne zonden voor God te verootmoedigen en Hem om hulp en redding te smeeken, zich den zwijmelbeker der vermaken aan de lippen zet, om daarin eene wijle verdooving te vinden, zoo geschiedde dit ook in Suriname. Te dier tijd werd ook de zucht voor het tooneel opgewekt; openbare plaatsen, waar spel en drank de zinnen benevelden, werden opgezocht en nieuwe daargesteld, enz. Van eene der eerste proeven van Tooneelspeelkunst vindt men in het Journaal van Nepveu het volgende berigt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Heeden avond (19 Julij 1773) is door eenige liefhebbers een treurspel vertoond, namelijk Sabina en Eponia, alwaar beyde Haar WelEd.Gestr. den heer Gouverneur en den heer Coll Fourgeoud, met diverse heeren en dames geinviteerd zyn geweest; zeekere Schouten van Amsterdam geboortig, alhier met een nigtje van de seer ryke swarte dame, Nanette Samsom, getrouwt,Ga naar voetnoot(*) heeft daartoe een huys met decoratiën laten oppropieren, met de sinspreuk op 't voorgordijn: Pro Excolenda Eloquentia’, wordende de meeste kosten van kleedingen enz. door denzelven gedraagen, gelyk hy ook, zoo in 't Tragique als Commique, wel speelt; 't voorneemen is om alle maanden een vertooning te geeven, 't welk dienen kan: om de ingezeetenen by deeze fataale omstandigheeden van haaren miserable staat eenigzints te distraheeren.’ (Droevig degenen, die tot dergelyke troost hun toevlugt moeten nemen.) ‘De Tragedie is zeer wel uitgevoerd, principalyk de moeijelyke rol van Eponia, die door een jongman, genaamd Halloy, admirabel uytgevoert is, synde nog 't wonderlykste, dat niemant, des onbewust, zou hebben kunnen merken, dat het geen vrouw was; eenige jonge advocaten en practisyns vindt men onder de liefhebbers, dat haar teffens voor de Balie kan formeeren.’Ga naar voetnoot(§) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Joden, wien geen toegang tot den schouwburg werd verleend, rigtten weldra zelven een liefhebberij-tooneel op. Toen men vernam, dat zij geld aan de voornaamste acteurs wilden geven en, ter bestrijding der onkosten, plaatsbriefjes wilde verkoopen, werd hun dit door het Hof verboden.Ga naar voetnoot(*) In 1775 werd een Hollandsche schouwburg opgerigt, waaraan enkele hoofdacteurs en actrices tegen betaling verbonden werden. Zes à achtmaal in het jaar werden er stukken opgevoerd. Het volgende jaar geschiedde dit mede door de Joden, waar twaalfmaal in het jaar gespeeld werd.Ga naar voetnoot(§)
Van meer belang dan deze poging ‘om de ingezetenen van hunne miserable staat eenigzints te distraheeren’, achten wij de verbeteringen der werktuigen ter zuivering der koffij in 1769 en 1770 ingevoerd. Men leest daaromtrent de volgende bijzonderheden: In 1769 werd door een Fransche Molenmaker, Simeon, eene machine gemaakt, eene soort van molen, waardoor de koffij, nadat zij geplukt was, van de roode bast werd ontdaan en van de grijn afgezonderd. Daar de machine redelijk wel voldeed, ontving hij hiervoor van eenige koffijplanters, die zich daartoe verbonden hadden, eene belooning van ƒ12 à ƒ1500.Ga naar voetnoot(†) Later werd hierin nog verbetering aangebragt, daar de handmolens naar het model van Simeon ‘niet sufficent’ genoeg waren. Nepveu liet een molen, van raderwerk voorzien, maken, die met slaven of een paard kon worden gedreven. Op deze wijze kon in 50 minuten 1000 pond koffij van de bast worden ontbloot, dat een groot voordeel aan de planters opleverde. Een kleine wrijfmolen, spiraalswijze gemaakt, loopende in een ton, om de witte bast af te schillen, voldeed ook beter dan de ordinaire wijze van zwaar stampen, waardoor vele boonen geplet en gebroken werden.Ga naar voetnoot(**). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waren er door de finantieele verwikkelingen reeds groote onheilen over de kolonie gekomen, zij werden nog in ruime mate vermeerderd door den oproerigen geest, die zich onder de slaven openbaarde. Door vreesselijke mishandelingen getergd en tot wanhoop gebragtGa naar voetnoot(*), vlugtten zij in grooten getale en vereenigden zich in onderscheiden benden en liepen het land af, overvielen en plunderden de plantaadjes, overrompelden en bestreden zelfs soms met goed gevolg de militaire posten. Te vergeefs trachtte Nepveu zoo veel mogelijk, door uitbreiding en betere organisering der middelen van verdediging, dit kwaad te stuiten. De militaire posten werden versterkt en uitgebreid;Ga naar voetnoot(§) en niettegenstaande de heftige tegenstand der Raden, uitvoering aan het plan van Nepveu gegeven, om een militair cordon om het gebouwde gedeelte der kolonie te trekken, ten einde het wegloopen der slaven te beletten en de plantaadjes te beveiligenGa naar voetnoot(†). Een corps van vrije negers en mulatten werd in 1770 opgerigt. Dat corps stond niet onder de bevelen van den burgerkrijgsraad, maar onder die van Gouverneur en Raden en specialijk onder commissarissen van de kas tegen de wegloopers, en had zijne eigen officieren. Alle vrije en gemamunitteerde slaven, van 14 tot 60 jaren, waren verpligt, hiertoe opgeroepen wordende, bij dat corps dienst te doen. In werkelijke dienst ontvingen zij daags twee schellingen soldij, provisie en kost. Wierden zij door ontvangen kwetsuren later verhinderd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in hun eigen onderhoud te voorzien, dan geschiedde dit op 's lands kosten.Ga naar voetnoot(*) De 12 bataillons militairen, in dienst der societeit, werden in 1772 ieder corps met 25 man vermeerderd, zoodat toen de krijgsmagt, ten minste op het papier, 1200 man bedroeg.Ga naar voetnoot(§) Door ziekte waren echter vele soldaten buiten staat dienst te doen,Ga naar voetnoot(†) terwijl het bezetten der militairen posten vele manschappen vereischte.Ga naar voetnoot(**) Nepveu had reeds meermalen in de vergadering van het Hof voorgesteld om ‘een vrijcorps van negerslaven’ op te rigten, die daartoe door het land van hunne meesters gekocht en daarna met de vrijheid moesten worden begiftigd. Daar de nood drong, vereenigden zich de heeren Raden van Policie toch eindelijk met dat voorstel, en ging men toen spoedig tot de verwezenlijking daarvan over. De 15 Julij 1772 had op het fort ‘Nieuw Amsterdam’ de keuring en taxatie der slaven, voor het vrijcorps bestemd, plaats. Vóór men hiertoe overging werd hun één voor één afgevraagd of zij de vrijheid verlangden op de voorwaarde als bij het hun voorgelezen reglement nader was omschreven. Dit reglement behelsde o.a. de volgende bepalingen: Deze leden van het vrijcorps zouden kleeding, wapens en leeftogt en daarenboven ƒ9 's maands soldij ontvangen, zoo lang zij in werkelijke dienst waren.Ga naar voetnoot(§§) Buiten dienst moeten zij door het uitoefenen van een ambacht of ander bedrijf voor zich zelven de kost winnen; doch, onder nadere goedkeuring van de societeit, zou aan ieder van hen, in de nabijheid van Pa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ramaribo, kosteloos een stuk grond worden afgestaan, om hierop eene woning te bouwen en de voor hunne voeding benoodigde banannen en andere aardvruchten te planten. Hun werd tevens beloofd, dat, indien zij vrouwen of kinderen op plantaadje achterlieten, zij dezen van tijd tot tijd mogten gaan bezoeken, mits de meester dier vrouwen of kinderen dit toestond. De leden van het vrijcorps moesten zich echter van hunne zijde verbinden: tot volstrekte gehoorzaamheid jegens hunne bevelhebbers, getrouwe vervulling hunner militaire pligten en tot een steeds eerbiedig gedrag jegens de blanken. Nadat dit alles den daartoe op het fort Amsterdam verzamelde slaven was voorgesteld, werd hun verzocht daarop te antwoorden. Eenige weinige slaven, houtwerkers uit Boven Para, waar meerdere voordeelen en grootere vrijheid dan aan andere slaven werden verleend, maakten bezwaar de vrijheid op deze voorwaarden aan te nemen, doch dit was slechts een zeer gering aantal; de anderen daarentegen gaven niet slechts volgaarne hunne toestemming, maar deden daarenboven de lucht van hun vreugderoep, een donderend Hurrah, weergalmen. Honderd en zestien slaven werden goedgekeurd, getaxeerd en tot een vrijcorps gevormdGa naar voetnoot(*). Eenige dagen later werd het corps tot 300 man uitgebreidGa naar voetnoot(§). Het corps stond onder zijn eigen bevelhebbers, Conducteurs genoemdGa naar voetnoot(†). Deze Conducteurs, drie à vier in getal, waren blanken en hadden den rang van Vaandrig. Behalve deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blanke officieren, aan wie zij volstrekte gehoorzaamheid waren verschuldigd en die hen steeds bij de onderscheidene togten aanvoerden, hadden zij ook onder-officieren uit hun midden gekozen. Tien gemeenen hadden altijd een ‘Capiteyn’, gelijk men deze personen noemde, die hen de bevelen der bevelhebbers door verschillende geluiden op den jagthoorn overbragten. Hunne montering was zeer eenvoudig, namelijk: een broek en eene scharlaken muts, het zinnebeeld hunner vrijheidGa naar voetnoot(*); hunne wapenen waren: een geweer en een sabel. Dit corps, dat van tijd tot tijd uitgebreid werd, heeft uitstekende diensten aan de kolonie bewezen. Beter dan de blanken aan de levenswijze in de bosschen en meer aan ontberingen gewend, waren zij ook, door hun sterker ligchaamsgestel, beter dan de blanken tegen de vermoeijende togten in de bosschen en wildernissen geschikt, terwijl zij zich vele malen door dapperheid onderscheidden. Het moge in den eersten opslag vreemd voorkomen, dat die zwarte vrijwilligers den blanken zoo getrouw dienden tegen hunne eigene landslieden, bij eenig nadenken vinden wij hiervoor verscheidene oorzaken. De neger is in het algemeen zeer gevoelig en dankbaar voor eene goede behandeling en hecht zich, hierdoor gestreeld, zeer aan den blanke en bewijst dit door eene groote getrouwheid. De leden van het vrijcorps nu, vrijgekocht uit de slavernij, en alzoo, als vrije lieden, in den militairen stand getreden, werden door de kolonisten, die veel van hen in het belang der kolonie verwachtten, in den beginne zeer goed behandeld, ja ‘als de eenigste behouders en beschermers van den lande aangemerkt, als halve goden geëerbiedigd en hunne personen als heilig geacht’Ga naar voetnoot(†). Zij van hunne zijde waren hiervoor dank- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
baar, vonden zich gestreeld en wilden door ijverige pligtsbetrachting zich die achting en dat vertrouwen waardig maken. Daarenboven was het in hun eigen belang - en groot is de magt, die het eigenbelang op 's menschen ziel uitoefent - om den blanken getrouw te zijn. Door hunne opname toch in het vrijcorps waren zij uit den ellendigen staat der slavernij verlost, doch bij wangedrag of het niet nakomen hunner verpligtingen verloren zij dat voorregtGa naar voetnoot(*). Wel is waar, zij konden ook de vrijheid bekomen door te vlugten en zich met de Marrons te vereenigen, maar, vele moeijelijkheden waren daaraan verbonden en dan nog werd het bezit dier vrijheid telkens bestreden, terwijl zij, als leden van het vrijcorps na volbragte dienst, rustig in eigene woningen, in het midden zelfs van blanken, konden wonenGa naar voetnoot(†); en eindelijk, eenmaal in de krijgsdienst der blanken tegen hunne landslieden verbonden, waren zij genoodzaakt met onbezweken dapperheid te strijden en zich tot het uiterste te verdedigen; want vielen zij den Marrons levend in handen, dan wachtte hun ontwijfelbaar den dood, en deze soms onder vreeselijke pijnigingen, daar de Marrons de leden van het vrijcorps beschouwden als afvalligen, als de trouwelooste verraders, op wie zij dan ook veel meer dan op de andere militairen waren verbitterdGa naar voetnoot(§). Was het vrijcorps der kolonie tot groot nut, het kostte haar echter veel, zoo voor den aankoop der slaven, als voor hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderhoud, dat voor ieder lid van het vrijcorps eens zoo veel bedroeg alsdat voor een ander militair. Ter voorloopige betaling der koopsom werd voor ƒ400,000 obligatiën gemaakt, die 6 pCt. renten gaven,Ga naar voetnoot(*) en werd vervolgens aan de directeuren der societeit verzocht, om pogingen aan te wenden, ten einde in Holland eene geldleening ter bestrijding dier kosten te sluiten. De directeuren voldeden aan dit verzoek en, na bekomen verlof van HH. M., werd door hen, ten behoeve der kolonie Suriname, eene geldleening, groot ƒ700,000, aangegaan. De stad Amsterdam weder was geldschietsterGa naar voetnoot(†). De genoemde obligatiën, ten bedrage van ƒ400,000 gemaakt, werden toen verbrandGa naar voetnoot(§). De reeds gemelde versterking der krijgsmagt kwam den kolonisten en der societeit echter niet genoegzaam voor en daarom wendde deze laatste zich tot HH. M. met het verzoek: om een regiment geregeld krijgsvolk naar de kolonie te zenden. De Prins van Oranje, Willem de vijfde, aan wien, gelijk aan zijnen vader, Willem den vierde, het beschermheerschap over Suriname was opgedragen, werd hierover geraadpleegd en met onderling overleg werd besloten aan dit verzoek gevolg te geven. Den 25sten December 1772 staken de schepen aan Texel in zee, die ongeveer 800 soldaten naar Suriname zouden overbrengen. Dit regiment stond onder bevel van den Zwitserschen officier Louis Henry Fourgeoud, kolonel in dienst van de Staten der Vereenigde Nederlanden, die zich tot demping van den opstand der slaven in Berbice | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loffelijk onderscheiden had, en kwam in het laatst van Januarij en in het begin van Februarij 1773 in Suriname aanGa naar voetnoot(*). Sedert de aanvraag om en de uitzending en aankomst der Statentroepen waren eenige maanden verloopen en Suriname was in dien tijd door de aanvallen der Marrons zeer verontrust. Niet slechts toch nam het wegioopen der slaven toe; niet slechts werden door de weggeloopen slaven verscheidene strooptogten op naburige plantaadjes gedaan, maar de wegloopers begonnen zich meer dan vroeger in geregelde benden te vereenigen en bedreigden de kolonie met den ondergang. In 1769 liepen de Marrons de plantaadjes Rust en Lust, als mede 's Hertogenbosch, beide in Boven-Cottica gelegen, af, vanwaar zij eenige slaven medevoerden en eenige geweren buit maakten.Ga naar voetnoot(§) Verscheidene plantaadjes werden daarop door hen aangevallen, en met een zoo goed gevolg, zoodat hunne stoutmoedigheid hierdoor grootendeels vermeerderd werd. In talrijke benden vereenigd, (alleen in Cottica werd het aantal strijdbare mannen onder hen op twee honderd geschat)Ga naar voetnoot(†) trokken zij door het land, alom schrik en vrees onder de inwoners verspreidende. Militaire posten zelfs werden door hen aangetast en meermalen verslagen, de soldaten op de vlugt gejaagd en de houten barakken verbrand.Ga naar voetnoot(**) Een tegen hen uitgezonden commando van 20 gewapende burgers, 12 soldaten en 24 schutter-negers, onderging eene geduchte nederlaag. Na het verlies van vier dooden, terwijl verscheidene ernstig gewond werden, moest het commando den terugtogt aannemen en het overschot kwam ‘uitgehongerd en met verrotte kleederen aan het lijf’ te Paramaribo aanGa naar voetnoot(§§). De Marrons zetten hunne strooptogten voort en overvielen en plunderden verschillende plantaadjes aan de Cottica, in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mot, Orleyne en Hoer-Helena kreeken, in Patamacca enz. enz. enz.Ga naar voetnoot(*). Soms boden de slaven der aangevallen plantaadjes moedigen tegenstand en noodzaakten de Marrons de vlugt te nemen, terwijl men, in de officieele bescheiden, daden van trouw en gehechtheid van slaven jegens hunne meesters vermeld vindt, die het harte goed doenGa naar voetnoot(§). Dikwijls echter vereenigden de plantaadje-slaven zich met de aanvallers en vermeerderden niet slechts hunne getalsterkte, maar tevens hunne ammunitie, daar zij gewoonlijk hunne geweren, kruid en lood mede namenGa naar voetnoot(†). Niet slechts in Cottica en Perica stroopten de benden wegloopers, maar ook in Tempatie, aan de rivier Suriname, ja zelfs achter Paramaribo. De wegloopers vermeerderden bij den dagGa naar voetnoot(**). Schrik en ontzetting heerschten alom door de kolonie. Men zag de schoonste plantaadjes door de vlammen verteeren, de eigenaars of Directeurs ontvingen door de hand der Marrons of die hunner eigene slaven den dood. Verscheidene planters, bevreesd voor een algemeen bloedbad, verlieten hunne effecten en begaven zich naar Paramaribo. Die Cottica-negers, aldus genaamd naar het district, waar zij het eerst hunne aanvallen hadden begonnen, schenen geduchter voor de kolonie te worden dan die van Auka en Saramacca immer geweest waren, want niet slechts was hun getal zeer aanzienlijk, niet slechts vonden zij vele sympathie bij de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slaven, maar daarenboven bezaten zij in Baron, Jolicoeur en Bonni moedige en energique opperhoofden. Baron was vroeger slaaf geweest bij den heer Dahlberg, een Zweed, die in Suriname zijn fortuin had gemaakt. Reeds in zijne vroegste jeugd scheen Baron eene meer dan gewone vat-baarheid te bezitten. Zijn meester was met hem ingenomen; hij deed hem onderwijs in lezen en schrijven geven, van welk onderwijs de leergierige jongeling een goed gebruik maakte; vervolgens liet hij hem een ambacht leeren en nam hem op eene reis naar Holland mede. Baron, opgetogen over veel wat hij in Holland zag, leerde bovenal aldaar het onwaardeerbaar voorregt, de vrijheid, hoog schatten en niets verheugde hem meer dan de belofte van zijnen meester, dat hij hem, bij zijne terugkomst in Suriname, met de vrijheid zou begiftigen. Dahlberg komt met zijn, reeds in hope blijde, bediende in Suriname terug, doch Dahlberg doet zijn woord geen gestand: hij verkoopt Baron aan een Jood. Hoezeer was de vurige jongeling teleurgesteld. Met hoogheid door zijn nieuwen meester behandeld, wilde hij zich niet buigen, waarop de nieuwe meester, om Baron tot onderwerping te brengen, hem een Spaansche bok onder de galg liet geven. Het hierdoor beoogde doel, Baron te temmen, de roede te doen kussen, werd niet bereikt: Baron ontsnapte en werd weldra een van de voornaamste aanvoerders der wegloopersGa naar voetnoot(*). Joli-Coeur, mede vroeger een slaaf, ontving het eerste levenslicht op de plantaadje Rodebank. De Jood Schultz, berucht door de mishandelingen zijnen slaven aangedaan en de ruwe zedeloosheden met zijne slavinnen, was Directeur van dat effect. Op zekeren avond dwong Schultz eene slavin om hem in zijne vuige driften te wille te zijn. De man, die met voorkennis en onder goedkeuring des meesters met deze vrouw leefde, merke dit op en snelde zijne vrouw ter hulp. Die man echter was een slaaf en werd, na die vruchtelooze poging tot ontzet, door den Directeur aangeklaagd en - eene strenge | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geeseling volgde weldra. Een knaap was getuige van deze strafoefening en die knaap was Joli-Coeur, de onteerde slavin zijne moeder en haar verdediger, die zoo folterend moest boeten, zijn vaderGa naar voetnoot(*). Baron, de bedrogene en mishandelde, Joli-Coeur, de gehoonde en getergde, stelde zich in betrekking met zekeren Bonni, een zoon der wildernis. Bonni was een Mulat, zijn vader was een blanke, zijne moeder diens slavin. De blanke had de slavin lief gehad, doch weldra verkoelde die liefde en ging zelfs tot diepen afkeer over, hij mishandelde en sloeg de toekomstige moeder van zijn kind zoodanig, dat zij naar het bosch vlugtte en aldaar het leven schonk aan een jongen, die, man geworden, brandde van begeerte, om het lijden zijner moeder te wreken. Deze Mulat, in het woud geboren en opgevoed, stelde zich aan het hoofd der weggeloopen slaven, onder welke hij een krijgstucht wist te bewaren, die hen tot geduchte vijanden der kolonie maakte. Gevreesd om zijn despotisme, geëerbiedigd om zijne mannelijke kloekmoedigheid en bemind om zijne onomkoopbare regtvaardigheid, werd er zelden een opperhoofd gevonden, die een zoo krachtigen invloed op zijne manschappen uitoefenden. Aan een langen en geduchten proeftijd onderwierp hij den deserteur der plantaadjes; was deze doorgestaan, dan werd de slaaf gewapend en onder Bonni's troepen opgenomen, die alzoo eene uitgelezen keurbende vormdeGa naar voetnoot(§). De krijg, het waren thans meer dan enkele strooptogten, daar de Marrons of- en defensief te werk gingen; de Guerilla krijg, hier had hij veel overeenkomst mede, werd met afwisselend geluk gevoerd. In September 1771 gelukte het den vaandrig Sebulo, met 50 soldaten en eenige lastdragers, om een dorp der wegloopers, diep in het woud gelegen, te veroveren. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was geene gemakkelijke taak geweest, want aan de eene zijde door een diep moeras (zwamp) omgeven, werd aan de andere zijde de toegang bemoeijelijkt door palisaden van 10 voet hoogte, die behoorlijk van schietgaten waren voorzien, terwijl slechts een kleine poort, waar niet meer dan een man te gelijk kon doorgaan, toegang verleende. Er bevonden zich echter, toen Sebulo het dorp aanviel, weinige mannen ter verdediging; de meesten waren op eene strooptogt uit. Drie negers werden gedood, de overige redden zich met de vlugt, hunne gekwetsten met zich nemende; twintig vrouwen en kinderen vielen den overwinnaar in handen, en na de woningen verwoest en de kost in de zwamp te hebben geworpen, nam Sebulo, met zijne schare en zijne gevangenen, de terugtogt aan. Onderweg werden zij verontrust door eene bende van Baron, die hen de buitgemaakte vrouwen en kinderen trachtte te ontnemen, doch die, na vijfmaal vruchteloos herhaalde aanval, eindelijk moest afdeinzenGa naar voetnoot(*). In October van hetzelfde jaar ontdekten de Aukaner-negers een dorp der Marrons, verwoestten het en bragten de gevangenen, 11 vrouwen en kinderen, te ParamariboGa naar voetnoot(§). Over de door hen hiervoor geëischte belooning ontstond later verschil tusschen de regering en de AukanersGa naar voetnoot(†). Ook de Joden ontdekten, veroverden en verwoestten een wegloopers-kamp en voerden, als buit, een gevangene, eene vrouw, medeGa naar voetnoot(**). Deze door de kolonisten behaalde voordeelen werden weldra door groote verliezen gevolgd. In November 1771 werd een militair-commando, in de Cottica, door de Marrons aangetast en verslagenGa naar voetnoot(§§). Groote verliezen werden achter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenvolgens door de militairen en gewapende burgers geleden; sommige commando's, door de wegloopers teruggedreven en door het wassende water in de rivieren gekweld, kwamen in deerlijken staat te ParamariboGa naar voetnoot(*). Van alle zijden vernam men klagten over de toenemende stoutheid der Marrons en het wegloopen der slavenGa naar voetnoot(§). Door een gevangen genomen weglooper werd medegedeeld, dat Baron eene versterkte plaats had aangelegd, waar hij een aanval der blanken durfde af te wachten. Hij had, in zekeren zin, aldaar zijn hoofdkwartier gevestigd, en keerde telkens, na gemaakte strooptogten, met buit beladen, daar terugGa naar voetnoot(†). Deze legerplaats van Baron was zeer sterk; een uitgestrekt grondeloos moeras omringde het van alle zijden, zware palisaden van 3 mans hoogte waren als de tweede lijn van defensie; kleine kanonnen, draaibassen, waren voor de schietgaten geplant en, als om de gelijkenis met eene Europesche vesting te voltooijen, woei eene vlag, geel met een zwarte leeuw, van het hoogste punt. Baron achtte zich hier zoo veilig, dat hij deze plaats den naam van ‘Boucou’ ‘tot stof vervallen’ gaf, om daardoor aan te duiden, dat zij eerder tot stof vervallen dan door de blanken zoude worden veroverdGa naar voetnoot(**). Een, twee, ja meerdere aan vallen werden hierop beproefd, doch vruchteloos: ‘het zwamp is niet te doorwaden, de palisadering niet dan met groot verlies van volk te vermeesteren en kanonnen kunnen niet gebruikt worden en handgranaten heeft men niet;’ en, een in de historie van Suriname onbekend feit: ‘men staat voor het dorp der wegloopers met eene vrij aanzienlijke krijgsmagt en men kan er niet inkomen’Ga naar voetnoot(§§). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ziedaar wat er in het dagboek van Neupveu van gemeld wordt. Het Hof besloot daarop een generaal pardon aan te bieden aan degenen, die de wapenen nederlegden en zich aan de blanken overgavenGa naar voetnoot(*). Baron spotte er mede. Twaalf negerjagers van het vrijcorps waagden zich tot digt bij het dorp en werden gevangen genomen. Na hunne weigering, om tot de Marrons over te gaan, werden er elf doodgeschoten en de twaalfde strengelijk gegeeseld, een oor en het haar afgesneden en tot de blanken teruggezonden met de boodschap: dat men noch de blanken noch de negerjagers vreesde.’Ga naar voetnoot(§) Een sterk detachement krijgsvolk, onder aanvoering van kapitein Mayland, benevens 180 jagers van het vrijcorps, onder bevel van den jeugdigen, moedigen officier de Frederici, werd daarop ter belegering naar Boucou uitgezonden. Zoodra Baron dit krijgsvolk zag naderen, plantte hij een wit vaandel, niet als teeken van onderwerping, maar als uitdaging, en het vuren aan weerszijden begon, doch zonder veel gevolg. Eene poging, om, door het laten zinken van takkebossen, een weg door het moeras te banen, mislukte. Een aantal volks kwam bij deze nuttelooze pogingen om; men begon gebrek aan levensmiddelen en krijgsbehoeften te krijgen en sprak er van om de belegering op te breken. De zwarte vrijwilligers, vol geestdrift en begeerig om den dood hunner makkers te wreken, hadden echter den moed nog niet verloren; het gelukte hun den geheimen toegang, een pad, slechts even door het water bedekt, te vinden - en nu herleefde de moed in de borst der officieren en soldaten. De kapitein Mayland deed een valschen aanval. Baron trok zijn volk bijeen om deze af te slaan. Frederici intusschen ging met de zwarte vrijwilligers aan de andere zijde over het gevonden pad, door het moeras; klom, zonder tegenkanting te ontmoeten, met den degen in de hand, over de stormpalen; hierop volgde er een vreeselijk bloedhad en Boucou werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingenomen. Vier negers, zes en twintig vrouwen en negentien kinderen werden gevangen genomenGa naar voetnoot(*). Nu heerschte er in de kolonie eene groote vreugde; den 27sten September werd in de kerken God voor deze overwinning gedanktGa naar voetnoot(§); den 28sten kwam het commando in de stad terug, met zich voerende de gevangenen en, als wapentrophee, negen afgehouwen handen van gesneuvelde Marrons; het kanon van Zeelandia werd gelost, de schepen vlagden en de blanken vierden feestGa naar voetnoot(†). Enkele slaven kwamen vrijwillig terug; anderen, hier en daar verstrooid, werden opgevangen, en vele lijken in de bosschen gevonden. ‘Tot heden,’ schrijft Nepveu, den 7den October 1772, in zijn dagboek, ‘zijn er omtrent 100 à 110 slaven van het wegloopers-dorp in Bovencottica gevangen genomen of vrijwillig terug gekomen, en 30 à 40 gedood of hier en daar dood in de bosschen gevonden’Ga naar voetnoot(**), en den 26sten October, teekent hij aan: ‘De meeste wegloopers zijn van elkander af; zoeken bij troepjes een goed heenkomen en moeten zich, bij gebrek aan vivres, met cabbes en boomvruchten vergenoegen, die echter weinig te vinden zijnGa naar voetnoot(§§).’ Drie à vierhonderd Indianen deden, met toestemming van het Hof, een togt naar een berucht weglooperskamp achter Paramaribo, en kwamen na eenige dagen terug met vijf vrouwen en zes kinderen als gevangenen en tien afgehouwen handen van gedoodde Marrons. Zij ontvingen eene belooning aan verschillende goederen voor eene waarde van ƒ2090.-Ga naar voetnoot(††). Alle gevaar was nog wel niet geweken, want Baron was met eenige zijner volgelingen in het woud ontsnapt; Bonni, die wel gekwetst, doch niet, zoo als het gerucht had geloopen, gedood was, trachtte de verstrooiden weder te verzamelen; en dat het den wegloopers nog niet aan stoutmoedigheid ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brak, bewees een aanval op een gedeelte van het vrijcorps, waarbij de lastdragers, om zich te redden, de ammunitie in het zwamp wierpen, en de jagers, na eene hevige schermutseling, moesten terugtrekkenGa naar voetnoot(*). Baron en Bonni waren later over de Marro-wijne gegaan en legden daar kostgronden aan; de kolonisten waanden zich van hunne aanvallers hevrijd en gaven zich op nieuw aan zorgeloosheid overGa naar voetnoot(§). De Gouverneur Nepveu, en met hem verscheidene inwoners van Suriname, beschouwden den toestand der kolonie thans als zoodanig, dat men de gevraagde en weldra te verwachten hulptroepen zeer goed kon ontberen en, terwijl men hierover discussieerde, vernam men uit de uit het vaderland ontvangen couranten, dat een nieuw geformeerd mariniers-bataillon, ter repartitie van den Staat, naar Suriname zou worden gezonden, benevens twee oorlogschepen tot secours der kolonieGa naar voetnoot(†), en, terwijl men discussieerde, om voor den ontvangst der troepen het een en ander in gereedheid te brengen, kwam reeds het eerste schip, met de verwachtte troepen de rivier opstevenen en werd door nog twee andere gevolgdGa naar voetnoot(**). Had men in de kolonie voor eenige maanden reikhalzende naar de uit Holland te verwachten hulptroepen uitgezien, thans, daar men vermeende, dat, met de inneming van Boucou, het grootste gevaar geweken was, zag men die komst met gansch andere oogen aan. De troepen werden echter goed ontvangen, de officieren, en voornamelijk de opperbevelhebber, Fourgeoud, met beleefdheid behandeld. Evenwel ontstond er al zeer spoedig verwijdering tusschen den Gouverneur Nepveu en den Kolonel Fourgeoud. De aan den laatste door den Prins van Oranje verleende magt, waardoor hem niet slechts het bevel over de hulptroepen, maar zelfs over de geheele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krijgsmagt was opgedragen, wekte bij Nepveu naijver op en Fourgeoud van zijne zijde maakte door hooghartigheid de breuke wijder. Steeds onrustige woelige geesten vermeerderden die spanning door wantrouwen en verdeeldheid tusschen Nepveu en Fourgeoud te zaaijen, en weldra ontstonden er weder die partijschappen, die op Suriname's bodem zoo welig tieren. De eene partij verklaarde, dat Feourgoud en de zijnen als de redders der kolonie moesten worden beschouwd; de andere daarentegen, dat zij de kolonie tot last waren en de reeds zoo zware uitgaven voor de verdediging der kolonie noodeloos kwamen vermeerderen. De notulen van Gouverneur en Raden van dien tijd, vooral het Journaal van Nepveu, zijn opgevuld met bijzonderheden omtrent deze spanning, het gedurig misverstand enz., enz, zoodat, indien wij dezelve eenigzins uitvoerig wilden beschrijven, wij hiervan alleen wel een lijvig boekdeel konden vullen, doch dit zoude ons bestek verre overschrijden. De troepen bleven werkeloos in Paramaribo en zoowel officieren als soldaten gaven zich aan vele uitspattingen over, waardoor het getal zieken in korten tijd zeer aanzienlijk werdGa naar voetnoot(*). Fourgeoud, wien het verveelde langer werkeloos te blijven, deelde in Maart 1773 zijn voornemen mede, om met April of Mei, met zijne troepen den terugtogt naar het vaderland te ondernemenGa naar voetnoot(§) Men verzocht hem zich hierover goed te beraden en, om den schijn van overijling te vermijden, besloot Fourgeoud vooraf, in gezelschap met den commandeur B. Texier, eene inspectiereis door de kolonie te doenGa naar voetnoot(†). Na eenige moeijelijkheden om geschikte tentbooten te verkrijgen, werd aan dit voornemen gevolg gegevenGa naar voetnoot(**). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na zijne terugkomst werd door het Hof aan Fourgeoud verzocht, om zijn vertrek nog eenigen tijd uit te stellen, en als voornaamste beweegreden daartoe voerde men aan: de vrees, die men koesterde voor eene vredebreuk met de Saramaccaner boschnegersGa naar voetnoot(*); en drukte men den wensch uit, dat de hulptroepen hun, bij het niet nakomen hunner verpligtingen, hiertoe zouden dwingen. Fourgeoud antwoordde hiertoe geene orders te hebben: eene vredebreuk kon slechts door den Souverein geschieden en de hem verstrekte bevelen luidden, om tegen de wegloopers, niet tegen hen met wie vrede gemaakt was, te agerenGa naar voetnoot(§). Nieuwe pogingen door den Gouverneur aangewend, om Fourgeoud te noopen te minste den uitslag der met de boschnegers aangevangen onderhandelingen af te wachten, leden schipbreuk op Fourgeouds onverzettelijkheid op dit puntGa naar voetnoot(†), en hij maakte voor de tweede keer aanstalte om te vertrekken.Ga naar voetnoot(**) Hout en water werd reeds in de drie, nog immer, sedert 9 Februarij, zeilreê gehouden transportschepen overgebragt; toen de tijding van een nieuwen aanval der wegloopersGa naar voetnoot(§§), de toebereidselen tot vertrek deed vertragen. Men begon zich nu tot eene boschtogt uit te rusten, doch den 7 Junij 1773 kwam er weder contra-bevel en op nieuw werd alles tot vertrek gereed gemaakt en dat op het laatst van Junij bepaaldGa naar voetnoot(††). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schotschriften, de regering honende en opgevuld met verwijten over het aanstaand vertrek der troepen, werden onder de deuren der aanzienlijkste inwoners gestoken, en, ofschoon eene premie van 1000 ducaten werd uitgeloofd voor hem, die den maker en verspreider hiervan aanwees, zoo werd deze echter niet ontdektGa naar voetnoot(*). Terwijl men alzoo in Paramaribo onderling verdeeld was, bragt de tijding van eene geduchte nederlaag, door eene afdeeling krijgsvolk der societeit geleden, eenige toenadering teweeg. Die ongelukkige gebeurtenis was belangrijk genoeg om te doen zien, dat men de vrees voor de Marrons nog niet geheel verbannen kon. Het verhaal hiervan luidt als volgt: De luitenant Leppert had vernomen, dat de negerjagers een kamp der Marrons tusschen de rivier Patamacca en Cormoetibo hadden ontdekt. Na het vernemen van dit berigt besloot Leppert, om alleen met zijne manschappen, die een gedeelte uitmaakten van de militaire post aan de Patamacca, dwars door het bosch te dringen en het kamp der wegloopers te overvallen. Hij trok alzoo den 8 Junij met een sergeant en 30 soldaten in het bosch, doch de Marrons, door verspieders van zijn voornemen onderrigt, trokken hem te gemoet. Zij, ongeveer derdehalf honderd in getal, wierpen zich in eene hinderlaag, bij een diep moeras, dat hij doorwaden moest, om bij hun kamp te komen. De ongelukkige soldaten waren naauwelijks in dit moerassig water tot onder de armen ingegaan, of de Marrons kwamen uit hunne schuilplaats voor den dag en tastten hen aan. Leppert, die aan een gouden lis aan zijn hoed kenbaar was, benevens drie soldaten werden gedood en tien à twaalf gewond. Aan den sergeant en corporaal met nog zes man gelukte het, na eene moedige verdediging en na vooraf al hun kruid te hebben verschoten, te ontkomen. Later voegden zich nog drie gevlugte soldaten bij hen, maar ongeveer twintig man bleven in het bosch omdwalen. De vaandrig Buissart, commandant der naastbij gelegen post, liet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iedere twee uur een schot doen, om deze verdwaalden de rigting van den weg te doen herkennen. De meesten echter, (slechts aan twee van hen gelukte het te ontkomen), vielen den Marrons in handen en werden dadelijk door hen gedood; enkelen werden als gevangenen naar het kamp gesleept en aldaar op bevel van Bonni doodgegeeseldGa naar voetnoot(*). Na het ontvangen dezer droevige tijding werd onmiddelijk door het Hof eene commissie benoemd, om Fourgeoud te verzoeken de terugkeer zijner troepen tot een volgend jaar uit te stellen en mede te werken tot verdelging der wegloopers. Fourgeoud verklaarde zich dadelijk hiertoe bereid, zelfs ‘al waren zijne troepen ingescheept zoo zoude hij, indien er gevaar was se weeder doen ontscheepen.’ Hij wenschte evenwel, dat het Hof in ‘stellige termen’ verklaarde of men zijne troepen, tot beveiliging der kolonie tegen de Marrons, al of niet noodig had. Het Hof gaf hierop een ontwijkend antwoordGa naar voetnoot(†); doch Nepveu, die eindelijk begreep, dat die dubbelzinnige toestand niet langer tot schade der volkplanting duren kon, brak het ijs en begaf zich naar Fourgeoud: ‘om zig cordatelijk weegens de saake en omstandigheeden te expliceren, 't welk van verseekeringe van onderlinge vriendschap en cordaatheit weegens de behandeling der saaken is gevolgtGa naar voetnoot(§).’ Daar echter de ingevallen regentijd slecht tot het doen eener boschexpeditie was geschikt versterkte men vooreerst de mililitaire buitenposten en maakte zich intusschen tot den aanstaanden veldtogt gereedGa naar voetnoot(**). Het was hoog tijd, dat de onderlinge twisten ophielden en men meer krachtdadig tegen de Marrons te werk ging; want terwijl Bonni, die zoon der wildernis, zich vreesselijk wreekte over de beleedigingen zijne moeder en haar geslacht door de blanken aangedaan, en schrik en ontzetting door de kolonie verspreidde, kwam ook Baron, die zich van zijn, te Boucou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleden, verlies weder hersteld had, weldra op nieuw uit de bosschen aanhollen en overviel, terzelfder tijd, drie naast elkander aan de Boven Cottica gelegen plantaadjes, de Suynigheyt, Perou en l'Esperance: de slaven werden medegenomen, de gebouwen verbrand en de Directeur van de Suynigheyt en een blankofficier van l'Esperance vermoordGa naar voetnoot(*). Ofschoon Baron volgens de wet der wedervergelding handelde, was hij echter niet wreed, getuige o.a. het volgende: Bij het afloopen der plantaadje Poelwijk door de Marrons, werd de blank-officier Muller tot hem gebragt. Toen hij vernam dat Muller nog slechts kort geleden uit Holland in de kolonie was gekomen, zond hij hem onverlet naar Paramaribo terug, tot hem zeggende: ‘ga maar heen, gij zijt nog te kort in de ko-Ionie geweest om ons slaven te hebben kunnen mishandelen.’ Een der Marrons nam hem zijne bovenkleederen af, doch Baron gaf hem die niet slechts weder, maar gaf hem nog daarenboven een hoed omdat Muller, die de zijne in het rumoer had verloren, het hoofd in den bij stroomen nedervallenden regen gevoegelijk dekken kon.Ga naar voetnoot(†) Op een anderen tijd hadden de Marrons verscheiden soldaten gevangen genomen. Volgens wederkeerig krijgsgebruik had Baron ze kunnen laten doodschieten - maar integendeel, hij voorzag hen, van wie hij getuigde, dat zij geene oorzaak der geschillen, maar slechts door de krijgsorde gedwongen vijanden waren, van de noodige levensmiddelen; verborg hen voor de woede zijner volgelingen en zond hen daarop naar de stad terug.Ga naar voetnoot(§) In September van hetzelfde jaar ging Fourgeoud naar het Hoofdkwartier en eindelijk in October trok hij met drie kolonnes het bosch inGa naar voetnoot(**). De eerste togt was niet bijzonder gelukkig: geene wegloopers vielen Fourgeoud in handen, slechts eenige kostgronden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden vernield. Fourgeoud schreef deze mislukking toe aan gebrek aan behoorlijke medewerking; Nepveu daarentegen aan eene verkeerde besturingGa naar voetnoot(*). Verscheiden togten werden sedert ondernomen; Fourgeoud en een gedeelte der ingezetenen gaven hoog op van het nut daardoor te weeg gebragt, doch Nepveu zag er weinig anders in dan verspilling van menschenlevens en krijgs- en mondbehoeften Om eenigzins over de bezwaren aan dergelijke boschtogten verbonden te kunnen oordeelen, nemen wij het verhaal, dat Stedman, die ze zelf bij woonde, er van geeft, gedeeltelijk over: De wijze, waarop men, in de bosschen van Suriname, oorlog voert, is geheel verschillend met iedere andere in Europa. ‘Het is onmogelijk’ zegt Stedman, in de bosschen van Guiana in twee of drie gelederen te gaan; dus kent men daar ook niet het optrekken bij divisiën of pelotons. De geheele krijgsbende stelt zich op ééne rei, met het gezigt naar de regter kant; de negers zijn onder de soldaten verspreid, ten einde men op hen en op de goederen, waarmede zij beladen zijn, een wakend oog kan houden. Dit wordt de Indiaansche linie genaamd. Om een corps van zestig man, namelijk, een kapitein, twee luitenants, twee sergeants, vier corporaals, een heelmeester en vijftig soldaten te vergezellen, zijn er minstens twintig negerslaven noodig, waarvan men de huur aan hunne meesters betaalt, tegen 24 stuivers daags. Wagens en paarden zouden veel minder kostbaar zijn; doch men kan er zich tot den optogt van krijgsvolk in dit land niet van bedienen.’Ga naar voetnoot(§). ‘Ziehier,’ zoo vervolgt genoemde schrijver verder: ‘op welke wijze men de soldaten en negers door een mengt: twee der laatsten trekken in het eerst op, en dragen bijlen om een weg te banen. Zij worden gevolgd door een corporaal en twee mannen, die gelast zijn de plaatsen te bespieden, en, ingeval van nood alarm te slaan. Een officier, een corporaal en zes soldaten maken de voorhoede uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgens komt op eenigen afstand de hoofd-bende in twee partijen. Bij de eerste bevinden zich een kapitein, een corporaal, twaalf soldaten, een heelmeester en twee negers, die het krnid dragen. De tweede partij bestaat uit twaalf andere soldaten, onder bevel van een sergeant. De achterhoede; bestaande uit een officier, een sergeant, een corporaal en achtien soldaten, wordt door zestien negers vergezeld, om de geneesmiddelen, het vleesch, brood, rum, wapenen, bijlen, en ook de zieken en gekwetsten te dragen. Dezelve bevindt zich op eènigen afstand van het hoofdcorps. Het geheel word gesloten door een korporaal en twee soldaten, mede belast om zoo noodig alarm te slaan.Ga naar voetnoot(*)’ In dergelijke groote of kleine afdeelingen trok men de bosschen in. Soms moest men tot over de heupen door slijk en water baden of over hoopen van omgevallen boomen klauteren; op andere plaatsen er onder door kruipen. Vaak werd het ligchaam deerlijk door de doornen opgescheurd, en door talrijke insecten, waaronder van zeer kwaadaardige soorten, bijna overal gekwetst. De brandende zon, al drongen hare stralen niet door het dikke bladeren gewelf, maakte de atmospheer verstikkend; de warmte, geen uitweg door opene plaatsen vindende, was benaauwend. Was de zon ondergegaan dan heerschte er eene stikdonkere duisternis, en zoo men dan de togt wilde voortzetten, was men genoodzaakt elkander bij de hand te houden, ten einde niet van elkander af te geraken. Van tijd tot tijd viel er een soldaat, uitgeput van vermoeijenis neder, en de last der draagnegers werd verzwaard. Des nachts hing men de hangmatten in de boomen op; doch zoo men een of twee dagen rust hield maakte men hutten, op Indiaansche wijze gebouwd: de slaven sliepen op den blooten grond.Ga naar voetnoot(†) In den regentijd werden de moeijelijkheden dier togten ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dubbeld. Het water in de bosschen rees dan zoo hoog, dat het meermalen tot aan de knieën reikte, en zelfs de kleinste stroom kon men dan niet over trekken, zonder er een brug, uit boomstammen zamengesteld, over te slaan.Ga naar voetnoot(*) Bij een dergelijken krijg verloren een menigte soldaten het leven of kwamen ziek van vermoeijenis en uitputting te Paramaribo aan en, na eenige togten, waarvan de goede uitslag twijfelachtig was, moest Fourgeoud zijne en des societeits-troepen eenige rust vergunnen. Ontevreden, wrevelig over de vele verliezen, vooral ontevreden op Nepveu, die hem, zoo hij vermeende, niet de noodige achting bewees, wierp Fourgeoud zich, na zijne terugkomst in Paramaribo, geheel in de armen der ontevredene partij: - in Nepveu's dagboek wordt hem deze ‘caballisering’ scherp verweten.Ga naar voetnoot(†) In Januarij en Februarij 1775 kwamen nieuwe troepen uit Nederland, onder bevel van den luitenant-kolonel Sieborg, ter versterking der zeer gedunde magt, en weldra toog Fourgeoud weder het bosch in.Ga naar voetnoot(§) Na eenig heen en weder trekken, waarbij sommige kostgronden en legerplaatsen der Marrons verwoest werden, gelukte het aan Fourgeoud om de hoofdplaats der rebellen op te sporen en te verdelgen. De bijzonderheden daaromtrent worden uitvoerig door kapitein Stedman medegedeeld; wij nemen er het volgende van over: ‘De muitelingen, door hun behaald voordeel op den kapitein Mayland opgeblazen,Ga naar voetnoot(**) waren door hunne spions | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderrigt, dat de kolonel Fourgeoud zich te Barbacoeba bebevond, en zijne soldaten willende trotseren of schrik aanjagen, hadden zij de stoutheid, om den 15den Augustus, de hutten van twee legerplaatsen, welke onze uitgezondene wachten hadden laten staan, in brand te steken, en een gehuil en geschreeuw te maken, hetwelk wij den geheelen nacht hoorden. Dit was nogthans van hunnen kant niets dan loutere zwetserij; maar het verwekte in onzen bevelhebber zulk eene gramschap, dat hij zwoer zich met geweld, het kostte wat het wilde, te zullen wreken.’ ‘Des anderen daags morgens stond al ons krijgsvolk tot den optogt gereed, en met het aanbreken van den dag begaven wij ons in het bosch. Wij waren twee honderd voor de dienst geschikt zijnde Europeanen sterk, en wij lieten een groot getal achter, die door ziekte belet wierden mede te gaan.’ ‘Wij trokken oostwaarts op. Na omtrent acht mijlen te hebben afgelegd, dat in een land, waar onophoudelijk door het weghakken van het geboomte de weg gebaand moet worden, al vrij aanmerkelijk is, sloegen wij hutten op en namen daar onze legerplaats.’ ‘Den 16den vervolgden wij onzen weg westwaarts over hoog land. Het was eene soort van bergketen, die, zoo ik mij niet bedrieg, in dit land doorgaans van het oosten naar het westen loopt, zooals ook de poelen, zwampen en moerassen. Wij legden geen zoo grooten weg af, als daags te voren, en toen wij stil hielden, ontvingen wij bevel om onze hangmatten uit te spreiden en daarop te gaan slapen, zonder eenig overdek, om den vijand geen kennis te doen bekomen van de plaats, alwaar wij ons bevonden, hetgeen zekerlijk gebeurd zoude zijn, indien wij in het bosch boomen gekapt hadden. Wij mogten niet spreken en overal werden wachten uitgezet. Die voorzorgen waren noodzakelijk: maar zoo de muitelingen ons al niet ontdekten, werden wij echter door groote muggen en insecten, die uit een nabij gelegen moeras opkwamen, als van een gereten.’ ‘Den 17den, trokken wij tot negen uren verder oostwaarts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op; vervolgens noordwaarts, en dwars door eene groote menigte Mataky-wortels,Ga naar voetnoot(*) hetgeen ten bewijze strekte, dat wij afzakten: de grond werd hier zeer moerassig. Gelukkig echter, schoon wij in het regen-saisoen waren, viel er weinig water. Dien dag hielden wij tegen vier uren nademiddag stil, want de kolonel werd door eene koude koorts aangetast.’ ‘Te middernacht, te midden der dikste duisternis, en een zwaren stortregen, werden wij gewekt door het gehuil en geschreeuw der muitelingen, die te gelijkertijd eenige snaphaan schoten deden. Hun schieten echter bereikte de legerplaats niet, doch wij waren uitermate verlegen, want de donkerheid maakte het ons onmogelijk, om een juist denkbeeld van hun oogmerk te vormen. Zij hielden op die wijze aan tot het aanbreken van den dag, hetgeen ons elk oogenblik deed verwachten van door hen omsingeld te worden: wij verdubbelden onze waakzaamheid. Des anderen daags morgens rolden wij onze hangmatten op, en trokken noordwaarts, naar den kant, van waar den vorigen nacht het geluid zich had doen hooren. Grootendeels in onze rust gestoord geweest zijnde, waren wij zeer vermoeid, en vooral de kolonel, die moeite had, om zich staande te houden, zoodanig was hij door de koorts verzwakt. Onze togt was dien dag vruchteloos, want op den middag vervielen wij in een groot moeras, waaruit wij veel moeite hadden ons te redden, en wij waren genoodzaakt naar onze vorige legerplaats terug te keeren. Twee soldaten versmoorden in het moeras.’ ‘den 19den trokken wij verder, en weldra voegde, tot onze groote blijdschap, zich een corps van honderd negerjagers met hnn conducteur Vinsac bij onsGa naar voetnoot(†). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Tegen den middag gingen wij over een Birry-Birry, of groot moeras. Een zoodanig moeras is zeer gevaarlijk: het bestaat nit een dun slijk, met een dikke en groene korst overdekt, die op vele plaatsen een mensch dragen kan, maar die men onder zijne voeten voelt buigen. Breekt deze korst dan verzinkt hij, die zich op den gevaarlijken bodem heeft gewaagd, in den afgrond. Menigmaal gebeurt het, dat menschen, voor de oogen van anderen, in diepte verdwijnen, zonder dat men hen ter hulpe kan komen. Drijfzand is minder gevaarlijk: hier zinkt men slechts langzamerhand in. Om ongelukken te voorkomen trokken wij zoo wijd mogelijk van elkander, desniettegenstaande vielen er verscheidene soldaten door, die met moeite gered werden. Des namiddags kwamen wij langs een paar cassave velden hetgeen ons een teeken was, dat wij de verblijfplaats der muitelingen naderden. Daar het echter te laat in den avond was geworden om den vijand aan te grijpen sloegen wij hier onze legerplaats op.’ Den 20sten des morgens ten zes ure braken wij op, noord-oostwaarts ten Noorden, en spoedig kwamen wij bij een groot moeras, alwaar wij tot aan ons midden door het water gingen. Nadat wij meer dan een halve mijl door het water gewaad hadden bereikten wij de overzijde, zonder den geringsten tegenstand te ontmoeten’ Wij volgden daarop een soort van voetpad, dat door de Marrons was gemaakt en, tegen den middag stieten wij op een kleine hoop van hen, die ieder met een korf op den rug beladen waren. Zij vuurden hunne geweren op ons af; wierpen hunne vracht op den grond en keerden in allerijl naar hun dorp terug. Wij vernamen later, dat zij rijst naar een ander verblijf hadden willen vervoeren, om geen gebrek te lijden, als zij uit hun tegenwoordig verblijf, Gado Saby, (God alleen kent mij) verdreven zouden worden. De groene korven, (Warim- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bos) zeer aardig gevlochten, waren met fraaije rijst gevuld, die wij vernielden en vertraden, daar wij geene gelegenheid hadden om ze mede te nemen. Kort daarna ontdekten wij eene ledige barak, waarin de Marrons een wachtpost geplaatst hadden, om hen van alle gevaar te verwittigen, en die bij onze aankomst onmiddelijk de vlugt nam. Wij verdubbelden toen met ijver onze schreden tot op den middag, wanneer wij eene uitgezette wacht van den vijand ontmoette en deze tweemaal vuur hoorden geven, dat een afgesproken teeken scheen, om Bonni hiermede bekend bekend te maken.’ ‘De majoor Medler en ik, met eenige soldaten der voorhoede, en eene kleine krijgsbende van zwarte vrijwilligers, liepen vooruit en kwamen weldra in een schoon veld, met rijst en Indiaansch koren beplant. - Nadat de overigen zich met ons vereenigd hadden baanden wij ons een pad door het bosch. Naauwelijks waren wij hier doorgetrokken of men begon van alle kanten een hevig vuur. De vijand echter deinsde af, en wij trokken voort, tot dat wij op een schoon rijstveld kwamen, waarachter de hoofdplaats der muitelingen zich amphitheatersgewijze verhief: door den lommer van verscheidene hooge boomen tegen de hitte der zon beveiligd, leverde het een treffend gezigt op. Een onafgebroken vuur duurde meer dan een uur; de negerjagers gedroegen zich met zoo veel moed als bekwaamheid; de blanke soldaten vuurden, door drift overweldigd, als in het wilde. Mij schampte een vijandelijke kogel langs den schouder af; den luitenant, de Cabanes, werd de riem en den sergeant Fowler de loop zijner snaphaan weggeschoten. Verscheidenen der onzen werden gekwetst, doch weinigen gedood. De vijand had het gansche rijstveld, met dikke stammen van boomen, waaraan de wortels vastgebleven waren, omringd en doorsneden. Zij hielden zich achter deze opgeworpen verschansingen verscholen, en gaven van daar vuur op ons, die eerst dit soort van wallen beklimmen moesten voor wij in hun gehucht konden komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niettegenstaande alle hinderpalen rukten wij voort, dwongen den vijand te wijken, en beproefden het dorp in te dringen. Doch een van de aanvoerders der Marrons, kenbaar aan een hoed met een gouden lis, had de stoutmoedigheid, om te blijven en met een brandende toorts een der hutten in brand te steeken. Het vuur verspreidde zich, door de droogheid dier houten huizen, aan alle zijden, terwijl het schieten uit het bosch langzamerhand verminderde. Deze kloeke en meesterlijke daad belette niet alleen het bloedbad, dat de soldaten op het eerste oogenblik der overwinning gewoon zijn aan te richten, maar het maakte 't bovendien voor de Marrons gemakkelijk, om met hunne vrouwen en kinderen terug te trekken, en de goederen, die hun het meest van dienst waren, met zich te nemen. Aan de eene zijde hield ons de flikkerende vlam terug en aan de andere belette ons een onpeilbaar moeras, dat ons bijna van alle kanten omringde; de vlugtenden na te zetten.’ ‘Het laatste uur van het gevecht was verschrikkelijk: het aanhoudend muskettenvuur; het vloeken en brullen der krijgers onder elkander; het kermen der gekwetsten en stervenden die in het stof lagen en zich in hun bloed baadden; de schellen toon der horens, die zich van alle kanten hooren liet; het kraken der brandende balken in het brandende dorp; de wolken rook, die ons omringenden; de vlammen, die hoog opstegen - dit alles vormde een tafereel, dat ik niet beschrijven kan.’ ‘Dit dorp bestond uit honderd huizen of hutten, eenige van twee verdiepingen hoog. In den nacht, toen wij door een goeden slaap onze afgematte ligchamen wenschten te verkwikken, werden wij op nieuw door eene vijandelijke bende hierin gestoord, die zich echter na eenige schoten verwijderde.’ ‘Terwijl de duisternis belette elkander te zien, voerden onze zwarte vrijwilligers geene zeer stichtelijke gesprekken met de Marrons. De een verweet den ander in ruwe termen zijn gedrag en men daagde elkander tegen den volgenden dag uit, man tegen man. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beide partijen hieven een soort van krijgsgeschrei aan, zongen victorie liederen, en bliezen op hunne horens.’ Fourgeond beproefde ook een gesprek met hen te houden. Hij beloofde hun het leven, de vrijheid, volop eten en drinken, zoo zij zich gewillig overgaven. Zij beantwoordden deze aanbieding met een luid gelach, zeggende: ‘dat zij niets noodig hadden van hem den half uitgehongerde Franschman.’ Zij bespotten ons blanke slaven, die ons voor vier stuivers daags dood lieten schieten, en zij betuigden hunne spijt, dat zij hun kruid en lood aan zulke ellendige kerels moesten verspillen;’ zij bedreigden echter onze zwarte vrijwilligers, zoo dezen hun in handen vielen, met den vreeselijksten dood. Tegen den morgen verstrooiden zij zich.’ ‘Wij waren moede en afgemat, doch, niettegenstaande het hevig schieten van den vijand, was ons verlies onbeduidend. Bij nader onderzoek en verbinding der gekwetsten vond men weinig looden kogels, maar meest keisteenen, knoopen, stukken geld enz. die, daar zij naauwelijks door de huid konden dringen, weinig schade hadden veroorzaakt. Wij bemerkten ook, dat velen van de Marrons, die op het slagveld gebleven waren, slechts scherven van kruiken, in plaats van vuursteenen, op hunne geweren hadden, welke onmogelijk behoorlijk dienst konden doen. Aan deze omstandigheden hadden wij het te danken, dat wij er zoo goed afkwamen; velen onzer waren echter ligt gewond en gekneusd.’ ‘De velden in den omtrek werden verwoest, al de rijst werd afgekapt.’ ‘Kapitein Hamel werd in de namiddag met vijftig soldaten en dertig negerjagers afgezonden, om verder het terrein op te nemen, en, zoo mogelijk, te weten te komen: hoe de Marrons door het onpeilbaar moeras, zonder bezwaar, heen en weder gingen. Deze officier ontdekte eene soort van vliegende brug tusschen de biezen, die van Maurity-boomen gemaakt, maar zoo smal was, dat er geen twee menschen nevens elkander op gaan konden. Den volgenden morgen werd dit enge pad van drijvende boomen door een gedeelte onzer troepen gebezigd, om den overkant te bereiken. Hier vonden wij een groot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veld met Cassaves en Yams bezet, en ongeveer dertig ledige huizen van het oude dorp Corsary (kom zoo gij durft).Ga naar voetnoot(*) Wij ontdekten nu tot onze groote verbazing de reden, waarom de Marrons, in den nacht van den 20sten, zoo geschreeuwd, gezongen en geschoten hadden. Het was niet alleen om den aftogt hunner vrienden te dekken, maar ook om te voorkomen, dat wij bemerken zouden, dat zij bezig waren met Warinbos of manden te maken, en die met de schoonste rijst, Cassaves en Yams te vullen, om daardoor bij hunne vlugt levensonderhoud te hebben. Dit was zekerlijk een verstandig gedrag in een wild volk, hetwelk wij ons vermeten om te verachten: deze daad zoude aan elken Europeschen bevelhebber tot eere gestrekt hebben, en de beschaafste volken hebben hen daarin misschien zeldzaam overtroffen.’ ‘Hoewel onze overste van verlangen brandde, om Bonni verder te vervolgen, zoo was hieraan niet te denken, want onze krijgsbehoeften waren verbruikt en onze spijsvoorraad verteerd. Kapitein Bolts werd met een escorte van honderd soldaten, dertig negerjagers en de noodige lastdragers, afgezonden om nieuwe voorraad van het hoofdkwartier te halen. Doch in den avond van den 23sten keerde hij terug: hij was bij een moeras door de Marrons aangevallen, die, zonder zich met de Europeanen te bemoeijen, een verschrikkelijk bloedbad onder de negerjagers hadden aangericht en hij was alzoo tot den terugtogt genoodzaakt geworden. ‘Fourgeoud zag in, dat hij gevaar liep met zijne geheele krijgsmagt vernietigd te worden. Hij had noch mond- noch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krijgsbehoeften meer; de half verhongerde en uitgeputte soldaten morden, en eindelijk gaf hij bevel tot den terugtogt.’ ‘Den 26sten, des voormiddags, bereikten wij einde ijk onze algemeene verzamelplaats, maar in een zeer treurigen toestand; allen waren door de uitgestane vermoeijenissen zeer verzwakt; velen van honger als uitgeteerd; anderen gevaarlijk gekwetst. De slaven, die de zieken en gekwetsten droegen, hadden naauwelijks krachten genoeg, om zich zelven voort te slepen.’ ‘Zoo eindigde de verovering van Gado-Saby. Op den togt werd, wel is waar, noch gevangenen, noch buit gemaakt; toch bewezen wij der volkplanting eene gewigtige dienst door deze schuilplaats, dit hoofdkwartier der Marrons, te vernielen. Eenmaal hieruit verdreven keerden zij niet weder in dien omtrek terug; en door het geleden verlies waren zij zoo ontrust en verschrikt, dat hunne strooptogten van dien tijd af veel verminderden.’Ga naar voetnoot(*) Wij namen deze mededeeling van een ooggetuige, veel verkort, over, om den lezer, eenigzins te kunnen doen oordeelen, hoeveel moeite en bezwaren aan dergelijke togten verbonden waren. Na dezen hier beschreven togt werden sedert nog verscheidene door Fourgeoud ondernomen. Het vrijcorps bewees steeds goede diensten. Nepveu zette niettegenstaande de hevige tegenkantingen der Raden en van Fourgeoud,Ga naar voetnoot(†) zijn plan door, om een cordon van verdediging tegen de verstrooide benden wegloopers daar te stellen: hij werd hierin door de societeit, H.H.M. en den Prins vau Oranje ondersteund. Deze laatste schreef zelfs aan Fourgeoud, dat hij zich moest onthouden van eenige bemoeijingen met het cordon, en dit geheel aan den Gouverneur overlaten.Ga naar voetnoot(§) In Februarij 1776 kwam er aanschrijving van den Prins | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Oranje, dat de troepen onder Fourgeoud moesten terugkeeren. Vele ingezetenen, verschrikt door hernieuwde aanvallen der wegloopers, wendden pogingen aan, ten einde dat gevreesde vertrek te doen uitstellen. Fourgeoud, die, zonder positive contra-order, niet durfde te blijven, maakte zich in Julij tot het vertrek gereed. Reeds was het volk ingescheept en de afscheids-bezoeken afgelegd, toen dat tegen bevel kwam en de troepen weder gedebarkeerd werden.Ga naar voetnoot(*) In December kwam op nieuweene versterking van 750 man,Ga naar voetnoot(†) en werden er toen weder eenige expeditiën ondernomen. Bonni was intusschen met een groot gedeelte der zijnen (Baron was gesneuveld),Ga naar voetnoot(§) over de Marowyne getrokken. In Januarij 1777 berigtte de toenmalige Gouverneur van Cayenne, benevens de Intendant Malouet deze gebeurtenis aan Nepveu; en hierop volgde een aantal wederzijdsche memoriën en geschriften. De Franschen betuigden hunne ontevredenheid, dat de wacht-hebbende Hollandsche officier aan de Marowyne deze overtogt niet verhinderd had; zij waren niet zeer op deze nieuwe gasten gesteld, doch bezaten te geringe magt om hen te verdrijven en om hun nu den vrede aan te bieden vonden zij te vernederend, en, om den Hollanders te vergunnen hen op Fransch-grondgebied te bestoken en zich tot dat doel met hen te vereenigen, kwam hun mede ongeschikt voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Gouverneur en Intendant wilden dus een middenweg bewandelen; zij zouden eenige officieren tot de Marrons zenden met last om hen zeggen: Les Français vous souffrent sur leurs terres, puisque vous y êtes, ils veulent bien vous laisser cet azile; mais si vous continnés vos brigandages sur le territoir hollandois, ou si vous attirez sur le nôtre un plus grand nombre de fugitifs, alors nous permettrons aux Hollandois de venir vous chercher sur cette rive et nous nous reunirons à eux pour vous detruireGa naar voetnoot(*). Om de moeijelijkheden, die omtrent een en ander mogten ontstaan weg te nemen; en om alles met elkander te regelen werd bij dit zelfde schrijven berigt, dat de Intendant Malouet daartoe in Junij 1777 in Suriname zoude komen. Van onze zijde werd geantwoord: dat men de overtogt der Marrons over de Marrowijne noch gewenscht noch begunstigd had; dat men oordeelde geen verlof noodig te hebben, om hun daar te vervolgen, doch dat men provisioneel de Marrons met rust zou laten, en de komst van den heer Malouet afwachten.Ga naar voetnoot(†) Ook de raad van Fourgeoud werd hier op ingewonnen. Hij luidde: over de Marowijne trekken en de Marrons verdelgen.Ga naar voetnoot(§) Dit oordeel werd door velen gedeeld, doch men vreesde voor verwikkelingen met Frankrijk en daarbij in April was reeds een gedeelte der hulptroepen naar Nederland terug gekeerdGa naar voetnoot(**); zoodat men geen genoegzame magt te beschikken had. Malouet kwam met zijne vrouw en dochter in Julij 1777 in Suriname en werd aldaar met beleefdheid ontvangenGa naar voetnoot(††), die door hem met hoffelijkheid werd beantwoord. Malouet trachtte zich omtrent de over de Marowijne gevlugte Marrons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met Nepveu en de Raden van Policie te verstaan. In zeer beleefde termen, doch daarom niettemin ernstig, gaf hij onze regering gewigtige lessen. Hij schreef het wegloopen van slaven in Suriname (aldaar meer dan elders) toe; eerstelijk: aan het niet beteugelen der meesters in het mishandelen hunner slaven; die meesters noemde hij ‘de eygenlyke stigters van de binnenlandsche wanordens’; en de regering, die zoodanige misbruiken dulde en den slaven alle bescherming ontzegde uif een onregtvaardig inzigt voor den eigendom van den meester, ‘oorzaak dat de eygendom en de veyligheyt der kolonie in de waagschaal werd gesteld’; ten tweede: aan het gemis van godsdienstig onderwijs der slaven ‘want’ merkte Malouet aan, ‘de onwillige afhankelijkheid, zoo wel van een vrij man als van een slaaf, zijne zeden, zijne deugden en zijne gebreken zijn nooit in geen tijd en bij geen volk het gevolg geweest van een enkele oorzaak, maar wel van de zamenloop van verscheidene. Waarom dan zouden onze Europesche kolonisten alleen gebruyk maaken van de physieque magt, daar zelfs de afschuwelijkste despooten nodig geoordeelt hebben de zedekunde daarby te voegen?’Ga naar voetnoot(*) De Franschen wenschten ook priesters tot de Marrons te zenden en wilden aan onze regering toestaan hetzelfde te doen, terwijl men de door de regering van Suriname te zenden priesters of geestelijken toelaten en in allerlei opzigt begunstigen zoudeGa naar voetnoot(†). Na vele en velerlei discussiën in het Hof van Policie werd eindelijk besloten den heer Malouet, te antwoorden: ‘dat het consept om die wegloopers door de religie te overreeden, en in toom te houden, voorkomt te weesen van difficiële uitvoeringe, en van verre uitzigte; vooral aangemerkt, alhier de slaaven tot geen religie zijn overgebragt, en dus te vreesen is dat, behalve de natuurlijke nijging tot haars gelijken, die men met de reeds bevreedigden ondervind, dit hen nog te meer daartoe sou nopen en aansetten.’ Het Hof wenschte ‘dat gespuis’ liever geheel te verdelgen, en deelde dan ook als zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vast besluit mede: ‘dat degene, die op Surinaamsch grondgebied overkwamen gevangen of gedood zouden worden.’ De Intendant Malouet verliet in Augustus 1777 Suriname en keerde over land, om de Engelsche kapers te vermijden, naar Cayenne terug - en, ofschoon onzer zijds nog wel plannen werden gemaakt, om de Marrons over de Marowyne aan te tasten,Ga naar voetnoot(*) het bleef bij dit plannen maken; - de Marrons bleven rustig aan de overzijde wonen en ‘molesteerden de blanken niet en werden niet door de blanken gemolesteerd.’ Fourgeoud deed met het overschot zijner magt en eenige der societeits-troepen nog een paar togten door de kolonie, doch ontmoette geene wegloopers meer en berigtte in Januarij 1778 aan het Hof: dat daar de kolonie thans van Marrons gezuiverd en de bondgenooten, de Aucaners en Saramaccaners, met de regering in goede verstandhouding leefden, hij met zijne troepen in April Suriname verlaten zou.Ga naar voetnoot(§) Nepveu en eenige Raden van policie wilden niet toegeven, dat een en ander door de maatregelen van Fourgeoud tot stand gekomen was, en waren vooral ontevreden over zijne handelwijze met de bevredigde boschnegers, die zij beleedigend voor de regering noemden; en - Fourgeoud beklaagde zich over de ondankbaarheid der regering van Suriname, die zijne goede diensten zoo slecht erkende; doch het vertrek had toch plaats en den 1ste April 1778 verliet Fourgeoud met het overschot der troepen - ongeveer 100 man van de 1200 die van tijd tot tijd naar Suriname waren ingescheept -,Ga naar voetnoot(†) de kolonie tot groote vreugde van Nepveu.Ga naar voetnoot(**)Ga naar voetnoot(§§) Én aan de expeditien onder Fourgeoud én aan het wel bevestigde cordon én aan den moed en ijver der leden van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrijcorps, dat later nog uitgebreid werd, kan men het toeschrijven, dat Suriname voor een geruimen tijd van de aanvallen der wegloopers bevrijd bleef. Als naweën kan men noemen de ontzettende schulden last, waardoor de belastingen tot een hoog bedrag moesten worden opgevoerd, die, bij, den reeds vroeger geschetsten, droevigen geldelijken toestand, moeijelijk door de ingezetenen konden worden gedragen. Alleen bij het kantoor van den ontvanger der kas tegen de wegloopers stond over de jaren 1775, 74 en 75 nog ƒ474,351.8.- te betalenGa naar voetnoot(*). Directeuren der Societeit stelden, tot regeling der verwarde finantiezaken, een Raad-Boekhouder-Generaal aan. Deze ambtenaar had in die betrekking toegang tot alle kantoren der geldmiddelen en̄ tot de deliberatiën der beide Hoven. In de vergaderingen moest hij bij alle zaken, die in betrekking tot de finantiën stonden, een prae-advies uitbrengen; doch had slechts eene adviserende stem. Verder werd hij gecommitteerd als derde houtvester, als derde commissaris van de wees- en onbeheerde boedelskamer, en als derde commissaris van de kas tegen de wegloopers: in deze collegiën had hij niet slecht een adviseerende, maar een beslissende stemGa naar voetnoot(§). De directeuren der Societeit, die niet in staat waren om uit eigen finantiën in den benarden toestand verbetering aan te brengen, wilden echter de, door Gouverneur en Raden ter voorziening in den tijdelijken nood, gecreëerde obligatieën ter somma van ƒ300,000; niet approberen, maar zij wendden zich tot H.H.M. om ondersteuningGa naar voetnoot(†). H.H.M. beschikte gunstig op dit verzoek en reeds zeer spoedig ontvingen zij het aandeel der provincie Holland, groot ƒ139,220:-,Ga naar voetnoot(**) en betaalden hiervan in de eerste plaats eene som van ƒ52,500:- aan de stad Amsterdam, voor drie jaren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achterstallige renten, der door haar ten behoeve van Suriname geleende ƒ700,000:-Ga naar voetnoot(*). Bij den tusschen Engeland en zijne Noord-Amerikaansche bezittingen ontstanen oorlog leed Suriname veel overlast van de kapers der beide natiën, die elkander tot onder het geschut van het Fort Nieuw Amsterdam vervolgden. Op genoemd Fort was slechts eene bezetting van 66 man, waarvan nog die voor de redoutes moest worden afgetrokken: ieder dier redoutes was bezet met 3 man en 1 corporaalGa naar voetnoot(§). In April 1778 was een oorlogschip, onder bevel van kapitein de Hoeij, voor Paramaribo gekomen, om des noodig zijne assistentie te verleenen, maar tusschen de Hoeij en Nepveu hadden onaangenaamheden plaats, die de zamenwerking zeer belemmerden.Ga naar voetnoot(††) Met moeite had Nepveu van de Hoeij verkregen, dat 30 grenadiers van het oorlogschip de zwakke bezetting van het fort versterkten: 20 man der Societeits-troepen werden hier bijgevoegd. Aan het meermalen door den Gouverneur aan den kapitein herhaald verzoek, om met zijn schip aan den mond der Suriname te gaan liggen, werd echter, onder verscheidene ‘frivole’ uitvlugten, niet voldaan. De Hoeij gaf een anderen raad, namelijk, om een gewapende bark te stationneren, doch de opvolging van dien raad was te kostbaar: ‘voor een kleyn vaartuigje, dat nog weynig dienst kan doen, wordt ƒ10,000 gevraagd en dan nog moet het geequipeerd en bewaapend worden.’Ga naar voetnoot(**) Men besloot eindelijk, om den graaf van Bylandt, schout-bij-nacht, te St. Eustatius te verzoeken, een gewapend vaartuig voor de ‘meest convenabelste prijs’ te koopenGa naar voetnoot(§§). Hevige ziekten braken ook in dezen tijd in Suriname uit. Voornamelijk heerschten zij onder de soldaten; in het hospitaal alleen lagen 88 zieken, zoodat de posten bijna niet konden bezet worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nepveu zelf werd in Junij 1778 ernstig ongesteld. Van tijd tot tijd kwam er nog wel eenige verademing, zoodat hij zich nog eenigermate met 's lands zaken kon bezig houden, doch geheel herstelde hij niet meer. Telkens stortte hij op nieuw inGa naar voetnoot(*); de zwakte nam toe en na een langdurig en smartelijk lijden, en na o.a. den nacht van den 26sten op den 27sten Februarij 1779 in de grootste ellende te hebben doorgebragt, overleed Nepveu den 27sten Februarij, des morgens te half acht ure, in den ouderdom van 59 jaren, 4 maanden en 29 dagenGa naar voetnoot(§). Nepveu, die in 1754 in de kolonie was gekomen en dus 45 jaren in dezelve doorbragt, had vele betrekkingen doorgeloopen vóór hij tot Gouverneur werd benoemd. Hij liet den roem na van met alle krachten en met eene lofwaardige standvastigheid, zijne beste pogingen tot het behoud van Suriname te hebben aangewendGa naar voetnoot(†). Tijdens het bestuur van Nepveu waren belangrijke gebeurtenissen voorgevallen. De hevige spanning tusschen den Gouverneur en het Hof, die ook nog tijdens het bestuur van Crommelin voortduurde en meermalen tot ergerlijke tooneelen in den Raad en elders aanleiding gaven, was verminderd. De onderlinge verhouding tusschen het hoogste Collegie, het Hof van Policie en den Gouverneur was beter geworden. Wel was er dikwijls verschil van gevoelen; krachtig werd er o.a. door de Raden geprotesteerd tegen de uitvoering van het lievelings-plan van den Gouverneur, het daarstellen van het cordon; maar toch ontstonden hierdoor niet die hatelijkheden als onder Mauricius en Crommelin: eenigzins meer parlementaire vormen werden in acht genomen. Het ontbrak evenwel niet aan oppositie tegen den Gouverneur, doch deze kwam nu meer van het Hof van Civiele Justitie. Genoemd Hof was in het laatste tiental jaren zeer in belangrijkheid gerezen. Bij de finantieele kwestien, die de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheele kolonie beroerden, hing veel van de uitspraak en beslissing van het Hof van Civiele Justitie af. De leden van hetzelf namen in invloed en aanzien toe, en, gelijk dit in Suriname meestal het geval was, daardoor ook in trotsheid en eigenwaan. Vermaningen of teregtwijzingen van Gouverneur en Raden werden met hoogheid ontvangen, men achtte zich hierdoor gekrenkt, en - zij werden meermalen met heftigheid beantwoord. Ook had Nepveu vele onaangenaamheden met den kolonel Fourgeoud. Die beide mannen verstonden elkander niet. Nepveu vermeende, dat Fourgeoud zich te veel magt en gezag aanmatigde, en Fourgeoud achtte zich door Nepveu miskend en gedwarsboomd. Kleingeestige verschillen over etiquette, rangregeling bij officieele gelegenheden als: op feesten bij de verjaring van vorstelijke personen, bij begravenissen van militaire of burgerlijke autoriteiten, ja zelfs bij de ter aardebestelling van mevrouw Nepveu, veroorzaakten telkens strijd en twist. Toen Fourgeoud tot groote blijdschap van Nepveu, eindelijk de kolonie had verlaten vond dit zelfde weder plaats met kapitein de Hoeij, gezagvoerder van het oorlogsschip, dat ter bescherming der kolonie door HH. M. gezonden was. Hoe klein, hoe nietig de oorzaken ook waren, toch sproten hieruit vele onaangenaamheden voort en wij vinden er vele klagten over in Nepveu's dagboek, die door hare bitterheid getuigden hoeveel verdriet ze Nepveu deden. De droevige flnantieele verwikkelingen en de later gevolgde strijd met de wegloopers hadden de kolonie aan den rand des ondergangs gebragt. De belangrijke invloed, die vooral eerstgenoemde op de toekomst van Suriname uitoefende en waardoor als het ware een nieuwe toestand werd geboren, maakt de periode van Nepveu's bestuur tot eene der gewigtigste, en geeft haar eene treurige vermaardheid. Als een lichtpunt in dat vele donkere moet de omstandigheid worden aangemerkt, dat het eindelijk aan de trouwe waardige Moravische broeders gelukte, toestemming te erlangen, tot verkondiging van het Evangelie aan de slaven in Su- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
riname. Nepveu was door de vele uitgestrooide lasteringen tegen de broeders ingenomen geweest, doch later van dit vooroordeel teruggekomen. De gewezen Gouverneur van Berbice, Hogenheim, die zich in Suriname met er woon gevestigd had, vertelde Nepveu veel goeds van de zendelingen. Hij had hen van nabij in Berbice leeren kennen en was getroffen geworden door hun eenvoudig en regt Christelijk gedrag. Nepveu werd door deze goede getuigenis bewogen hunne bede, om den slaven de boodschap des heils te verkondigen, toe te staan. Met blijdschap werd hiervan door hen gebruik gemaakt en den 21sten Julij 1776 werd de eerste negerslaaf door de Moravische broeders gedoopt en als lid der gemeente aangenomen. De vruchten van dien rijkgezegenden arbeid der liefde werden weldra gezien, meermalen zullen wij gelegenheid hebben er opmerkzaam op te maken. Kan Nepveu den roem niet worden onthouden van met alle kracht en lofwaardige standvastigheid getracht te hebben, om een goed regent te zijn; zijne vijanden echter beschuldigden hem van onopregtheid. Zij schreven hem eene groote mate van slimheid toe en den naam van Vos werd meermalen gebezigd om zijn karakter te kenmerken. Wij willen deze beschuldiging niet overnemen, maar moeten wel erkennen, dat hij, bij het streven om zijne plannen en denkbeelden te verwezentlijken, niet altijd met duiven-opregtheid te werk ging. Soms wel zocht hij zijn doel te bereiken door eene onjuiste of overdrevene voorstelling van de zwakheden of dwalingen zijner tegenpartij. En verder vermeten wij ons geen nader oordeel over den man, die een zoo grooten strijd had te strijden. Den Heere verblijve dat oordeel. |
|